De protestbeweging die al sinds februari doorheen Syrië waart, geeft aanleiding voor veel speculaties. De berichtgeving blijkt uitermate gevoelig te zijn voor desinformatie. De Syrische regering maakt het moeilijk om onafhankelijke informatie te krijgen en doet haar uiterste best om de volledige controle te behouden over de binnenlandse informatieverspreiding. Veel buitenlandse media zijn dan weer vatbaar voor manipulatie en gaan niet altijd zorgvuldig om met hun bronnen. Dit artikel poogt ondanks het gebrek aan onafhankelijke informatie wat duidelijkheid te verschaffen op de gebeurtenissen in Syrië.
Internet en vooral sociale websites zijn belangrijke instrumenten waarvan zowel de oppositie als regeringsgezinde krachten gebruik maken. De versies van de feiten kunnen erg verschillen. Volgens de regering verdedigen de veiligheidstroepen het land en zijn burgers tegen gewapende aanvallen van terroristen. De oppositie zegt dat ze een legitieme strijd voert voor politieke hervormingen en het slachtoffer is van brutale repressie. Voor zover dat te beoordelen valt schuilt in elk van de versies minstens een grond van waarheid.
Het rijk van de familie Al-Assad
Wat we zeker weten is dat het Syrische regime zich bedient van een autoritair staatsapparaat. Syrië wordt sinds 1963 geregeerd door de Ba’ath-partij, die na de ‘correctieve revolutie’ in het najaar van 1970 onder leiding staat van de Al-Assad familie. Hafez Al-Assad behoort tot de minderheid van Alawieten (10 % van de bevolking) die een verre islamitische afleiding is van de sjiitische geloofsleer en invloeden kent van andere religies zoals het christendom. De Ba’ath-partij is grondwettelijk de leidende partij en streeft officieel naar een socialistische en seculier Arabisch nationalistische politiek systeem. Conform de Ba’ath-ideologie werden in de jaren zestig belangrijke sectoren van de Syrische economie genationaliseerd en landhervormingen doorgevoerd. Er kwamen beperkingen op landbezit en een deel van het landbouwareaal werd verdeeld onder de kleine landloze boeren. Landbouw vertegenwoordigt nog altijd een belangrijk deel van het nationaal inkomen.
Bashar Al-Assad nam in 2000 de macht over van zijn vader en leek Syrië klaar te stomen voor een nieuw tijdperk. Hij deed dat niet via drastische hervormingen maar met kleine veranderingen die samen toch een ander politiek klimaat schiepen. Het regime pleegde zonder twijfel verder inbreuken op de mensenrechten en vergeldingen op politieke dissidentie bleven de algemene norm, maar dat was niet te vergelijken met het schrikbewind van de alom aanwezige veiligheidsdiensten tijdens het bewind van zijn vader. Bashar benoemde hervormingsgezinden op belangrijke posten en kon zo bij het begin van zijn machtsovername op behoorlijk wat krediet rekenen bij brede lagen van de bevolking. De nieuwe politieke wind stimuleerde een ontluikende oppositie met als eerste hoogtepunt de ‘Lente van Damascus’ (juli 2000 tot februari 2001). Er ontstonden verscheidene politieke salons (‘Muntadads’) waar intellectuelen met inbegrip van hervormingsgezinde Ba’athisten en leden van de Syrische Communistische Partij (verbonden aan de Ba’ath via het Nationaal Politiek Front) politieke hervormingen vroegen zoals gevraagd in het ‘Manifest van de 99’: een einde aan de noodtoestand (in voege sinds 1963), de vrijlating van politieke gevangenen en de terugkeer van politieke bannelingen, vrijheid van vereniging en politieke partijen. Aanvankelijk leek het regime daar positief op te reageren nadat het in november 2000 honderden politieke gevangenen vrijliet. Maar de hoop op meer democratie werd al gauw de kop ingedrukt toen het regime de salons sloot en een aantal van de daarin actieve intellectuelen liet veroordelen op grond van de beschuldiging dat ze op illegale wijze de grondwet wilden veranderen of omdat ze zouden aanzetten tot het voeren van een raciale en sektarische strijd. De democratiseringsbeweging kreeg wel definitief voet aan de grond. In 2005 kwam er een nieuwe ‘Verklaring van Damascus’ die de eisen van vijf jaar eerder herhaalde, met nog steeds krediet voor Bashar Al-Assad die men als deel van de oplossing bleef zien. Gestimuleerd door westerse diplomaten, verenigde de oppositie zich bestaande uit leden van diverse organisaties van de civiele samenleving, Koerdische activisten en de buiten de wet geplaatste en de in Londense ballingschap verblijvende Gemeenschap van Moslimbroeders in een ‘beweging voor democratische verandering’. Het regime beschuldigde de oppositie westerse belangen te dienen en greep opnieuw naar het wapen van de repressie door de leiders ervan achter tralies te zetten.
