De parel van de Indische Oceaan, zo wordt Sri Lanka ook wel genoemd. Witte, met palmbomen omlijnde stranden, theeplantages in het bergachtige binnenland, het rijke culturele verleden, en een tropische klimaat verklaren waarom. Die parel heeft echter veel glans verloren door het gewapend conflict dat sinds 1983 woedt tussen de door de Singhalese meerderheid gedomineerde overheid en de “Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE)”, beter bekend als Tamil Tijgers, die strijden voor een aparte staat voor de Tamil-minderheid. Na een periode van relatieve kalmte is het conflict sinds 2006 opnieuw in alle hevigheid losgebarsten.
Sri Lanka is een etnisch divers land. De boeddhistische Singhalezen vormen met ongeveer 75% de grootste bevolkingsgroep op het eiland, en leven voornamelijk in het Zuiden en centrale gedeelte van Sri Lanka. De hindoeïstische Tamil-gemeenschap, ongeveer 18% van de bevolking, leeft voornamelijk in het noorden en oosten van het eiland. Daarnaast is er nog een moslim-gemeenschap, goed voor ongeveer 7%, die zichzelf als een aparte etnische groep beschouwd en vooral in de dichtbevolkte kustgebieden van het oosten woont.
De belangrijkste oorzaak voor de spanningen tussen de Tamils en de Singhalezen ligt echter niet in de linguïstische of religieuze verschillen, maar in de pro-singhalese etnische politiek die door de overheid in de jaren na de onafhankelijkheid gevoerd werd. Vanaf de jaren tachtig nemen de spanningen snel toe, wordt het protest vanuit de Tamil-gemeenschap radicaler en treedt het LTTE naar voren als de leidende organisatie van het Tamil-verzet. Vanaf 1983 spreekt men van een volwaardig conflict. In de jaren die volgen slaagt het LTTE erin, belangrijke delen van het noorden en oosten van Sri Lanka onder controle te krijgen, en tegelijkertijd rivaliserende Tamil-groeperingen uit te schakelen. Zowel de LTTE als de overheid gaan brutaal te werk, met de burgerbevolking als belangrijkste slachtoffer. In een klimaat van algemene straffeloosheid worden paramilitaire activiteiten de norm, met grootschalige mensenrechtenschendingen en een algemene uitholling van de basisprincipes van een democratische rechtsstaat als resultaat.
Tegen 2001 zit de situatie muurvast. Een dreigende economische crisis en een militaire patstelling vergroten het geloof in een onderhandelde politieke oplossing. Op 22 februari 2002 wordt een wapenstilstandakkoord (CFA-Cease Fire Agreement) getekend tussen de toenmalige Premier Ranil Wickremesinghe en de LTTE. Dit akkoord luidt de langste periode van vrede in die Sri Lanka sinds de jaren tachtig gekend heeft.
Vanaf 2005 neemt het aantal inbreuken op het CFA in snel tempo toe. In april 2006 ontspoort de situatie volledig en wordt er opnieuw openlijk oorlog gevoerd. De burgerbevolking, zoals steeds, krijgt de rekening gepresenteerd: sedert januari 2006 zijn ondertussen reeds meer dan 4.500 dodelijke slachtoffers geteld, en meer dan 200.000 mensen zijn op de vlucht geslagen voor het geweld(1).
De feiten
Ondanks het wapenstilstandsakkoord en de actieve bemiddeling van Noorwegen slagen beide partijen er niet in een formeel vredesakkoord te sluiten. Vanaf 2005 krijgen de aanhangers van een militaire oplossing opnieuw de wind in de zeilen. Geen van beide partijen wil echter gezien worden als de eerste die het CFA doorbreekt. Via een strategie van opeenvolgende wederzijdse provocaties, tracht men militaire reacties bij de andere partij uit te lokken, zodat die dan aangewezen kan worden als verantwoordelijk voor het doorbreken van het CFA.
Het uiteindelijke kantelmoment komt er op 20 juli 2006 wanneer de LTTE een sluis blokkeert in Mavil Aru (gebied in Trincomalee District, gecontroleerd door de LTTE) en daardoor de watervoorziening van 15.000 Singhalese families afsluit. De overheid beslist dat over watertoevoer niet onderhandeld kan worden, en zet de luchtmacht in om via bombardementen de blokkade op te heffen.
