De jongste jaren zijn er verschillende nieuwe gas- en olievoorraden ontdekt in het oosten van de Middellandse Zee. Volgens studies zijn de totale gasvoorraden in het Levant-bekken voor de kusten van Syrië, Libanon, Israël, Gaza en Cyprus in staat om gedurende zeven jaar de Europese behoeften te dekken. Volgens een rapport dat afgelopen zomer gepubliceerd werd door de Amerikaanse Energie Informatie Administratie (EIA) gaat het om 3,5 biljoen m³ gas en 1,7 miljard vaten olie (een vat = 159 liter). In het Nijl-bekken, ten noorden van Egypte, zijn de voorraden nog groter: 6 biljoen m³ gas en 1,8 miljard vaten olie. De controle en toegang tot deze fossiele brandstoffen is een belangrijke factor geworden in het geopolitieke spel tussen groot- en regionale machten. De voortdurend groeiende internationale vraag naar energie en meer in het bijzonder naar het ‘klimaatvriendelijkere’ aardgas, maakt dat er met begerige blikken naar deze voorraden wordt gekeken.
Olie-installaties zijn een doelwit
Tot voor kort was alleen Syrië een betekenisvolle olieproducent in de Levant. Volgens de EIA produceerde Syrië in de periode van 2006 tot 2010 gemiddeld 411.000 vaten per dag. Maar door de oorlog daalde de productie drastisch van 380.000 in maart 2011 tot 117.000 vaten in maart 2013, een daling van bijna 70%. De olievelden bevinden zich in het oosten en noordoosten van het land (al-Jazeera). Niet toevallig gaat het om belangrijke conflictzones: Hasskeh (5 olievelden), Deir-al Zour (6 velden) en Raqqa (6 velden). Sinds de radicale gewapende islamisten van al-Nusra eind november 2013 een van de grootste olievelden (al-Omar in Deir al-Zour) veroverden, staan bijna alle Syrische oliebronnen onder controle van verschillende rebellengroeperingen. Die zijn onderling slaags geraakt met als inzet de controle over de olieproductie. Jihadisten van al-Nusra en ISIL (Islamitische Staat van Irak en de Levant) organiseerden onlangs tevergeefs een offensief tegen Ras al Ain, een stad aan de grens met Turkije, in een poging om het belangrijke olieveld van Rmeilan te veroveren op gewapende eenheden van de Koerdische Democratische Unie Partij (PYD).
Het rapport van EIA dat van deze zomer dateert, stelde dat de regering nog maar de controle heeft over de productie van 20.000 vaten per dag. Maar sinds de verovering van het al-Omar-veld is zelfs dat wellicht niet meer het geval. Voor de oorlog vormde de export van olie een vitale component van de Syrische exporteconomie. In 2010 was de Syrische olie nog goed voor 35% van alle exportinkomsten. De olie-export ging nagenoeg helemaal naar Europa (Turkije inbegrepen) met Duitsland, Italië en Frankrijk als belangrijkste afnemers (samen 70%).
Naast het feit dat de olievelden een doelwit vormden van de gewapende rebellen, kreeg Syrië tijdens de oorlog ook te maken met een olie-embargo. In april 2013 werd dat embargo gedeeltelijk opgeheven voor de export van olie afkomstig van installaties die onder de controle staan van de rebellen die opereren onder de vlag van de Syrische Nationale Coalitie (SNC), een door het Westen en Golfstaten gesteund oppositieplatform. De PYD die geen deel uitmaakt van de SNC werd volgens de doorgaans zeer goed geïnformeerde nieuwssite Al Monitor, door een Britse diplomaat onder druk gezet om de olie-installaties onder haar controle af te staan aan de SNC en het daarmee verbonden Vrije Syrische Leger (de door het Westen en Golfstaten gesteunde gewapende oppositie). Het ging om een Europese poging het SNC te steunen, maar het verzoek stootte op de weigering van de Koerden die de olieproductie zelf nodig hebben om de onlangs uitgeroepen autonome regio draaiende te houden. De PYD zou momenteel de controle hebben over olievelden die voor de oorlog goed waren voor de productie van 170.000 vaten per dag, zowat 40 % van de totale voormalige Syrische productie.
