‘Hoe minder feiten, hoe meer verhaal’
21 augustus 1986. ’s Avonds bij nieuwe maan sterft al het leven in een vallei in Noord-West Kameroen uit. Kippen, bavianen, zeboes en vogels vallen dood neer in het gras – net als 1746 mannen, vrouwen en kinderen. Schade is er niet; hutten en palmen staan er onaangeroerd bij. De plaats van het onheil, het Nyosmeer, wordt even wereldnieuws.
In 1992 trekt de onbekende Westerman voor het eerst op VPRO-radioreportage naar de Kameroense dodenvallei. Negentien jaar reist hij er nog eens naartoe. Zijn bedoeling? ‘Ik wil proberen om alles, althans het meeste, wat erover is gezegd en geschreven te ontleden in losse fragmenten. Door die kluwen draad voor draad te ontwarren hoop ik te kunnen nagaan welke woorden zich aan de feiten hebben gehecht, en hoe die zijn vervlochten tot zinnen, metaforen en verhalen.’ ‘Hoe minder feiten, hoe meer verhaal,’ schrijft hij verder en hij vraagt zich af: ‘Maar waarom? Vanwaar die neiging tot fabuleren?’
Het boek bestaat uit een zeer groot aantal kleine fragmenten, waarvan vier als titel ‘Wat is een feit?’ krijgen. Een voorbeeldje: ‘Vóór 21 augustus 1986 bestond lake Nyos niet. Pas daags na de fatale marktdag is die naam in zwang geraakt. Er was geen opzet in het spel: uit onwetendheid of gemak (gemakzucht?) was de pers, de internationale en de nationale, het verkleurde meer boven de Nyosvallei het Nyosmeer gaan noemen.(..) De doden echter noemden het lake Lwi.’ (p. 218)
Voor Westerman is de ramp in de Nyosvallei de aanleiding om de verschillende antwoorden over de oorzaak ervan op een rijtje te zetten en daarvoor gaat hij te rade bij wetenschappers, priesters, wijzen, schrijvers, overlevenden, politici en gewone dorpsbewoners. Om ‘de ontkieming van nieuwe mythische verhaalstrengen te kunnen waarnemen’ heeft hij zijn boek opgebouwd als een drieluik: mythedoders, mythebrengers en mythemakers.
Mythedoders
In dat eerste hoofdstuk voert de auteur de exacte wetenschappers op van wie je zou kunnen verwachten dat ze de voedingsbodem waarop mythes kunnen ontstaan, zouden wegnemen. Niets blijkt echter minder waar te zijn. Westerman voert twee vulkanologen op die vanuit hun betweterigheid elkaar het licht in de ogen niet gunnen. De wereldberoemde Franse vulkanoloog Haroun Tazieff die zijn ploeg eerst ter plaatse kreeg, beweerde dat mens en dier gestikt waren in een wolk koolmonoxide die door vulkanische activiteit vanuit het meer was opgestegen. Westerman schetst Tazieff als een flamboyante figuur met een enorm ego en een onvoorwaardelijk geloof in zijn wetenschap, waarin hij voortdurend de hoogste toppen wilde scheren. Daartegenover stond de IJslandse vulkanoloog Haraldur Sigurdsson die de vulkanische activiteit-theorie van Tazieff verwierp en in de plaats daarvan de spontane-ontgassingstheorie van de Kameroense kratermeren poneerde. Westerman schetst niet alleen het grondig verschil in de wetenschappelijke benadering van beide vulkanologen, maar hij focust ook op het haantjesgedrag en de ijdelheid die binnensluipt in deze wetenschappelijke boksmatch, die volgens het slotdocument op de Nyosconferentie van 1987 in Yaoundé de IJslands-Amerikaanse verklaring als de juiste uitriep.
Mythebrengers
In het tweede deel focust Westerman op de godsdienstige mythebrengers die van buiten uit kwamen. En zo komt hij terecht bij twee Nederlandse missionarissen, Jaap Nielen en Fred ten Horn, met een lange staat van dienst in Kameroen. Jaap Nielen en Fred ten Horn waren ook als eerste aanwezig op de plaats van de ramp.
Zij worden zijn ‘kapstokken’ om de inbreng van de westerse missie in het verhaal in te lassen. Beide paters behoren tot de Mill Hill, een congregatie die in 1886 werd gesticht in de Londense buurt Mill Hill en waarvan het missionsstatement luidt ‘Wij willen ons volledig in dienst stellen van de verspreiding van het evangelie. Hoewel wij nog altijd ver van dit doel verwijderd zijn, willen we leven en sterven voor ons werk.’
