Spreek het woord solidariteit niet uit in officiële en zeker niet in Europese kringen, of je wordt op zijn minst voor een achterlijk, maar in feite voor een subversief individu aangezien. In de neoliberale, zeg maar kapitalistische, samenleving is geen plaats meer voor solidariteit. Concurrentie is het motto geworden. Niet alleen concurrentie tussen bedrijven, maar ook tussen individuen. Ieder voor zich is het liberale dogma. Vandaar dat de georganiseerde solidariteit, zoals de sociale zekerheid, steeds meer vervangen wordt door privé-verzekeringen, terwijl er voor de sukkelaars die helemaal aan de grond zitten nog altijd de liefdadigheid is.
Alain Supiot, hoogleraar aan het Collège de France, toont in Le Monde Diplomatique (november 2014) aan hoe solidariteit het voetstuk is van de ontwikkeling van de mensheid. Solidariteit is niet zomaar een politiek of sociologische begrip, maar was van in het begin een juridisch begrip. Het werd voor de eerste maal vermeld in de Franse ‘Code civil’ van 1804. Het begrip solidariteit sloeg toen op de gedeelde verantwoordelijkheid tussen meerdere uitgevers of meerdere kopers van eenzelfde obligatie. Op het einde van de negentiende eeuw kreeg het begrip een nieuwe juridische betekenis: de collectieve organisatie die tot doel heeft het hoofd te bieden aan de risico’s van de industriële samenleving. Wie die risico’s doet ontstaan draagt hiervoor een objectieve verantwoordelijkheid, onafgezien van het maken van fouten.
Op het einde van de negentiende eeuw ontstonden dan ook allerlei solidariteitsregimes, bijvoorbeeld ziekenfondsen, die men ‘gemeenschappelijke potten’ zou kunnen noemen. Men stopte er geld in (bijdragen) al naargelang zijn mogelijkheden en men haalde er geld uit (uitkeringen) al naargelang zijn behoeften. Solidariteit werd zo een middel om weerstand te bieden tegen het overwicht van de markt. Door de solidariteit een juridische betekenis of kracht van wet te geven, kan worden vermeden dat de economische concurrentie tot alle gebieden van het leven wordt uitgebreid. Zieken, werklozen, gehandicapten, gepensioneerden moeten niet met elkaar concurreren om het hoofd boven water te houden, maar kunnen van een gemeenschappelijk uitgebouwd solidariteitsmechanisme genieten.
Sociaal burgerschap
Na de Tweede Wereldoorlog werd dit solidariteitsmechanisme in de meeste West-Europese landen verder uitgebouwd tot wat wij nu de sociale zekerheid noemen. Die stoelt op het beginsel van de nationale solidariteit. Op grond van dit beginsel bestaat er niet alleen een politiek, maar ook een sociaal burgerschap. Dat steunt op drie pijlers: de sociale zekerheid, de openbare diensten en de collectieve vrijheden die door het arbeidsrecht worden gewaarborgd (vakbondsvrijheid, collectieve onderhandelingen en stakingsrecht).
Solidariteit is dus heel wat anders dan verzekering of liefdadigheid. In tegenstelling tot de privé-verzekering die op een berekening van de risico’s steunt, steunt solidariteit op het behoren tot een gemeenschap: de natie, een beroepsgroep of het gezin. Leden van die gemeenschap die op een bepaald ogenblik over voldoende financiële middelen beschikken of die minder aan risico’s worden blootgesteld, dragen meer bij dan wie het financieel moeilijker heeft of meer risico’s loopt. Maar iedereen heeft dezelfde rechten. De solidariteit verdeelt de samenleving dus niet tussen zij die geven en zij die ontvangen. Integendeel, iedereen moet volgens zijn mogelijkheden tot het solidariteitsstelsel bijdragen en iedereen kan hier volgens zijn behoeften uit ontvangen. Door de solidariteit te organiseren wordt een rem gezet op de uitbreiding van het marktmechanisme tot alle menselijke activiteiten.