De escalatie van het conflict is een feit. De aanhangers van een militaire oplossing zien in de succesvolle operatie in Mavil Aru het beste bewijs dat de LTTE militair te verslaan is. De LTTE, die een te duidelijk gezichtsverlies wil vermijden, lanceert begin augustus aanvallen op door de overheid gecontroleerde gebieden in Jaffna (Noorden van Sri Lanka) en Mutur (Oosten van Sri Lanka). Mutur is nadien vooral bekend geworden door de executie van de 17 medewerkers van de Franse NGO Action Contre la Faim(2), de belangrijkste aanslag op een humanitaire organisatie sinds de aanval op het VN-hoofdkwartier in Bagdad (19 augustus 2003). Als gevolg van de vijandelijkheden in Jaffna wordt de A9 hoofdweg gesloten, de enige toegang over land tot Jaffna, en strategisch heel belangrijk omdat de weg zowel door de LTTE gecontroleerd gebied als de Elephant Pass doorkruist. Dit veroorzaakt een humanitaire crisis voor de 500.000 inwoners van Jaffna, die met ernstige tekorten aan voedsel, drinkbaar water en brandstof te kampen krijgen. De humanitaire crisis wordt nog versterkt doordat hulporganisaties amper toegang krijgen tot het gebied. Eind augustus meldt de vluchtelingenorganisaties van de VN (UNHCR) dat in Sri Lanka 174.000 mensen op de vlucht zijn voor het geweld.
Op 6 september 2006 herovert het regeringsleger het gebied rond Sampur (Oosten van Sri Lanka), de eerste keer sinds het wapenstilstandsakkoord (CFA) dat territorium van kamp wisselt, en een duidelijke inbreuk op de meest centrale bepaling uit het CFA die de beide partijen verplicht om elkaars grondgebied te respecteren. Deze interventie, oorspronkelijk voorgesteld als een beperkte, defensieve operatie om Trincomalee te beschermen tegen mortieraanvallen vanuit Sampur, blijkt deel uit te maken van een offensieve strategie om steeds meer gebied aan de controle van de LTTE te onttrekken. In juli 2007 verliest de LTTE met Thoppigala haar laatste basis in het oosten van Sri Lanka. Voor het eerst in 14 jaar heeft de centrale overheid opnieuw het gehele oosten van Sri Lanka onder controle. Het conflict verschuift nu naar het noorden van Sri Lanka, waar de rebellen nog steeds een groot gebied controleren en hier een de facto staat runnen met Kilinochchi als hoofdstad.
Sommige waarnemers zien in het relatieve gemak waarmee de regeringstroepen het oosten van Sri Lanka onder controle hebben gekregen niet alleen een bewijs van de militaire suprematie van het centrale leger, maar evenzeer van een bewuste LTTE-strategie om enerzijds enkel het noordelijke territorium koste wat kost te verdedigen(3), en anderzijds via guerrillatechnieken het conflict naar het zuiden van Sri Lanka te brengen. Op 18 oktober werd een aanval uitgevoerd op de haven van Galle, een belangrijk economisch centrum en een toeristische topattractie in het zuiden van Sri Lanka. In maart 2007 voerde de LTTE een luchtaanval uit op een militaire basis verbonden met Bandaranaike International Airport in Colombo, de enige internationale luchthaven van Sri Lanka. De hoofdstad Colombo is sedert maanden in hoogste staat van paraatheid, en met een regelmaat van de klok worden belangrijke ladingen explosief materiaal ontdekt in of op weg naar Colombo. Dit alles mist zijn effect niet. De druk op de economie neemt toe, en de eerste helft van 2007 kende 25% minder toeristen in vergelijking met dezelfde periode een jaar eerder. Landen zoals Frankrijk, Duitsland of Australië raden hun onderdanen af om Sri Lanka te bezoeken.
Gevolgen
Hoe de situatie zal evolueren over de komende maanden is verre van duidelijk. De algemene teneur is echter dat het ergste nog moet komen, zeker nu het conflict opschuift naar het noorden van Sri Lanka. Tegelijkertijd tekenen zich steeds duidelijker negatieve gevolgen af die doen terugdenken aan de donkere tijden van begin de jaren tachtig van de vorige eeuw.