Ook steun voor het regime
Het protest bleef toen evenwel hoofdzakelijk beperkt tot een intellectuele elite. Assad kreeg nog redelijk wat steun van een niet onbelangrijke deel van de bevolking. Daar waren verschillende redenen voor.(1) Een eerste heeft te maken met de strategische positie van het land. In tegenstelling tot veel andere Arabische landen voerde Syrië een buitenlands beleid dat vrij in lijn ligt met wat leeft bij de Arabische publieke opinie. Het regime sloot geen pact met de VS en Israël en durfde de politieke confrontatie met deze machten aan. Het veroordeelde de invasie van Irak en leverde steun aan Hamas en Hezbollah. Assad kon zich zo een aura aanmeten van verdediger van de Arabische waardigheid. Een tweede reden houdt verband met de sektarische spanningen in de buurlanden Irak en Libanon. Syrië telt heel wat religieuze en etnische minderheden. Het regime dat heel wat leden van de Alawitische minderheid in machtsposities heeft, voert in die context niet alleen een verdeel- en heerspolitiek, maar wordt ook door een aantal andere minderheden zoals de christenen en druzen en seculiere soennieten gezien als een garantie tegen een machtsovername door soennitische islamisten. Tot slot is Syrië gespaard gebleven van de grootschalige armoede zoals die te vinden is in Egypte en Jemen. Hoewel het regime faalde in het genereren of verdelen van welvaart, kan de bevolking nog profiteren van de oude socialistische maatregelen en meer dan elders in de regio genieten van overheidsdiensten en -subsidies.
Ontkenning en angst
Het regime voelde zich aanvankelijk relatief immuun voor de protestbeweging die in de hele regio de kop opstak. Bashar Al-Assad was er van overtuigd dat kleine verbeteringen zoals een vrijere toegang tot het internet en meer vrijheid voor kunst en letteren zolang bepaalde limieten op vlak van politiek, religie of seks niet overschreden worden, voor voldoende steun aan zijn beleid zouden zorgen. In zijn inaugurale toespraak van juni 2000 maakte de jonge president ook duidelijk dat Syrië een eigen kijk moest hebben op democratie: “We kunnen de democratie van anderen niet op onszelf toepassen. Westerse democratie bijvoorbeeld is het gevolg van een lange geschiedenis die resulteerde in gewoontes en tradities die de huidige cultuur van westerse maatschappijen bepalen… We moeten onze eigen democratische ervaring hebben die aangepast is aan ons, die voortkomt uit onze geschiedenis, cultuur en beschaving en die een antwoord is op de behoeften van onze maatschappij en de vereisten van onze realiteit.” (2)
Maar toen duidelijk werd dat het volksprotest, dat de regimes in Egypte en Tunesië uit het zadel lichtte, ook naar Syrië overwaaide nam het regime een aantal maatregelen in een poging het protest af te zwakken. De regering hief het verbod op twee belangrijke sociale internetsites – Facebook en Youtube – op, wat eerder een symbolische zet was omdat ze al via alternatieve wegen bereikbaar waren. Een aantal prominente critici werd vrijgelaten. Ministers kregen instructies om te luisteren naar de klachten van de bevolking. Plotseling was er ook oog voor de strijd tegen de corruptie. Aan een onpopulair lucratief monopolie van een zakenman met nauwe banden met de machthebbers op luchthaventaxi’s kwam een einde. Op de economische verzuchtingen werd gereageerd met de verhoging van de subsidies op bepaalde brandstoffen, de installatie van een sociaal zekerheidsfonds voor de armsten, een belastingsvermindering op een aantal basisgoederen, maatregelen voor de verhoging van de tewerkstelling, en de aankondiging van grote infrastructuurprojecten. Het eindontwerp van het nieuwe vijfjarenplan 2011-2015 werd uit circulatie gehouden omdat de liberaal economische inhoud ervan aanleiding zou kunnen geven tot nog meer publieke onrust.
