De Amerikaanse regering verantwoordt haar optreden in de wereld vaak als “bevordering van democratie”. Maar in Latijns-Amerika groeit het gevoel dat ze de democratieën in die regio ondermijnt als die afwijken van het beleid dat Washington er wenst. De bereidheid om zich daar tegen te verzetten, om Washington duidelijk te maken dat het niet langer zomaar kan doen wat het wil, is toegenomen. Het gevoel dat Washington volgzaamheid belangrijker acht dan democratie is opnieuw aangewakkerd door de crisis in Bolivia.
Daar werd de Amerikaanse ambassadeur op 10 september uitgewezen wegens steun aan een rechtse rebellie in het oosten van het land tegen de verkozen, maar door Washington gewantrouwde president Evo Morales. Daags nadien wees Venezuela de Amerikaanse ambassadeur uit. President Hugo Chavez zei dat die in Venezuela hetzelfde probeerde te doen als in Bolivia: een staatsgreep tegen de verkozen president omdat die niet volgzaam genoeg wordt geacht. De UNASUR-conferentie van Latijns-Amerikaanse staten in Santiago de Chile sprak op 16 september haar unanieme steun uit aan de regering-Morales.
De crisis in Bolivia nam een gevaarlijke wending toen neoliberale groepen in enkele oostelijke, olie- en aardgasrijke provincies hun streven naar “autonomie” en hun verzet tegen president Morales kracht bijzetten met blokkades en gewelddaden. Dat verzet tegen Morales wordt geleid door gouverneur Ruben Costas van de provincie Santa Cruz, en ex-president Jorge Quiroga. Quiroga leidt Podemos, een organisatie die het gros omvat van de extreem-rechtse Accion Democratica Nacionalista (ADN) van ex-dictator Hugo Banzer. Deze tegenstanders van Morales verzetten zich tegen de nieuwe grondwet die Morales wil laten goedkeuren en die de verarmde Indiaanse meerderheid ten goede moet komen, onder meer met een betere verdeling van de inkomsten van olie en aardgas en door landhervorming. Zij vertegenwoordigen de blanke elite die Bolivia jaren volgens neoliberale princiepen heeft geregeerd, en die de verkiezing van de Indiaanse, anti-neoliberale Morales in december 2005 als een bedreiging voor haar positie beschouwde.
De sterke politieke positie van Morales en zijn centrale regering bracht die elite ertoe zich in de provinciale besturen te verschansen en van daaruit autonomie en/of afscheiding te eisen. Morales’ positie werd nog versterkt door het vertrouwensreferendum van 10 augustus, dat hem 67 procent (méér dan de 53,7 procent bij zijn verkiezing tot president) van de stemmen opleverde, hoewel het ook het aanblijven van rebellerende gouverneurs verzekerde. De vijf provincies die brede autonomie opeisen zijn Santa Cruz, Chuquisaca, Beni, Pando en Tarija.
In Santa Cruz, de rijkste provincie, begonnen reactionaire politici en hun milities, geholpen door vandalen, begin september hardhandig op te treden tegen Morales en zijn Beweging voor Socialisme (MAS), die hun wortels hebben in de arme, hoofdzakelijk Indiaanse hooglanden. Gouverneur Ruben Costas, volgens wie president Morales een marionet is van “makak” Chavez, ondernam niets tegen de extreem-rechtse Jeugdvereniging van Santa Cruz (UJC) die de politie verjoeg en kantoren van de belastingdiensten, de genationaliseerde telefoonmaatschappij, het Instituut voor Landhervorming en een televisieomroep verwoestten. Er vielen vele gewonden, de telefoonverbindingen vielen uit, de grenzen met Argentinië en Brazilië werden gedeeltelijk versperd.