Vandaar dat de solidariteit sinds nu al dertig jaar het doelwit is van het neoliberale beleid. Omdat in Europa de bevolking sterk gehecht is aan de sociale zekerheid heeft dit beleid de sociale zekerheid niet meteen willen afschaffen, maar begon het de financiële basis ervan te ondergraven door de band te verbreken tussen de plicht tot bijdragen en het recht op ontvangen. De verplichte ziekteverzekering en het wettelijk pensioen worden aldus geleidelijk uitgehold. Die worden steeds meer vervangen door privé-verzekeringen en aanvullende pensioenen. Een topambtenaar van de Belgische Rijksdienst voor Pensioenen, Sarah Scaillet, bestond het zelfs in ‘Netto’ te verklaren dat zij haar pensioen voorbereidt ‘door aan pensioensparen te doen’.
Sociale afbraak
De Europese Unie draagt meer dan haar steentje bij tot de afbraak van de sociale zekerheid. De solidariteit werd nochtans op Europees vlak als een algemeen rechtsbeginsel erkend. Dat gebeurde in 1993 door het Europees Hof van Justitie en in 2000 in het Europees handvest van de grondrechten. Toch speelt het Europees Hof van Justitie sinds vijftien jaar de sociale en fiscale wetgevingen van de lidstaten van de Europese Unie tegen elkaar uit. Die wetgevingen worden als producten beschouwd die met elkaar mogen concurreren. Het Europees Hof laat grote bedrijven toe de goedkoopste wetgeving te kiezen en zich aan de nationale solidariteit te onttrekken.
Europese richtlijnen, zoals die over de detachering van werknemers, gaan in die richting. Tegelijkertijd laat het Europees Hof toe dat personen die niet tot de financiering van het nationale socialezekerheidsstelsel bijdragen er toch van kunnen profiteren. Dat gebeurt in naam van het vrij verkeer van werknemers. Volgens het Hof is een land van ontvangst immers verplicht een ‘zekere financiële solidariteit ‘ op te brengen ten gunste van werknemers uit andere EU-lidstaten. Het Hof beroept zich hiervoor op het Europese burgerschap. Dit Europese burgerschap is echter geen volwaardig sociaal burgerschap. Van solidariteitsstelsels op Europees niveau is immers geen sprake. Door wie moet bijdragen vrij te stellen en door de verplichting op te leggen wie niet bijdraagt ten laste te nemen, verbreekt het Europees recht de band tussen plichten en rechten van de solidariteit. Zo leidt het Europees recht tot een samenleving waar alleen nog de verzekering en de bijstand bestaan of de markt en de liefdadigheid. De Europese Unie komt zo in een negatieve integratie terecht, die de nationale solidariteit ontmantelt zonder een Europese solidariteit uit te bouwen.
Daar komt nog bij dat het Europees Hof van Justitie sinds 2007 de collectieve vrijheden van de loontrekkenden beperkt. Het Hof erkent wel dat die vrijheden een juridische waarde hebben, maar die is ondergeschikt aan de economische vrijheden van de bedrijven. Zo mogen de vakbonden volgens het Europees Hof in beginsel niets doen dat de verplaatsing van bedrijven, het varen onder goedkope vlag of het niet-betalen van sociale bijdragen voor buitenlandse werknemers ‘minder aantrekkelijk of moeilijker maakt’. Deze rechtsspraak van het Europees Hof, waardoor onder meer het stakingsrecht in het gedrang komt, stuitte op heel wat kritiek, met name vanwege de experts van de Internationale Arbeidsorganisatie.
Solidariteit is de toekomst
In de opkomende landen wordt de uitwerking van solidariteitsmechanismen evenwel niet als een hinderpaal voor de ontwikkeling gezien, maar wel als een voorwaarde daartoe. Zo zag in 2003 in Brazilië het programma ‘Bolsa Familia’ (gezinsbeurs) het licht. Die beurs biedt financiële steun aan dertien miljoen gezinnen, die in ruil voor de ontvangen steun verplicht worden hun kinderen naar school te sturen. In 2005 kwam in India de ‘National Rural Employment Guarantee Act’ tot stand. Dit stelsel waarborgt volwassen leden van plattelandsgezinnen honderd arbeidsdagen per jaar, betaald tegen het minimumloon. Die stelsels zijn niet volmaakt, maar bewijzen wel dat de organisatie van de solidariteit de toekomst van iedere samenleving bepaalt en niet zo maar een historisch monument is dat naar believen kan worden afgeschaft of behouden blijven. Alain Supiot is ervan overtuigd dat de solidariteit als een feniks altijd uit haar as zal verrijzen. Of om de Amerikaanse econoom James Galbraith te citeren: ‘The answer to austerity is not sti
mulus but solidarity’.