Mahinda Rajapakse volgt zichzelf op als president van Sri Lanka. De president versloeg bij de verkiezingen van 26 januari Sarath Fonseka, de vroegere opperbevelhebber van de strijdkrachten. Beiden dienden zich aan als degene die na dertig jaar burgeroorlog, een einde had gemaakt aan de opstand van de LTTE, de Tamil Tijgers.
Dat dit gebeurde met een genadeloos offensief waarbij nauwelijks onderscheid werd gemaakt tussen Tijgermilitanten en burgers, gaf alleen Fonseka een beetje toe. Beiden zijn even grote Singalese nationalisten voor wie een goede Tamil alleen maar een onderworpen Tamil is.
Het verloop van de verkiezingen is een andere kwestie, er zijn talrijke aanwijzingen van fraude. Maar in feite maakte het niet zoveel verschil uit, zowel Rajapakse als Fonseka teerden vooral op de militaire zege tegen de Tijgers die na bijna dertig jaar strijd voor een onafhankelijke Tamil staat voor lang, en misschien voorgoed, uitgeschakeld zijn.
Rajapakse vertegenwoordigt de Sri Lanka Freedom Party (SLFP) waarvan Sirimavo Bandaranaike de bekendste naam is. Bandaranaike was de echtgenote van premier Solomon Bandaranaike die in 1959 werd vermoord, waarop zij de leiding van de partij overnam. Zij was premier van 1960 tot 1965, van 1970 tot 1977 en van 1994 tot 2000, onder het presidentschap van haar dochter Chandrika Kumarantunga.
Ze nam zeer vaak haar toevlucht tot het uitroepen van de uitzonderingstoestand. Een van haar eerste maatregelen was in 1961 de beslissing om van het Singalees voortaan de enige officiële taal te maken. De Singalezen maken driekwart uit van de 20 miljoen inwoners, de Tamils 15 %. Die Tamils werden tijdens het Britse koloniaal bewind vanuit het Indische Tamil Nadu naar het noorden en oosten van Ceylon gevoerd om er op de theeplantages te werken. Voor veel Singalezen zijn die Tamils nog altijd “gasten”. Die Tamils leven overwegend in het noorden en een deel van het oosten; vandaar ook het idee voor een afzonderlijke staat waar de Tamils de meerderheid uitmaken.
Chauvinisme
De “socialiste” Bandaranaike voerde dus van in het begin een Singalees-nationalistisch beleid dat de Tamils discrimineerde. Het Singalees als enige officiële taal, de Tamils zagen dat als een middel om hen uit te sluiten van officiële ambten. Later werd ook nog het boeddhisme, de religie van de meeste Singalezen, tot staatsgodsdienst verheven – de meeste Tamils zijn hindoes en er is ook nog een beduidende moslimbevolking. Die politiek van discriminatie leidde tot verzet dat in 1983 in een gewapende opstand uitmondde. De radicaalste groep, de Tamil Tijgers, namen daar de leiding van na alle rivalen militair te hebben uitgeschakeld.
In 1971 ontpopte Bandaranaike zich tot een “ijzeren lady” tegen de JVP (Janatha Vimukhti Peramuna, Volksbevrijdingsfront), een linkse beweging die in 1970 Bandaranaike’s “Eenheidsfront” had gesteund, maar had gedreigd met een opstand indien Bandaranaike “het proletariaat zou verraden”. Toen bleek dat de JVP dat ernstig nam, deed Bandaranaike een beroep op India en Pakistan die inderdaad militairen stuurden. Zo kreeg het leger van Sri Lanka de handen vrij voor een genadeloze repressie waarbij minstens 15.000 militanten van de JVP werden omgebracht, vooral in het zuiden dat een bolwerk is van de JVP.
De verdere evolutie van de JVP illustreert hoe het Singalese nationalisme de politiek in Sri Lanka ging domineren. In 1987 kwam er een tweede opstand van de JVP, maar nu wierp die JVP zich op als een ultranationalistische Singalese beweging die gekant was tegen elke toegeving aan de Tamils. Het leger ging alweer zeer brutaal te werk, er schoot na twee jaar strijd nog weinig over van de JVP.
Die JVP gooide het roer om en wierp zich in de verkiezingsstrijd. In 1994 trad ze toe tot de regering van de SLFP. Ze steunde eerder Rajapakse, deze keer gaf ze haar steun aan Fonseka – voorgedragen door de rechtse Verenigde Nationale Partij (UNP). De JVP steunde volop president Rajapakse in de strijd tegen de Tamil-opstand. Ook andere groepen met linkse origine, zoals de oorspronkelijk trotskistische LSSP (Lanka Sama Samaya Party) die zich vroeger met succes verzette tegen discriminatie van de Tamils, raakten meer en meer in Singalees nationalistisch vaarwater. JVP en compagnie stonden volledig achter de slachtingen van het leger en doodseskaders onder burgers. De JVP werkte de campagnes tegen de oorlog actief tegen.
Onopgelost
Rajapakse en Fonseka, die laatste voorgedragen door de conservatieve UNP, hebben met het offensief van vorig jaar de kroon op het werk gezet. De opstand van de Tamil Tijgers, die eerder alle concurrerende Tamil groepen hadden uitgeschakeld, is verslagen, maar daarmee is de nationale kwestie niet opgelost. Rajapakse en Fonseka beloofden in de campagne de tienduizenden in kampen opgesloten Tamil burgers te zullen vrijlaten om zo de stemmen van de Tamil kiezers te winnen.
Maar daarmee is de kous niet af, het politieke leven van Sri Lanka wordt gedomineerd door, weliswaar rivaliserende, Singalese nationalisten. Daar komt nog bij dat de militairen aan Singalese kant een bijzonder grote rol spelen. Om de Tamils eronder te krijgen, is dat leger alsmaar groter geworden – nu 250.000 manschappen voor 20 miljoen inwoners, een van de hoogste verhoudingen in Azië.
(Uitpers nr. 117, 11de jg., februari 2010)