De maatregelen kwamen te laat of werden als onvoldoende bestempeld om het protest alsnog te doen verstommen. Om een herhaling van nog meer geweld in de gediscrimineerde noordelijke Koerdische regio (10 % van de bevolking) te voorkomen, waar in 2004 tientallen doden vielen na een voetbalincident, verleende Al-Assad op 7 april het burgerschap aan zo’n 150.000 Syrische Koerden. Dat was hen in 1962 afgepakt. Koerdische critici reageerden sceptisch en werden zelfs boos omdat wat als een gunstmaatregel werd voorgesteld een vanzelfsprekend recht is. Andere toegevingen, zoals het toelaten van de niqab (gezichtssluier) voor leerkrachten in een poging de islamisten tegemoet te komen, hadden weinig effect op de bredere basis van de protestbeweging die echte politieke hervormingen vroeg. De povere anti-corruptiemaatregelen lieten de grote bonzen zoals Rami Makhlouf, neef van de president die volgens de Financial Times meer dan de helft van de Syrische economie controleert via zijn netwerk van zakenbelangen, ongemoeid (3). Een belangrijke deel van de volkswoede tegen de corruptie is gericht tegen Makhlouf.
Het regime maakte bovendien de fout om de protestbeweging tegelijk met harde hand aan te pakken en ze voor te stellen als crimineel en sektarisch. Toen het protest begon in Dar’a reageerden de veiligheidsdiensten met repressie en schoten ze verschillende demonstranten dood, wat aanleiding gaf tot nog meer protest en repressieve reacties op het protest. Van Dar’a sprong de vonk van het protest over naar andere steden zoals Homs, Hama, Baniyas, Damascus en Latakia. De confrontaties met de machtshebbers kregen een grimmiger karakter. Het regime aarzelde niet om zijn toevlucht te zoeken tot militair machtsvertoon met zwaar geschut. Geregeld worden tanks ingezet en met echte munitie op demonstranten geschoten. Maar de vrees voor sektarisch geweld – vooral bij minderheden – zorgde ook voor tegenbetogingen ter ondersteuning van het regime met opmerkelijk veel volk.
Het aantal slachtoffers van de confrontaties wordt geschat rond de 2.000 (midden augustus), maar de cijfers zijn moeilijk te verifiëren en veel bronnen zijn afkomstig van de oppositie. Volgens het regime vallen de meeste doden als gevolg van confrontaties met gewapende groepen waarbij begin augustus al meer dan 400 soldaten en politiemensen zouden zijn gedood. Ook die bewering is moeilijk te verifiëren.
Propaganda
In een dergelijke context van geweld wordt informatie gemakkelijk ingezet als politiek wapen. Dat is niet anders in Syrië. Het is duidelijk dat het regime zich van propaganda bedient en dat wordt ook zo in de verf gezet in de buitenlandse pers. Maar ook (een deel van) de oppositie bedient zich daarvan en de buitenlandse media stellen zich daar veel minder wantrouwig tegenover. Een bron die bijna het informatiemonopolie lijkt te bezitten over de Syrische protesten is het in Londen gebaseerde Syrian Observatory for Human Rights (SOHR) dat onder leiding staat van Rami Abdel Raman. Terwijl er weinig tot niets te vinden is aan informatie over dit instituut wordt het eigenaardig genoeg opvallend vaak als bron geciteerd in gezaghebbende kranten en persagentschappen als Le Figaro, Libération, Le Monde, The Independent, The Guardian, BBC, The Washington Post, Al jazeera, AFP en vele andere. (4)
Pierre Piccinin, professor geschiedenis en politieke wetenschappen aan de Brusselse ULB reisde in juli door Syrië en ondervond aan de lijve hoe cijfers tot absurde proporties kunnen worden opgeblazen. (5) Hij was er getuige van een manifestatie in Hama. Diezelfde avond kreeg hij een nieuwsbericht te lezen van het Franse persagentschap AFP dat sprak over een miljoen demonstranten in heel Syrië van wie 500.000 alleen al in Hama. Zelf schatte hij het aantal demonstranten op niet meer dan 10.000. Het bericht dat wereldwijd door de grote media werd opgepikt, had eigenlijk meteen vraagtekens moeten doen oproepen gezien Hama slechts 370.000 inwoners telt. De bron van het AFP-bericht was het SOHR dat volgens Piccinin een politieke organisatie is van een man die al jaren het Ba’ath-regime bestrijdt en die losse banden zou hebben met de Moslimbroederschap. Eerder al verspreidde het SOHR een vals bericht waarin gesteld werd dat Syrische troepen de elektriciteit afsneden in een ziekenhuis in Hama waardoor 8 baby’s het leven lieten. Het bericht werd overgenomen door de Arabische versie van CNN zonder het te verifiëren. De website Electronic Intifadah toonde nadien aan dat het om een zogenaamde hoax (bedrog) ging (6)
