De parlementsverkiezingen in Spanje hebben één duidelijke winnaar opgeleverd, de socialistische regeringspartij PSOE van premier Zapatero, één partij die de troostprijs binnenhaalt, de conservatieve Partido Popular (PP) van lijsttrekker Mariano Rajoy, en vooral veel verliezers: de andere partijen behalen slechts 28 van de 350 zetels.
Stemmentaart in twee verdeeld, kruimels voor de rest
Zowel de PSOE als de PP deden het goed bij de stembusgang van maart 2008, die twee dagen daarvoor nog overschaduwd werd door de moord van de terreurbende ETA op een voormalig raadslid van de socialisten in Spaans Baskenland. De partij van Zapatero ging er licht op vooruit en had dus geen last van de typische slijtagewerking die de regeringspartijen vaak te beurt valt. Bovendien krijgen de sociaal-democraten niet langer dagelijks het verwijt te horen dat hun overwinning van 4 jaar tevoren enkel dankzij de aanslagen van islamitische extremisten in Madrid tot stand is kunnen komen.
Zapatero krijgt opnieuw het vertrouwen van de Spaanse kiezer, en diens gematigde standpunten, compromispolitiek en, niet in het minst, kalme optreden tijdens de televisiedebatten hebben daartoe de doorslag gegeven. De hervormingen die de premier in de afgelopen 4 jaar uitvoerde, o.m. de legalisering van het homohuwelijk en het vereenvoudigen van echtscheidingswet, hebben nu ook het kritische linkse publiek weten te overtuigen. Heel wat progressieve kiezers hebben bovendien in de eerste plaats tegen de rechtse Partido Popular gestemd en hebben daarom voor de PSOE gekozen, ten koste van de linkse partijen als Izquierda Unida (IU) – de veelbesproken “voto útil”.
De Partido Popular heeft de verkiezingsslag dan wel verloren, de partij haalt 400.000 stemmen meer dan in 2004 en riep zichzelf daarom snel uit tot morele winnaar. Deze uitslag is inderdaad best opmerkelijk te noemen, want haar leider Mariano Rajoy kwam nogal krampachtig over tijdens de televisiedebatten en kon zich nooit echt ontdoen van de indruk een marionet te zijn van ex-premier Aznar. Rajoy heeft reeds aangekondigd zich opnieuw kandidaat te willen stellen, met het argument dat ook de ex-premiers Felipe González (PSOE) en José María Aznar (PP) hun eerste twee verkiezingen verloren.
Wellicht heeft zijn beslissing heel wat ongenoegen opgewekt bij enkele ambitieuze partijgenoten die de voorbije maanden reeds druk Rajoys opvolging aan het voorbereiden waren. De burgemeester van Madrid en lieveling van de gematigde fracties binnen de partij, Alberto Ruíz-Gallardón, heeft zijn plannen om Rajoy op te volgen voorlopig laten varen, maar Esperanza Aguirre, die het conservatieve van de PP vertegenwoordigt, ging kort na de verkiezingen een felle machtsstrijd aan met Rajoy, dat alles uiteraard breed uitgesmeerd in de media. Hoewel Aguirre zich toch lijkt te gaan verzoenen met de herverkiezing van Rajoy als partijvoorzitter in juni, legt het conflict de interne spanningen binnen de partij bloot en weerspiegelt het de twijfel omtrent de partijstrategie: de harde lijn van Aznar blijven volgen of terug het centrum opzoeken – of toch minstens die indruk wekken in de media.
Onzichtbaar op het scherm, onvindbaar in de urnes
Het succes van zowel de PSOE als de PP is voor een belangrijk deel te danken aan de uitvoerige media-aandacht die beide partijen kregen. De grote televisiedebatten werden naar Amerikaans systeem opgevoerd als een titatenstrijd tussen Zapatero en Rajoy, urenlang werd gedebatteerd over de woordkeuze van de ene kandidaat en werd de kleur van de stropdas die de andere kandidaat droeg geanalyseerd door kenners. Tegen wat IU-leider Gaspar Llamazares de “tsunami van het tweepartijenstelsel” noemt waren de kleinere partijen niet opgewassen en dat heeft zich onmiskenbaar geuit in de stembusgang. De partij van diezelfde Llamazares was trouwens, samen met de republikeinse partij in Catalonië, de ERC, de grootste verliezer van deze verkiezingen, niet enkel tengevolge van de “voto útil” en het absolute gebrek aan media-aandacht, maar ook door het grillige kiessysteem: de zetelverdeling vindt in Spanje plaats met de zogenaamde methode-D’Hondt, wat er in de praktijk toe leidt dat een stem op een regionale partij zwaarder weegt dan een stem voor een nationaal optredende partij. Izquierda Unida blijft wel de derde grootste partij in Spanje wat het aantal stemmen betreft (ongeveer 960.000), maar haalt slechts twee zetels, waarvan één dan nog voor haar Catalaanse dochterpartij Iniciativa per Catalunya (IC). Ter vergelijking: de regionale partij op de Canarische Eilanden haalt evenveel zetels met slechts 164.000 stemmen, en in Catalonië behaalt CiU met 770.000 stemmen een totaal van 11 zetels. De onvrede van Llamazares is begrijpelijk, maar zolang de twee kolossen PSOE en PP geen schade ondervinden van het systeem blijft alles precies zoals het is, wat gezien de machtspositie van beide partijen geldt voor heel wat andere pijnpunten.
Nieuwe regering, nieuwe uitdagingen
Met 169 zetels behaalt de PSOE echter geen absolute meerderheid en dus zag Zapatero zich genoodzaakt om een minderheidskabinet te vormen, die dankzij de stemonthouding van de regionale partijen goedgekeurd werd door het parlement. Dit houdt evenwel dat de premier toegevingen zal moeten doen aan die partijen opdat belangrijke dossiers een kans op slagen zouden hebben, zodat zich een periode van moeizame onderhandelingen en continu lobbywerk aankondigt. Een van de speerpunten van het PSOE-beleid in de komende ambtsperiode wordt de emancipatie en de vlottere toegang van de vrouwen tot de arbeidsmarkt – voor het eerst bestaat de regering trouwens uit meer vrouwen dan mannen. Een andere prioriteit wordt de economische groei, die vooral zal neerkomen op de bestrijding van de slechte cijfers naar aanleiding van de crisis in de bouwsector. Een derde programmapunt zou dan het klimaat worden, dat steeds ondergeschikt is gebleven aan de economische belangen (constructie, toerisme) maar door de verregaande uitdroging van het schiereiland nu toch politieke bezorgdheid lijkt op te wekken.
(Uitpers, nr 98, 9de jg., mei2008)