Van 2 tot 4 juni 2004 organiseerde het Latijns-Amerikaanse Parlement in Caracas zijn derde topvergadering over de sociale schuldenlast. Met dit begrip wordt de schuld erkend die de overheden hebben opgelopen bij de bevolking door het afbetalen van hun buitenlandse schuldenlast en door het volgen van de structurele aanpassingsprogramma’s van het IMF en de Wereldbank.
Het is immers de bevolking, en dan vooral de middenklasse en de armen, die hiervoor de zwaarste prijs heeft betaald in termen van werkloosheid en verlies aan sociale programma’s van de overheid. In Caracas was het vooral de Venezolaanse regering die aan bod kwam met haar talrijke programma’s voor sociale ontwikkeling. Gedurende drie dagen werd in vijf tot soms zes gelijktijdige fora intensief gediscussieerd over armoede en uitsluiting, onderwijs, gezondheid, werkgelegenheid, ecologie, cultuur, microfinanciering, lokale planning, internationale samenwerking, buitenlandse schuldenlast en zo meer.
Een hoogtepunt was zonder meer het voorstel om een ‘sociaal handvest’ voor Amerika aan te nemen. De ontwerptekst zal worden voorgelegd aan de Organisatie van Amerikaanse Staten en is vrij ambitieus. De tekst vertrekt van de internationaal aangegane verbintenis om de millenniumdoelstellingen te halen, maar stelt ook uitdrukkelijk in de preambule dat de maatschappelijke ongelijkheid het allerbelangrijkste thema is. De tekst pleit voor een recht op waardig leven, recht op gezondheid, op onderwijs, op werkgelegenheid, op vakbondsvrijheid en op collectieve onderhandelingen, op sociale bescherming, op huisvesting en op een gezinsleven. Er worden ook communautaire rechten bepaald, zowel als een recht op participatie. Daarnaast worden er ook enkele economische en culturele rechten vastgelegd. De tekst moet nog worden goedgekeurd en wijkt nog in sterke mate af van de rampzalige sociale situatie in Latijns Amerika, maar de ambitie is er en de tekst geeft veel macht aan de lokale gemeenschappen om hun rechten te doen gelden. Wie deze tekst vergelijkt met het eerder armzalige ‘sociale handvest’ van de Europese Unie, staat versteld van de durf van de Latijns-Amerikanen.
Heel veel aandacht ging ook naar een van de grote overheidsprogramma’s voor lokale ontwikkeling, ‘Barrio adentro’ genaamd. Het ging van start in maart 2003 en gaat ervan uit dat een aantal sociale problemen niet los van elkaar kunnen aangepakt worden. Gezondheid, watervoorziening en onderwijs gaan hand en hand en moeten daarom samen worden bekeken. Vandaar dat men er ook van uit gaat dat ze onmogelijk aan de particuliere sector kunnen overgelaten worden. Ook hier wordt sterk de nadruk gelegd op lokale participatie en verantwoordelijkheid. Voor de gezondheidssector werd bovendien een beroep gedaan op zo’n 1500 Cubaanse artsen, maar die werden blijkbaar niet overal even enthousiast onthaald. De behoeften zijn echter enorm groot en de eerste opdracht bestaat erin een inventaris te maken van wat er is en van wat er moet komen.
Hetzelfde geldt voor onderwijs, altijd al een grote prioriteit in het Latijns-Amerikaanse denken. De alfabetiseringsgraad bedraagt meer dan 90 % in Venezuela, maar de onderwijsbegroting stond op een bijzonder laag pitje. De huidige regering schafte het schoolgeld af en trok de begroting aanzienlijk op, ook voor middelbaar en hoger onderwijs.
Watervoorziening is een andere prioriteit. In de hoofdstad Caracas zijn er leidingen en aansluitingen, maar kan er nog niet voor gezorgd worden dat er overal en permanent ook water uit de kraan kan komen. Op het platteland moeten de leidingen en de rioleringen vaak nog aangelegd worden. Ook hier heeft de lokale bevolking voldoende inspraak om de watervoorziening te plannen en uit te voeren.
Opvallend en hoopgevend is verder een uitgebreid programma voor endogene ontwikkeling en diversifiëring van de economie. Venezuela is één van de belangrijkste olieproducerende landen ter wereld en veel problemen zijn terug te brengen tot een gebrek aan planning en produktiviteit. Het is nu de bedoeling om bedrijven die voor de interne markt produceren te helpen om rendabel te worden. Er werden ongeveer 1,5 miljoen hectare nieuwe landbouwgrond in gebruik genomen om de import te beperken. Ook de stadsbewoners kunnen een opleiding volgen om volkstuintjes te onderhouden.
Voor al deze programma’s wordt voortdurend verwezen naar de Bolivariaanse grondwet die Chávez liet goedkeuren. In de meeste gevallen is ook het leger betrokken bij de uitvoering ervan. Het revolutionaire van deze programma’s zit hem minder in de antikapitalistische hervormingen, dan wel in de actieve participatie die van de bevolking wordt verwacht en in de onvoorwaardelijke steun van de overheid voor sociale ontwikkeling. Chávez wil komaf maken met de oude sociale verhoudingen en de macht afnemen van de vroegere elites. Alles loopt zeker niet op wieltjes, en de vele opmerkingen en soms harde kritiek uit de zaal bewijzen dat papieren plannen niet vanzelf in de realiteit worden gebracht. Maar ze bewijzen ook dat de bevolking haar rol au serieux neemt en effectief voor haar rechten opkomt. De bevolking geeft duidelijk blijk van een behoefte aan inspraak en participatie. Wat ook het resultaat van het referendum zal zijn, dit is een factor waar elke regering rekening zal moeten mee houden.
Gelukkig is de economie in 2004 zich ernstig aan het herpakken, na de zware terugval van 2002 en 2003, o.m. door een maandenlange staking. De huidige hoge olieprijs helpt de regering om haar ambitieuze programma’s na te leven. De grote vraag is of met deze sociale ontwikkeling niet iets te lang werd gewacht en of ze al voldoende resultaat heeft opgeleverd om het toenemend ongenoegen bij de bevolking te keren.
In een tijd waarin armoedebestrijding een officiële prioriteit is van alle internationale organisaties, zijn de Venezolaanse programma’s een mooi voorbeeld van hoe participatie en ‘empowerment’ effectief in de praktijk worden gebracht en van hoe economische en sociale ontwikkeling hand in hand kunnen gaan.
(Uitpers, nr. 55, 5de jg., juli-augustus 2004)