Offshore-gas
De oorlog zorgt er voor dat Syrië geen begin kan maken met de exploratie en ontginning van de enorme offshore gas- en olievoorraden in het Levant-bekken. Rusland, dat de belangrijkste steunpilaar vormt van de regering van Bashar al-Assad, is de enige internationale bondgenoot die nog in staat zou zijn om te helpen met de ontwikkeling van deze offshore-voorraden. Over mogelijke initiatieven zijn echter maar weinig details beschikbaar. Russische bedrijven hebben in de jaren voor de oorlog zwaar geïnvesteerd in Syrië, vooral in infrastructuur en energie. In 2009 ging het over een bedrag van 19,4 miljard. Wat daar van overblijft is niet duidelijk, maar President Bashar al-Assad maakt er geen geheim van dat beide landen over gedeelde economische belangen beschikken. In een interview afgelopen zomer, zei hij: “Van een puur economisch perspectief gezien, zijn er verschillende akkoorden tussen Syrië en Rusland over een variëteit aan goederen en materialen. Leningen van Rusland moeten gezien worden als voordelig voor beide partijen. Rusland krijgt een goede gelegenheid om nieuwe markten aan te boren voor zijn nationale industrieën en bedrijven.” Het behoeft geen betoog dat Rusland hoopt om in de toekomst een belangrijke rol te spelen in de Syrische gas- en oliemarkt. In een getuigenis voor het Amerikaans in maart 2013 bevestigde de Nationale Inlichtingen Directeur van de Verenigde Staten, James R. Clapper dat de aanhoudende Russische steun voor Assad ook te maken heeft met de verkoop van Syrische olie op de wereldmarkt.
Territoriale discussies
De nieuwe olie- en gasontdekkingen in het oostelijk Middellandse Zeegebied zorgen voor ernstige territoriale disputen tussen de staten van het Levant-bekken. Zo klaagt Libanon er over dat Israël bij de exploratie en ontginning van gas, de maritieme zone tussen beide landen niet respecteert. Israël verhindert daarnaast de ontginning van het gasveld voor de kust van Gaza door de Palestijnen. De oorlog in Syrië zorgt er voor dat Israël de komende jaren geen concurrentie moet vrezen van het Syrische gas. Israël profiteert bovendien van de verzwakking van Damascus om olie en gas te ontginnen in de op Syrië veroverde Golan-hoogten. Eind 2012, terwijl de burgeroorlog Syrië in zijn greep begon te krijgen, besliste de Israëlische minister van Energie, Uzi Landau, om de Golan open te stellen voor energie-exploratie. Begin 2013 verleende hij de eerste exploratielicentie aan een Amerikaans bedrijf. Israël veroverde de Golanhoogten in 1967 en begon er in de jaren ’70 met de bouw van joods-Israëlische nederzettingen. Er wonen nu ongeveer 20.000 joodse kolonisten. In 1981 werd in de Knesset een wet gestemd die er voor zorgde dat de Israëlische wetgeving, jurisdictie en administratie voortaan ook in de bezette Golan zouden gelden. De facto ging het om een annexatie, die door de VN-Veiligheidsraad (resolutie 497) werd veroordeeld. De ontginning van gas en olie in het geannexeerde gebied vormt een inbreuk op het internationaal recht.
Pijplijnen
Niet alleen de controle over gas en olie en de rivaliteit tussen groot- en regionale machten, spelen een geostrategische rol in deze oorlog, maar ook de regionale distributie van de fossiele brandstoffen naar de wereldmarkt. Qatar en Turkije spelen daarbij een sleutelrol. Het belangrijkste motief voor hun politieke en militaire steun aan de Syrische Nationale Coalitie – en dan vooral de moslimbroeders binnen dit oppositieplatform – is het beletten van de uitvoering van het in 2011 ondertekende pijplijn-akkoord tussen Iran, Irak en Syrië over het transport van Iraans gas naar Europa. Als het regime van Assad valt, ligt de weg
volledig open voor een pijplijn met Qatarees gas dat via de Middellandse Zee naar datzelfde Europa getransporteerd wordt. Het kleine emiraat Qatar is een van de grootste gasproducenten in de wereld. Voor de VS en vooral Europa, dat graag minder afhankelijk wil zijn van Russisch gas, zou zo’n pijplijn die Iran en zijn bondgenoten isoleert, goed uitkomen. Het energiehongerige Turkije, dat evenzeer afhankelijk is van Russisch gas, hoopt in de toekomst ook aangesloten te kunnen worden op het net dat Qatarees gas aanvoert.
Sedert er voor de kust van Israël ook grote gasvoorraden ontdekt zijn is er voor Turkije voorlopig geen haast meer mee gemoeid. Turkije en Israël zijn immers onderhandelingen gestart voor het transport en de afname van Israëlisch offshore gas. Beide landen denken aan de aanleg van een maritieme pijplijn, een project dat op 2 tot 3 miljard dollar wordt geschat. De relaties tussen beide landen waren nochtans behoorlijk bekoeld na de Israëlische aanval in maart 2010 op de Gaza-vloot waarbij 8 Turkse onderdanen werden gedood. De toenadering tussen beide landen rond het gasdossier verheugt de VS. Washington had sinds begin 2013 (toevallig het moment waarop Israël ernstig begon na te denken over de ontsluiting van zijn gasvoorraden) immers een prioriteit gemaakt van de verzoening tussen Israël en Turkije.
Dit artikel is een overname van het Tijdschrift Vrede (jan-februari 2014)