De parlementsverkiezingen in Spanje hebben één duidelijke winnaar opgeleverd, de socialistische regeringspartij PSOE van premier Zapatero, één partij die de troostprijs binnenhaalt, de conservatieve Partido Popular (PP) van lijsttrekker Mariano Rajoy, en vooral veel verliezers: de andere partijen behalen slechts 28 van de 350 zetels.
Zowel de PSOE als de PP deden het goed bij de stembusgang van 9 maart 2008, die twee dagen daarvoor nog overschaduwd werd door de moord van de terreurbende ETA op een voormalig raadslid van de socialisten in Spaans Baskenland. De partij van Zapatero ging er licht op vooruit en had dus geen last van de typische slijtagewerking die de regeringspartijen vaak te beurt valt. Bovendien krijgen de sociaal-democraten nu niet langer het verwijt te horen vanwege de Partido Popular dat hun overwinning van 4 jaar tevoren enkel dankzij de aanslagen van islamitische extremisten in Madrid tot stand is kunnen komen.
Zapatero krijgt opnieuw het vertrouwen van de Spaanse kiezer, en diens gematigde standpunten, compromispolitiek en, niet in het minst, kalme optreden tijdens de televisiedebatten hebben daartoe de doorslag gegeven. De hervormingen die de premier in de afgelopen 4 jaar uitvoerde, o.m. de legalisering van het homohuwelijk en het vereenvoudigen van echtscheidingswet, hebben nu ook het kritische linkse publiek weten te overtuigen.
Heel wat progressieve kiezers hebben bovendien in de eerste plaats tegen de rechtse Partido Popular gestemd en hebben daarom voor de PSOE gekozen, ten koste van de linkse partijen als Izquierda Unida (IU) – de veelbesproken “voto útil”. Met 169 zetels behaalt de PSOE echter geen absolute meerderheid, zodat Zapatero nu naarstig op zoek moet naar coalitiepartners. Dat de voornaamste kandidaten daarvoor, gezien de zwakke resultaten van de traditionele linkse coalitiepartijen, nu de Baskische en Catalaanse nationalistische partijen zijn (respectievelijk de PNV en de CiU) laat vermoeden dat het een harde onderhandelingsronde zal worden. Beide centrum-rechtse groeperingen zullen immers stevige toegevingen claimen van Zapatero in ruil voor hun regeringsdeelname, terwijl niet iedereen binnen de socialistische partij gezind is met een verdere uitbreiding van de regionale autonomie in de genoemde streken.
De Partido Popular heeft de verkiezingsslag dan wel verloren, de partij haalt 400.000 stemmen meer dan in 2004 en riep zichzelf daarom snel uit tot morele winnaar. Deze uitslag is inderdaad best opmerkelijk te noemen, want haar leider Mariano Rajoy kwam nogal krampachtig over tijdens de televisiedebatten en kon zich nooit echt ontdoen van het imago een marionet te zijn van ex-premier Aznar. Rajoy heeft reeds aangekondigd zich opnieuw kandidaat te willen stellen, met het argument dat ook de ex-premiers Felipze González (PSOE) en José María Aznar (PP) hun eerste twee verkiezingen verloren. Wellicht heeft zijn beslissing heel wat ongenoegen opgewekt bij enkele ambitieuze partijgenoten die de voorbije maanden reeds druk Rajoys opvolging aan het voorbereiden waren. In de komende weken zal ook moeten blijken wat de nieuwe strategie van de partij wordt: de harde lijn van Aznar blijven volgen of terug het centrum opzoeken – of toch minstens die indruk wekken in de media.
Het succes van zowel de PSOE als de PP is voor een belangrijk deel te danken aan de uitvoerige media-aandacht die beide partijen kregen. De grote televisiedebatten werden naar Amerikaans systeem opgevoerd als een titanenstrijd tussen Zapatero en Rajoy, urenlang werd gedebatteerd over de woordkeuze van de ene kandidaat en werd de kleur van de stropdas die de andere kandidaat droeg geanalyseerd door kenners.
Tegen wat IU-leider Gaspar Llamazares de “tsunami van het tweepartijenstelsel” noemt waren de kleinere partijen niet opgewassen en dat heeft zich onmiskenbaar geuit in de stembusgang. De partij van diezelfde Llamazares was trouwens, samen met de republikeinse partij in Catalonië, de ERC, de grootste verliezer van deze verkiezingen, niet enkel tengevolge van de “voto útil” en het absolute gebrek aan media-aandacht, maar ook door het grillige kiessysteem: de zetelverdeling vindt in Spanje plaats met de zogenaamde methode-D’Hondt, wat er in de praktijk toe leidt dat een stem op een regionale partij zwaarder weegt dan een stem voor een nationaal optredende partij. Izquierda Unida blijft wel de derde grootste partij in Spanje wat het aantal stemmen betreft (ongeveer 960.000), maar haalt slechts twee zetels, waarvan één dan nog voor haar Catalaanse dochterpartij Iniciativa per Catalunya (IC). Ter vergelijking: de regionale partij op de Canarische Eilanden haalt evenveel zetels met slechts 164.000 stemmen, en in Catalonië behaalt CiU met 770.000 stemmen een totaal van 11 zetels. De onvrede van Llamazares is begrijpelijk, maar zolang de twee kolossen PSOE en PP geen schade ondervinden van het systeem blijft alles precies zoals het is, wat gezien de machtspositie van beide partijen geldt voor heel wat andere pijnpunten.
(Uitpers, nr 97, 9de jg., april 2008)