De wereld reageert met afschuw op de slachtpartij in Houla, niet ver van de opstandige steden Homs en Hama in centraal Syrië. Op datum dat we dit schrijven is onduidelijk wie er verantwoordelijk is. Maar onafgezien van de verantwoordelijken, is alvast de schade voor het Syrische regime enorm.
Volgens de berichten zijn er 116 mensen gedood, vooral vrouwen en kinderen die op gruwelijke wijze zijn geëxecuteerd. Hoe deze doden zijn gevallen is minder duidelijk. Volgens de oppositie werd Houla gebombardeerd door regeringstroepen na straatprotesten tegen het regime door dorpelingen. Deze bombardementen zijn later bevestigd door waarnemers van de VN-missie UNSMIS. Nadien, aldus oppositionele bronnen zouden ‘Shabiha’ (pro-regeringsmilities) Houla zijn binnengetrokken en heel wat mensen hebben vermoord.
De regering ontkent elke betrokkenheid. Jihad Makdissi, een woordvoerder van de regering veroordeelde de slachtpartij tegen burgers in de strengste bewoordingen. Hij verwees naar de aanwezigheid van honderden zwaarbewapende mannen die Syrische troepen aanvielen. Deze laatsten bevonden zich buiten de plaats waar de slachtpartijen plaatsvonden. Hij zei nog dat hij het jammer vond dat de ministers van Buitenlandse Zaken van “sommige landen” beschuldigingen uitten gebaseerd op verklaringen van de oppositie.
Iedereen is het er over eens dat er een gruwelijke slachtpartij plaatsvond, maar over wie verantwoordelijk is, woedt een diplomatieke woordenstrijd. Een verklaring van de VN-Veiligheidsraad veroordeelt in de strengste bewoordingen de slachtpartij waarbij aanvallen zijn gebeurd met betrokkenheid van regeringstroepen, maar noemt geen verantwoordelijken over de “aanvallen van dichtbij”. Verder valt op dat zowel de speciale gezant van de VN, Kofi Annan, als het hoofd van de waarnemersmissie, zich eveneens hoeden om – anders dan veel westerse media en politici – iemand rechtstreeks verantwoordelijk te stellen voor de slachtpartijen.
De slachtpartij in Houla heeft er in elk geval voor gezorgd dat Syrië terug in de schijnwerpers is komen te staan en dat er opnieuw stemmen opgaan voor een militaire interventie. De in Caïro verblijvende vertegenwoordiger van de Europese liberalen, Koert Debeuf, aarzelt in elk geval niet. In een opiniestuk in De Morgen (29/05) wacht hij het rapport van UNSMIS niet af om de regeringstroepen verantwoordelijk te maken voor de slachtpartij en zijn mantra voor een militaire interventie te herhalen, goed wetende dat Syrië daarmee pas echt in een bloedige burgeroorlog zal terecht komen.
Het VN-wapenbestand dat op 12 april inging, werd van in het begin maar sporadisch gerespecteerd. Het staat buiten kijf dat de regering nog altijd hard optreedt tegen vreedzame demonstranten. In de gevangenis worden opposanten systematisch gefolterd, soms met de dood tot gevolg. Mensen verdwijnen of worden geëxecuteerd. De Syrische regering verdedigt zich door te stellen dat ze wel moet optreden omdat ze sinds de ondertekening van het vredesakkoord “3500 schendingen vanwege de oppositie” heeft vastgesteld. Er is geen twijfel over dat een deel van de oppositie gemilitariseerd is, maar het hoeft ook niet te verrassen dat dit gebeurt gezien de repressie tegen elk vreedzaam protest.
Patrick Cockburn, Midden-Oosten-kenner en journalist van de Britse The Independent, die in Syrië verblijft, schrijft dat de regering nochtans diegene is die objectief het grootste belang zou moeten hebben in een succesvolle uitvoering van het staakt-het-vuren, omdat het land er door gestabiliseerd geraakt en de internationale aandacht voor het Syrische conflict deed verslappen. Het vredesplan van Kofi Annan zorgde er in elk geval voor dat het deze oproepen voor een militaire interventie deed verminderen. En ook al werkt dit fel bekritiseerde plan niet zoals het zou moeten, zonder plan was Syrië nog veel meer in geweld ondergedompeld. Volgens Cockburn verklaarde UNSMIS, zes weken na het begin van de afkondiging van het staakt-het-vuren, dat “het niveau van de offensieve militaire operaties door regeringstroepen significant is gedaald”, terwijl er een “toename is van militante aanvallen en doelgerichte moordpartijen”. Een rapport van een ander VN-team, dat niet in Syrië werd toegelaten, stelt dan weer dat beide zijden zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen, maar wijst vooral de regering daarvoor met de vinger.
Houla zal de druk op de Syrische regering, onafgezien van wie verantwoordelijk is voor het bloedbad, in elk geval terug doen toenemen. Het zal ook extra argumenten leveren voor zij die, zoals de liberale fractievoorzitter van de Europese liberalen, Guy Verhofstadt en zijn medewerker in Caïro, een bewapening van de oppositie vragen. Het aantal berichten over smokkel van o.a. Saudische wapens naar de rebellen neemt toe. De gewapende militanten slagen er blijkbaar ook in om zich op sommige plaatsen alsmaar beter te organiseren. De regering zal een beter bewapende oppositie moeilijker kunnen afslaan, maar het resultaat zal een langgerekte burgeroorlog zijn in plaats van een overwinning van een van de kampen.
(Uitpers nr. 143, 13de jg., juni 2012)