Wie zit achter protest
De versies over wie er achter het protest zit verschillen ook heel erg. Lokale Coördinatie Comités (LCC) spelen een centrale rol in het vreedzame protest in de steden. Hun eisen liggen in de lijn van de politieke salons zoals die bestonden begin 2000. Het gaat om vooral jonge activisten die streven naar een democratische en pluralistisch Syrië. Hun belangrijkste eis op korte termijn is het aftreden van de Syrische president. In een gemeenschappelijk verklaring stellen ze dat het verzet dient te gebeuren middels vreedzame betogingen en burgerlijke ongehoorzaamheid. (7) Dat blijkt ook uit andere verklaringen zoals die van 28 juli 2011 waarin de oproep voor steun aan de Syrische revolutie van Al Qaida leider Ayman Zawahiri wordt veroordeeld. Volgens de woordvoerder van de LCC probeert Zawahiri “de wereld te overtuigen dat hij aanhangers heeft in Syrië, wat de internationale publieke opinie tegen ons zal opzetten en het regime het recht zal verlenen om misdaden tegen onze bevolking te plegen. We veroordelen dergelijke verklaringen die irrelevant zijn voor de revolutie, Syriërs kiezen de vreedzame weg voor hun revolutie en dat zullen ze niet veranderen. Zij weigeren praktijken en toespraken die een uiting geven aan sektarisme en geweld”. (8) De oppositie onder deze burgergroepen doet er alles aan om elke identificatie met gewapend verzet te vermijden. Maar die is er wel degelijk.
Het regime verdedigt zijn militaire optreden in de verschillende steden met het argument dat er gewapende extremisten aan het werk zijn die al heel wat leden van de veiligheidstroepen hebben gedood of gewond. De Britse krant The Telegraph citeert op 6 augustus 2011 een aantal activisten die bevestigen dat de regeringstroepen tijdens een grootschalige militaire operatie in de stad Hama – begin augustus – zijn aangevallen door strijders die betrokken waren bij het militaire verzet in Irak. Het artikel stelt dat het nagenoeg onmogelijk is om het beweerde aantal doden onder de troepen (het regime spreekt over 400 doden) na te trekken, maar dat “er groeiende bewijzen zijn dat gewelddadige elementen die beweren tot de oppositie te behoren, stevig gewapende en zorgvuldig gecoördineerde aanvallen uitvoerden tegen regeringstroepen sinds april.” De eerste bekende aanval tegen regeringstroepen dateert van begin april toen negen soldaten werden gedood op een brug in de rand van de stad Baniyas. Op zijn blog stelt professor Joshua Landis, een prominente Syrië-analyst, dat de soldaten door een gewapende groep werden gedood. Hij toont aan dat de bewering van bepaalde kranten (onder dewelke The Guardian) dat ze gedood werden omdat ze weigerden op demonstranten te schieten vals is. (9) Volgens een aantal informanten van Landis vreest de vreedzame oppositie vooral de infiltratie van gewapende opstandelingen onder leiding van Abdul Halim Khaddam, de voormalige nummer drie van het regime (hij was vice-president) onder Hafiz Al-Assad die in Parijs in exil woont. Hij verliet Syrië in 2005 en profileert zich sindsdien als hervormer. Volgens een bericht van het Iraanse Press TV kreeg Khaddam – die familiale banden heeft met het Saudische koningshuis – 30 miljoen dollar van Saudi-Arabië om oppositie te voeren tegen Damascus. (10) In een BBC-interview werd hem gevraagd door wie hij gefinancierd werd, maar hij ontkende elke buitenlandse steun, ondanks zijn grote uitgavenpost. (11) Een ander belangrijk