Communisten-vrije gebieden
De benden eisten de verdrijving van Cubaanse en Venezolaans artsen, ook al wordt hun werk erg gewaardeerd door arme bevolkingslagen die anders geen toegang hebben tot geneeskundige zorg. Hun eis tot “gebieden die vrij zijn van communisten” gold als de eis om los te komen van de regering van Morales, in hun ogen een “communist”. Door autonomie, afscheiding of andere middelen. Ook in de provincies Beni en Pando waren er blokkades en sabotages. In de provincie Tarija vielen anti-Moralesgroeperingen een gaspijplijn aan, de levensader van de Boliviaanse economie (Bolivia is na Venezuela de grootste gasproducent van de regio, zonder het Boliviaanse gas zou de Braziliaanse metropool Sao Paulo tot stilstand kunnen komen). De brandstichting aan de pijplijn verminderde de export naar Brazilië volgens de staatsolie- en gasfirma YPBF met tien procent en kostte het armste land van het continent 100 miljoen dollar. De regering-Morales beschouwde de gebeurtenissen als een “paramilitaire, fascistische en terroristische aanslag” en een “burgerlijke staatsgreep”.
Het bracht president Morales er uiteindelijk toe de Amerikaanse ambassadeur Philip Goldberg uit te wijzen. “Persona non grata”. De diplomaat, die ook in Bosnië en Kosovo heeft gediend, had kort voor de onlusten gesprekken gevoerd met gouverneur Ruben Costas van Santa Cruz. Morales wees hem uit wegens flagrante inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van Bolivia en steun aan de autonomistische rebellengroepen in het oosten.
De onlusten in de noordoostelijke provincie Pando liepen ondertussen volledig uit de hand. Boeren die Morales steunen waren in een hinderlaag gevallen van rechtse paramilitairen. Het werd een slachting met tenminste dertig doden. Op 13 september beval de regering-Morales de aanhouding van de gouverneur van Pando, Leopoldo Fernandez, een voormalig partijgenoot van ex-dictator Hugo Banzer die eerder al beschuldigd werd van geweld tegen politieke tegenstanders en brandstichting tegen de omroep Frontera nadat die zijn beleid op de korrel had genomen. Fernandez had in Cobija al in 2006 een honderdtal paramilitairen getraind. Nu, twee jaar later, deed die militie waar ze voor was opgeleid. Ze schoot de boeren van dichtbij neer. Een overlevende bevestigde dat het om de door de gouverneur opgeleide militie ging, die “beschikte over machinegeweren en sluipschutters, ze schoten van dichtbij op ons vanuit de bomen”. Senator Abraham Cuellar bevestigde de slachting en zei dat de vervolging van boeren en ongewapende burgers daarna nog aanhield in Filadelfia en Cachuelita. Hij beschuldigde moordenaars die door de overheid van Pando waren ingehuurd. Gouverneur Fernandez wordt er door de regering van beschuldigd Peruaanse en Braziliaanse paramilitairen te hebben ingehuurd om regeringsgezinde boeren om te brengen. Fernandez is naar verluidt naar Brazilië gevlucht.
Staatsgrepen
De onlusten vertoonden onbetwistbaar trekken van een poging tot staatsgreep. Die overtuiging heerste niet alleen bij de Boliviaanse regering, maar ook in vele andere in Latijns-Amerika. Nicaragua en Honduras protesteerden openlijk tegen Amerikaanse inmenging in Bolivia. Honduras wachtte een week (vanaf 12 september) om de geloofsbrieven van de nieuwe Amerikaanse ambassadeur Hugo Llorens te aanvaarden. Niet omdat Honduras niet langer een bondgenoot van de Verenigde Staten zou zijn, verklaarde president Jose Manuel Zelaya, maar “uit solidariteit met Bolivia, omdat de Verenigde Staten zich bemoeien met de zaken van dat land”.