Dat uitgangspunt leidt volgens Westerman tot een heel bijzondere confrontatie: ‘In de hooglandsavanne van Brits-Kameroen komen twee beschavingen met elkaar in botsing, in feite twee verhalen: het lokale met zijn weelde aan goden, versus het van buitenaf ingebrachte verhaal dat zegt dat er maar één god is. Beide godsdiensten, ieder met zijn eigen zedelijkheid en moraal, binden de strijd aan om de suprematie. Soms gaat het er gewelddadig aan toe: een van de Mill Hill-paters grijpt naar de methode van de publieke afranseling om naar eigen zeggen ‘de duivel het land uit te slaan’. (p.137)
Pater Jaap en pater Fred, allebei zeer gerespecteerd door de lokale bevolking, kijken echter heel verschillend aan tegen hun evangelische opdracht. Pater Jaap vertegenwoordigt eerder de traditionele kerk, terwijl pater Fred dichter bij de bevrijdingstheologie staat en eerder optreedt als een maatschappelijk werker dan wel als een bevlogen verspreider van het enige ware evangelie. Bij zijn bezoek in 2011 is pater Fred trouwens ex-priester en ex-missionaris. Fred ten Horn woont nog steeds in Kameroen, is getrouwd en heeft een kind: ‘Als het evangelie leest als een boek met levenslessen is er genoeg dat me aanspreekt. Maar de opstanding uit de dood, het hemels koninkrijk, dat niet,’ vertrouwt hij aan Westerman toe.
Jaap Nielen bleef tot aan zijn dood strenger in de leer. Na het lezen van een brief van father Jaap denkt de atheïst Westerman: ‘Zo praten predikers. Zo zien zij de wereld: ze lezen de werkelijkheid allegorisch. Meesters zijn het in het bedenken van parabels om verbanden te suggereren die er niet noodzakelijkerwijs zijn.’(p. 155)
De mythebrenger Jaap Nielen wordt echter goed onthaald door de bevolking, maar dat kan niet gezegd worden van de Amerikaanse antropologen en linguïsten van het ‘Zomerinstituut voor Taalkunde’, die ook in Latijns-Amerika zeer actief zijn en die de Bijbel in zoveel mogelijk plaatselijke talen vertalen. Na de ramp doken er geruchten op dat blanke evangelisten uit Amerika de sterfte in de Nyosvallei op hun geweten hadden. ‘Er zouden zich in hun geledingen engelen van de antichrist bevinden, die een satanisch plan ten uitvoer brachten’. (p. 126)
Mythemakers
In het derde deel dat speelt in 2011 en voornamelijk tijdens zijn tweede bezoek aan Kameroen noemt Westerman de omgeving van het Nyosmeer zijn proefakker om na te gaan wat voor verhalen daaruit nu, een kwarteeuw na dato, waren ontsproten. Zo krijgt hij een ongedateerd en ongetekend pamflet in handen waarin de huidige president Biya ervan beschuldigd wordt in samenwerking met de Israëli’s – daar zijn ze weer ! – een genocide te hebben gepleegd op de Engelssprekende bevolking van West-Kameroen. Ook agenten van Frankrijk en de Verenigde Staten zouden deel uitgemaakt hebben van de ‘samenzwering’.
Naast dubieus politieke redenen zijn er ook religieuze redenen om de ramp tot een mooi verhaal om te buigen. Zo ontmoet hij de priester Anthony die als kind de ramp miraculeus overleefde terwijl zijn beste vriend, naast wie hij sliep, stierf. Waarom heeft hij het overleefd? Anthony’s conclusie? Hij is een uitverkorene van God en daarom is hij priester geworden. Ook Umare Sule overleeft de ramp en kan naar de Verenigde Staten uitwijken, waar hij een veelgevraagd spreker wordt over zijn levensverhaal dat niet toevallig The Miracle heet.
Eén van de boeiendste figuren die Westerman ontmoet heet Paul Nkwi, die eerst priester wilde worden, maar nadien de theologie inruilde voor de antropologie, waardoor hij de enige Kameroense antropoloog is kunnen worden. Ook hij heeft een missie. Hij wenst een van de hardnekkigste westerse denkbeelden over donker Afrika te logenstraffen, namelijk dat Afrikanen geen geschiedenis kennen en pas nu uit een mythische mist te voorschijn treden. Zo hebben al zijn gesprekspartners wel een goede of minder goede reden om hun waarheid over het Nyosmeergebeuren te verkondingen. Of die waarheid klopt met de feiten is dan niet belangrijk meer. Frank Westerman: ‘Feiten op zich veranderen de wereld niet, dat doen alleen verhalen.’
‘Stikvallei’ is het meesterlijke verhaal over het ontstaan van verhalen en daarvoor haalt Westerman ook nu weer zijn creatieve trukendoos boven om wat intussen een fait-divers is geworden in de wereldgeschiedenis op te tillen tot een bijna literair niveau. ‘De naam Frank Westerman staat voor een nieuw soort literatuur.’ Die uitspraak van Frankfurter Allgemeine Zeitung heeft de uitgever op de cover laten zetten. Ik heb geen literatuur gelezen, maar wel een bijzonder boeiend non-fictie boek dat door de auteur op een ingenieuze manier in elkaar is geknutseld. Het boek leest als een trein die ondanks zijn volle lading aan boeken en achtergrondsmateriaal – zie de uitvoerige verantwoording van de auteur achteraan – toch niet ontspoort. De machinist ervan heeft een vaardige hand.