Over tien jaar bestaat de Belgische monarchie twee eeuwen. Te lang voor sommigen, zo lijkt het wel nu de stemmen (vooral in Vlaanderen) om de monarchie af te schaffen luider klinken. Het debat dwingt in elk geval tot reflectie op het koningschap. Een goed startpunt daarvoor is ‘België en zijn Koningen’, waarin Mark van den Wijngaert een licht werpt op het ontstaan en de ontwikkeling van de Belgische monarchie, van 1831 tot nu.
Aan de hand van korte maar bondige biografieën bespreekt de auteur hoe elke koning telkens weer opnieuw invulling gaf aan zijn rol als staatshoofd. Speerpunt hierbij is de verhouding tussen monarchie en parlementaire democratie, die maar moeizaam op gelijke voet kwamen. Van den Wijngaert schetst hoe de vorsten zich in de vroege jaren van onze vaderlandse dynastie (en dan met name Leopold I en II) nog krampachtig vasthielden aan de macht, daarbij de groeiende democratisering en daarbij horende politici zo verwoed mogelijk tegen de haren in strijkend. Het volstaat hier wellicht om Congo aan te halen, dat de koloniale ambities en machtszucht van ’s lands eerste koningen weerspiegelt.
Het is in feite pas bij Boudewijn I, die zijn vader Leopold III opvolgde na de koningskwestie, dat er langzamerhand een stabielere relatie komt tussen vorst en politici en de rollen uiteindelijk zelfs omdraaien. Vandaag is het tenslotte niet Filip die ons land bestuurt, maar de politici.
‘België en zijn Koningen’ biedt dus een overzicht in de belangrijkste aspecten van elke vorstenperiode. Kolonisatie, de koningskwestie, de abortuswet, de alomtegenwoordige regeringscrises: ze worden allemaal uit de doeken gedaan. Van den Wijngaert is overigens niet blind voor de persoonlijke perikelen bij onze zeven koningen. Zo komt niet alleen de politieke betekenis van elke vorst, maar ook diens opvoeding en ontwikkeling aan bod. Denk aan moeilijke jeugden, buitenechtelijke relaties en snibbige familieleden.
Het boek is dus een vrij compleet werk dat verschillende aspecten van de Belgische monarchie doorheen de jaren uitstekend belicht. Toch mist Van den Wijngaert ook veel kansen. Er wordt slechts heel beperkt ingegaan op de rol die de monarchie vandaag nog heeft, en er wordt geen woord gerept over (mogelijke) invullingen van koningschap in de toekomst. We missen ook interessante comparatieve inzichten: hoe anders/gelijkaardig verliep de ontwikkeling van staatsmacht bijvoorbeeld bij onze buurlanden?
Kortom heeft de auteur een mooi, overzichtelijk en tevens vlot leesbaar naslagwerk neergezet dat menigeen introduceert tot de geschiedenis van de Belgische monarchie. Veel nieuwe inzichten worden weliswaar niet gebracht, maar dat lijkt ook niet de bedoeling. ‘België en zijn Koningen’ is er eerder als startpunt en als eerste kennismaking, waarna geïnteresseerden meer gedetailleerde literatuur ter hand kunnen nemen. Hoewel het de kritische en actuele invalshoek vermijdt en geenszins een blik wil werpen op wat nog komen kan, is het in elk geval wel een basis die een genuanceerder debat mogelijk maakt.