De sterke toename van de mensenrechtenschendingen kan moeilijk ontkend worden. Duizenden Sri Lankanen zijn de afgelopen maanden verdwenen of vermoord, talloze jongeren zijn vermist en naar alle waarschijnlijkheid tegen hun wil ingelijfd binnen de LTTE of pro-regering paramilitaire groepen ter vervanging van de gesneuvelde strijders. Paramilitaire organisaties, in het bijzonder de groep rond commandant Karuna, opereren in alle openheid in het oosten van Sri Lanka. Getuigenissen over witte busjes met geblindeerde ramen en gemaskerde bestuurders roepen pijnlijke herinneringen op aan de vuile oorlog van de jaren tachtig.
Even onrustwekkend is de schijnbare straffeloosheid waarin deze activiteiten plaatsvinden. Gevraagd naar de vele verdwijningen stelde de Minister van Buitenlandse Zaken op 3 augustus 2007 simpelweg dat: “meldingen van honderden verdwijningen in Sri Lanka zijn opgeblazen en kunnen eerder verklaard worden door het slecht bijhouden van gegevens dan door sinistere activiteiten […] Vele mensen die opgegeven zijn als vermist waren op reis naar het buitenland of zijn er vandoor met hun minnaars.”
De overheid werd hiervoor reeds herhaaldelijk bekritiseerd, zoals in april 2007 nog door de VN speciale rapporteur voor Buitengerechtelijke Executies, Philip Alston: “De huidige impasse in de onderhandelingen is geen excuus voor beide kampen om geen onmiddellijke stappen te ondernemen om de politieke moorden te stoppen en de mensenrechten te beschermen. De gevaarlijke escalatie van het conflict is een direct gevolg van het feit dat de moorden ongestraft kunnen plaatsvinden.” De verschillende onderzoekscommissies die telkens opgericht worden als antwoord op de kritiek, worden geplaagd door politieke benoemingen, een gebrek aan middelen en bieden onvoldoende bescherming voor slachtoffers en getuigen. Het wekt dan ook amper verbazing dat de activiteiten van deze commissies slechts zelden leiden tot de identificatie van de daders of het uitspreken van straffen.
De overheid gaat veel efficiënter te werk bij het afkondigen en toepassen van uitzonderingsmaatregelen onder de Anti-terrorisme Wet (Prevention of Terrorism Act), waardoor het autoritair karakter van het regime van president Rajapakse sterk toeneemt.
De persvrijheid staat onder zware druk. Officieel wordt geen censuur toegepast, maar in maart 2007 riep de president niettemin vertegenwoordigers van de verschillende media bij zich met het verzoek tot steun in de strijd tegen de LTTE, waarbij hij hen terloops meegaf dat “de media zich niet zou mogen bezighouden met het benadrukken van de misstappen van onze veiligheidsdiensten want dit kan voordelig zijn voor de vijand.”
De Prevention of Terrorism Act geeft de overheid bovendien de mogelijkheid om verdachte personen te arresteren en gevangen te houden zonder formele aanklacht, en begin juli 2007 werd zelfs een poging ondernomen om honderden Tamils uit Colombo te deporteren. Het vertrouwen in de veiligheidsdiensten neemt razendsnel af en gematigde Tamils vervreemden verder van de overheid.
Er kan evenmin voorbijgegaan worden aan de nieuwe humanitaire crisis in het noorden en oosten van Sri Lanka, die de bestaande ontwikkelingskloof met het zuiden van het land verder uitdiept. De post-Tsunami heropbouw in het oosten en noorden van het land was reeds aanzienlijk trager dan in het zuiden van het land, maar is nu tot een quasi volledige stilstand gekomen. Opnieuw is de burgerbevolking in het noorden en oosten van Sri Lanka het belangrijkste slachtoffer van de militaire confrontaties tussen de overheid en de LTTE. De LTTE heeft nooit veel scrupules gehad en gebruikt ook nu weer de burgerbevolking als menselijk schild. Dit weerhoudt regeringstroepen echter niet om zware artillerie of zelfs de luchtmacht in te zetten bij de aanvallen op de Tijger-doelwitten. Bovendien hebben noch de LTTE, noch de overheid de nodige maatregelen genomen om de hulpverlening aan de getroffen burgerbevolking te verzekeren.
Het werkterrein van internationale hulporganisaties wordt sterk ingeperkt. Het wordt steeds moeilijker voor humanitaire organisaties om visas voor hun medewerkers te bekomen. Extra maatregelen ingesteld door het Ministerie van Defensie lijken bedoeld om humanitair werk in het noorden en het oosten te ontraden, eerder dan te regulariseren. De toegang tot de conflictzones, vooral de gebieden onder LTTE-controle, is quasi onmogelijk. Nationale en internationale hulporganisaties zijn het slachtoffer van een haatcampagne in de nationale media, waarbij hun neutraliteit en werkwijze in vraag gesteld wordt. Een dergelijk klimaat brengt de veiligheid van de medewerkers in gevaar en bemoeilijkt verder de hulpverlening aan de bevolking in het noorden en oosten van Sri Lanka(4).
De toekomst?
Een sterke stijging van het aantal mensenrechtenschendingen, een toegenomen autoritair karakter van de centrale overheid, een rebellenbeweging die haar machtspositie dankt aan het conflict, en beide gemeenschappen die verder van elkaar vervreemden in plaats van naar elkaar toe te groeien -het moge duidelijk zijn dat Sri Lanka zelf geen weg uit de huidige spiraal van geweld weet te vinden. De internationale beschermingsverantwoordelijkheid (responsibility to protect, R2P)(5) is van toepassing op de huidige situatie in Sri Lanka. Een internationale vredesmacht of militaire interventie is hier uiteraard niet aan de orde, wel diplomatieke druk gecombineerd met een serie preventieve maatregelen die moeten vermijden dat de situatie verder ontspoord. Ook dit zijn maatregelen via dewelke de internationale gemeenschap haar beschermingsverantwoordelijkheid kan invullen. De LTTE werd afgelopen jaren door de VS en de EU ingedeeld bij de terroristische organisaties. De recente geschiedenis leert dat een politieke oplossing met het LTTE hoogst onwaarschijnlijk is, omdat dit de machtsbasis van de beweging zou aantasten. De internationale druk op de LTTE moet verder opgevoerd worden, vooral voor wat betreft bewapening en financiering van de beweging. Maar tegelijkertijd moet er politieke, diplomatieke en economische druk gezet worden op de Singhalese meerderheid en de beslissingsmakers in Colombo om de hand te reiken naar de Tamils en komaf te maken met de jarenlange discriminatie van de Tamil-minderheid. Een internationale commissie die onderzoek verricht naar de mensenrechtenschendingen is een noodzakelijke eerste stap. Op deze manier brokkelt niet alleen de machtsbasis van de LTTE af, maar geef je ook de mogelijkheid aan gematigde Tamils om dit vacuüm op te vullen. Alleen op deze manier wordt het kader gecreëerd waarbinnen een oplossing voor het conflict in Sri Lanka gevonden kan worden.
(Uitpers, nr 89, 9de jg., september 2007)
Meer informatie:
www.crisisgroup.org, www.hrw.org/research/srilanka, www.irinnews.org, www.ipsnews.be, www.defence.lk, www.tamilweb.com.
Tim Bogaert was gedurende 2006 werkzaam in Sri Lanka in het kader van de post-Tsunami reconstructie en heropbouw.
Voetnoten:
(1) Deze cijfers variëren afhankelijk van de gebruikte bron en zijn moeilijk te verifiëren. De overheid spreekt van 200.000 vluchtelingen, UNHCR spreekt van 300.000.
(2) Hoewel een volwaardig onderzoek naar de feiten nog steeds niet heeft plaatsgevonden, hebben verschillende waarnemers getuigd dat de feiten plaatsvonden op het moment dat regeringstroepen de controle over Mutur heroverd hadden.
(3) In het oosten was de positie reeds fel verzwakt sinds de afscheuring van een belangrijke groep rebellen onder leiding van Commandant Karuna. Deze groep werkt nu als paramilitaire organisatie samen met de overheid, en wordt verdacht van talloze mensenrechtenschendingen alsook het gebruik van kindsoldaten.
Een mislukte aanval op LTTE-linies rond Jaffna kostte in oktober 2006 het leven aan 130 militairen.
(4) VN cijfers spreken van 24 vermoorde hulpverleners, allen Sri Lankanen, in 2006.
(5) Het principe dat wanneer een staat er niet in slaagt haar eigen burgers of bepaalde delen ervan afdoende te beschermen, deze verantwoordelijkheid verschuift naar de internationale gemeenschap.