incident deed zich voor in de noordelijke stad Jishr Al-Shughur waar volgens de regering 120 troepen zouden zijn vermoord. Volgens een deel van de oppositie en vluchtelingen uit de stad werden de soldaten door de eigen troepen gedood. Op basis van zijn onderzoek met onder meer niet-geredigeerd beeldmateriaal stelt Landis dat de soldaten (In een eerder stuk twijfelt Landis wel aan het hoge dodencijfer van de regering) wel degelijk door de gewapende oppositie zijn gedood. Er zijn ook berichten dat een aantal opposanten de wapens hebben opgenomen om zich te verdedigen tegen de aanvallen van het regime (12)
Internationale bemoeienissen en reacties
Verschillende analisten beschuldigen landen als Saudi-Arabië en Turkije ervan bepaalde groepen van de gewapende oppositie te steunen. Zo zouden de gewapende opstandelingen in Jisr Al-Shughur volgens Michel Chossudovsky van Global Research (juni 2011) de grens vanuit Turkije zijn overgestoken (de stad ligt op 10 km van de Turkse grens). Veel bewijs draagt Chossudovsky daarvoor niet aan. Idem voor zijn beweerde rol dat de VS en Israël een marionettenregime willen installeren en daarvoor salafisten (radicale islamisten) zouden ondersteunen. Andere analisten wijzen er net op dat Israël liefst een status quo zou willen aan zijn noordoosten grens omdat een voorspelbare Al-Assad aan de macht nog altijd beter is dan een onzekere uitkomst. In dat opzicht lijkt een steun aan radicale salafisten geen evidente politiek vanwege Tel Aviv.
Dat neemt niet weg dat de VS wel degelijk een verandering van regime nastreefden op voorwaarde dat die controleerbaar is. De Amerikaanse regering verklaarde publiekelijk dat ze contacten onderhoudt met leden van de oppositie. De val van het regime in Damascus zou meteen ook het einde kunnen inluiden van de alliantie met Iran en de steun aan Hezbollah en Hamas. Michèle Flournoy, de onderminister op het ministerie van Defensie, verklaarde op 24 april 2011: “De oplossing voor de crisis in Syrië verloopt via het doorsnijden van de banden met Iran, Hezbollah en Hamas en zijn aanhechting aan het strategische blok van de Golf om de herlancering van het vredesproces met Israël te vergemakkelijken. Het is zo dat de crisis en het geweld in Syrië zullen verdwijnen.” (13) Uit diplomatieke berichten die gelekt zijn via Wikileaks blijkt dat die politiek al dateert van lang voor het uitbreken van de protesten in Syrië. (14) Daaruit valt op te maken dat de Amerikaanse regering niet alleen contacten met de oppositie onderhoudt, maar vanaf 2005 begonnen is met financiële steun aan Syrische opposanten in exil. Het leeuwendeel (6 miljoen $) ging naar Barada TV een satellietzender in Londen die verbonden is aan de ‘Beweging voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling’. De Amerikaanse Wikileaks-documenten omschrijven de groep als ‘gematigde islamisten’ en voormalige Moslimbroeders. Wellicht niet toevallig draagt ze dezelfde naam als de regeringspartij in Turkije wat dan weer conform is aan de politiek van de VS om het regime in Syrië te veranderen met gematigde islamisten zoals aan de macht in Turkije: “Zij aanvaarden een burgerlijke regering en steunen zelfs vrede met Israël” aldus een diplomatiek bericht. (15)
Op het officiële politieke toneel zijn de VS en de Europese Unie sinds mei 2011 begonnen met een politiek van sancties. Een eerste reeks viseerde vooral de top van het regime. De Europese Unie kondigde tegelijk ook een wapenembargo af. Beide supermachten doen nu een poging om in de VN-Veiligheidsraad een resolutie te laten stemmen met een reeks sancties en een wapenembargo maar stuitten daarbij op tegenstand van vooral Rusland (dat historisch goede relaties met Damascus onderhoudt), maar ook China.
(Uitpers nr. 134, 13de jg., september 2011)
Noten:
- International Crisis Group. Popular Protest in North Africa and the Middle East (VI): The Syrian People’s slow motion revolution. Middle East/North Africa Report N°108 – 6 July 2011 (zie: