In augustus liep de olieprijs, die sedert de aanloop in de oorlog tegen Irak in 2003 gestaag is beginnen stijgen, op tot bijna 50 dollar per vat. Daarmee klopte hij met 10 dollar de prijs die geboden werd in 1979-1980, de periode van de Iraanse revolutie. Voor die prijsexplosie worden verschillende redenen aangegeven. Eén ervan blijft echter onderbelicht: de speculatie.
Olie is historisch altijd goedkoop geweest. Nu nog is ze goedkoper dan water. Tot de oktoberoorlog in het Midden-Oosten van 1973 (tussen Israël, Egypte en Syrië), draaide de prijs rond de drie dollar. Ook waren de olievelden in het bezit van de grote oliemaatschappijen en kregen de landen waar ze zich bevonden meestal slechts "royalties", die alles behalve royaal waren.
Van de oktoberoorlog maakten Libië en Iran gebruik om de olieprijs te verviervoudigen tot 12 dollar. Ook de eigendomsrechten keerden terug naar de staten in het Midden-Oosten. Zo bleef Irak doodarm tot het in 1972 de olievelden nationaliseerde. Daarna begon zijn enorme uitbouw op alle gebied. Maar de verworven welvaart leidde tot de veel te grote ambities van Saddam Hoessein. Met catastrofale gevolgen vandien. Door de oorlog met Iran (1980-1988) werden niet alleen alle reserves opgesoupeerd, maar moesten alle programma’s voor onderwijs, gezondheidszorg, infrastructuur… worden stopgezet. De Golfoorlog van 1990-1991 en het embargo, dat tot 2003 duurde, ruïneerden het land volkomen. Tijdens de oorlog van vorig jaar werd de rest van de infrastructuur vernield. Van de beloofde heropbouw van Irak is niets in huis gekomen en de armoede en ellende zijn nog schrikbarend toegenomen. Vandaar de onvrede van de Irakezen met de Amerikaanse bezetters.
Na de oorlog van 1991 ter bevrijding van Koeweit uit Iraakse handen, begon er weer een periode van lage olieprijzen. De prijs zakte tot tien dollar, met zware gevolgen voor landen als Saoedi-Arabië die hun opbouw flink moesten terugschroeven. Wat leidde tot grote ontevredenheid, die zich de voorbije jaren heeft geuit in islamistisch verzet en geweld.
Met de 50 dollar van augustus – inmiddels is de prijs weer zo’n 20% gezakt – bereikte de olieprijs, als men de inflatie meerekent, niet de waarde van de prijs van 1979-1980. De verhoging komt niettemin hard aan. Vooral voor de Verenigde Staten, die hun groei met 0,6 tot 0,7% zouden kunnen zien achteruitgaan als de prijzen hoog blijven. Europa ontsnapt voor een groot deel aan de negatieve gevolgen dankzij de sterke euro.
Voor de opstoot van de koersen zijn er heel wat redenen aangehaald. Er is de oorlog in Irak die niet naar wens is verlopen: Irak voert ten gevolge van voortdurende aanslagen op de pijpleidingen nog slechts iets meer uit dan de helft (1,33 miljoen vaten per dag in 2003 tegenover 2,12 miljoen in 2002) van onder het regime van Saddam Hoessein. En het is er dit jaar niet op verbeterd. Saoedi-Arabië werd dit jaar geteisterd door een reeks aanslagen op buitenlands personeel van de olie-industrie. In Venezuela lag de olie-industrie in 2003 enkele maanden plat door een staking van de oppositie tegen president Chávez. In Nigeria heeft de regering eveneens af te rekenen met stakingen en met etnisch geweld. In Rusland zijn er de perikelen rond de oliemaatschappij Joekos, waardoor het onzeker is of die maatschappij olie zal kunnen blijven uitvoeren.
Die factoren van onzekerheid drijven de prijs op. En als er geweld is stijgen de productie- en verzekeringskosten, die dan op hun beurt in de prijs worden verrekend. Vooral in de VS is er de laatste jaren ook te weinig geïnvesteerd in de raffinage, met als gevolg tekorten aan benzine die automatisch tot prijsstijgingen hebben geleid
Ook is er onzekerheid rond de reserves. Zo heeft Shell dit jaar zijn berekeningen herzien. Met als gevolg dat de multinational plots over 25% minder voorraden beschikt dan eerder werd gezegd. De vraag is of de berekeningen van de andere maatschappijen ook niet neerwaarts moeten worden herzien. Er worden steeds minder grote vondsten gedaan. En de euforie over de olie uit de regio van de Kaspische Zee is al lang voorbij. Ook daar zijn de voorraden veel kleiner dan men aanvankelijk droomde.
Dan is er toegenomen import van landen in economische expansie. Vooral van China, maar ook van India, die in het algemeen grote invoerders van grondstoffen zijn geworden. (Zo was China in 2003 bv. belangrijkst invoerder van ciment: het kocht toen 55% van de wereldproductie op)(1). Ook de vraag van de VS en van Europa naar olie zal blijven stijgen, terwijl de eigen productie achteruitgaat. Volgens berekeningen zal de afhankelijkheid van invoer tussen 2001 en 2025 van de VS van 55,7 tot 71% toenemen, die van West-Europa van 50,1 tot 68,6% en die van China van 31,5 tot 73,2%.
In dit licht wordt er heel wat duidelijk over de Amerikaanse interventies in Centraal-Azië, in Irak en in de Balkan (een belangrijke toevoerroute). Om nog niet te spreken over de toegenomen interesse voor Afrika, vooral de olielanden (2). Ook China wordt meer en meer zichtbaar in landen met olie, onder meer in Irak.
Optimisten daarentegen beweren dat er eigenlijk geen tekort is, dat er via verdere en betere exploratie nog voldoende voorraden zullen worden gevonden en dat de prijzen weer zullen dalen eens de zeepbel op de grondstoffenmarkten barst. Voor hen speelt speculatie een belangrijke rol bij de opstoot. Volgens Nicolas Sarkis, directeur van het Arabisch centrum voor petroleumstudies, zouden de grote investeringsbanken enkele tientallen miljarden dollar hebben besteed aan speculatieve olie-aankopen op de termijnmarkt(3).
Ook de International Herald Tribune wees er op dat hefboomfondsen en andere speculatoren massaal geld steken in de energiemarkt. Als men naar de optiemarkt kijkt, aldus de krant, is er één kans op acht dat de olieprijs dit jaar nog tot 70 dollar zou oplopen(4). Ook De Tijd wijdde een bijdrage aan het fenomeen(5). Volgens die krant is het de zeer lage rente die een aantal investeerders ertoe heeft aangezet te gaan beleggen in grondstoffen, met een prijsstijging als gevolg. De krant citeert Stephen Roach, de hoofdeconoom van de zakenbank Morgan Stanley, volgens dewelke er een zeepbel bestaat op de grondstoffenmarkt. Hij verwacht een sterke terugval eens de Chinese economie gaat vertragen. Desondanks is Roach pessimistisch over de wereldeconomie(6). Hij houdt vol dat de wereldeconomieën tegelijk in een recessie zullen verzeilen. Eerder al, in 2003, zei Robert Prechler, de topman van het studiebureau Elliott Wave International dat de "terugval van de aandelen pas volledig achter de rug zal zijn bij een Dow Jones van minder dan 1.000 punten’. Waarbij De Tijd opmerkt: "Dat is zo’n 9.000 punten onder het peil van gisteren".
Al ruim vier jaar zeggen regeringen en beurshuizen dat het na het uiteenspatten van de internet- en telecommunicatiezeepbel "beter" aan het gaan is. Premier Guy Verhofstadt blijft maar beloven dat hij 200.000 jobs zal scheppen. Maar totnogtoe blijft het aantal jobs afnemen. Het echte werkloosheidscijfer in België kan, met inbegrip dus van bruggepensioneerden en niet-werkzoekende oudere werklozen, op zeker 15% worden geschat. In de Verenigde Staten zou het echte werkloosheidscijfer 22,5% bedragen in plaats van de 5,5% waar president bush het bij houdt(7). Tot zover de "weldaden" van het neoliberalisme, dat volhoudt dat hoe minder iedereen verdient en hoe rijker een kleine groep wordt het beter gaat voor iedereen…
(Uitpers, nr. 56, 6de jg., september 2004)
(1) Ignacio Ramonet, China mégapuissance, in Le Monde Diplomatique, augustus 2004.
(2) Zie Uitpers nr. 50, februari 2004 Afrikaanse olie en de westerse belangen door Soetin Van Muylem en Uitpers nr. 47, november Olie-rush brengt instabiliteit naar Golf vn Guinea door Raf Custers.
(3) Nicolas Sarkis, Aux origines de la nouvelle crise pétrolière, in Le Monde Diplomatique, juli 2004.
(4) Katrin Bernhold, Oil’s price: livable, but maybe not for long, in The International Herald Tribune, 06.08.04.
(5) ‘Hoge olieprijzen vooral te wijten aan lage rente’, in De Tijd, 19.08.04.
(6) In een ander artikel in dezelfde krant van dezelfde datum: Olie en terreurvrees stemmen beursgoeroes somber.
(7) Kloof arm en rijk steeds dieper in VS, in De Standaard, 09.08.04.