In Venezuela verklaarde president Hugo Chavez dat het in Bolivia onbetwistbaar om een poging tot staatsgreep tegen Morales ging. Volgens hem hadden de Verenigde Staten niet alleen in Bolivia een coup helpen te beramen, maar hadden ze ook een rol gespeeld in een nieuwe samenzwering tegen zijn eigen regering. “Onder onze neus was een staatsgreep gaande”, zei hij, verwijzend naar een complot van Venezolaanse militairen tegen zijn bewind. Caracas benadrukte dat ook ditmaal de Amerikaanse regering betrokken was bij de samenzwering waarbij Chavez moest worden vermoord. Dat, en de gebeurtenissen in Bolivia, brachten Chavez er op 11 september toe de Amerikaanse ambassadeur in Caracas, Patrick Duddy, uit te wijzen. Met de retoriek die hem eigen is zei hij woedend dat “het imperium, de CIA en de creoolse burgerij (de welgestelde rechtse oppositie) hun plannen voortzetten” . In het vooruitzicht dat Washington op zijn beurt de Venezolaanse ambassadeur zou uitwijzen, voegde Chavez er aan toe dat er niet opnieuw diplomatieke betrekkingen met Washingon komen zolang George Bush in het Witte Huis zit. Zo’n betrekkingen komen er pas terug als in Washington een regering zit die Latijns-Amerika respecteert, benadrukte hij. Zijn minister van Buitenlandse Zaken, Tarek El Aissami, liet weten dat in verband met het complot een groep militairen in actieve dienst en met rust werd aangehouden.
De uitwijzing van de Amerikaanse ambassadeur uit Caracas kwam allicht niet toevallig op de 35ste verjaardag van de staatsgreep tegen de Chileense president Salvador Allende. Ook die was, net als Chavez en Morales, democratisch verkozen, maar in Washington verklaarde onder meer Henry Kissinger dat men zoiets niet kon laten gebeuren. Met Amerikaanse steun werd Allende bij een bloedige staatsgreep afgezet en omgebracht. De Chilenen hadden volgens Washington blijkbaar “verkeerd gekozen”, net zoals dat nu kennelijk het geval is met de Venezolanen, de Bolivianen, en zoals dat het geval was met de Nicaraguanen toen ze in 1984 de sandinist Daniel Ortega tot president verkozen bij een stembusgang die door iedereen, ook Europa, als vrij en eerlijk werd beschouwd, behalve door Washington, dat een stille oorlog tegen dat verkozen bewind opvoerde en daar in 1986 door het Internationaal Gerechtshof in Den Haag werd voor veroordeeld. Mogelijk, zo vrezen Latijns-Amerikaanse politici en Europese waarnemers, komen nu ook de Paraguayanen in het vizier, want die hebben een centrum-linkse bisschop, Fernando Lugo, tot president gekozen. (Tussen haakjes: Lugo besloot niet langer Taiwan, maar wel Peking als enige vertegenwoordiger van China te erkennen, waardoor Taiwan zijn laatste bondgenoot in Latijns-Amerika verliest).
Russische vloot
Om te tonen dat Washington Latijns-Amerika niet zomaar als zijn voogdijgebied mag beschouwen, besloot Venezuela in juli om samen met Rusland gezamenlijke vlootmaneuvers op het getouw te zetten. Voor Rusland was dit besluit een middel om te tonen dat het op wereldvlak meer wil meetellen. Op 22 september verliet een Russisch marine-eskader met de door atoomkracht aangedreven rakettencruiser Peter de Grote de haven van Sveromorsk in Noord-Rusland, op weg naar Venezuela. Twee supersonische Russische TU-160 “Blackjack”-bommenwerpers waren daar al aangekomen. Caracas, dat de banden met Rusland wil aanhalen en Russische oliefirma’s aan oliewinning laat deelnemen, benadrukte dat niemand zich daarover hoef te verwonderen. Er is geen reden om aan te namen dat alleen Amerikaanse vloten in het gebied mogen opereren, liet het verstaan, en nu de Koude Oorlog officieel voorbij is, kan de komst van een Russisch vlooteskader en de diversificatie van Latijns-Amerika’s buitenlandse relaties niemand verontrusten.
Dat Latijns-Amerika op de Unasur-conferentie op 16 september in Chili unanieme steun uitsprak voor de regering van Morales, is een indirecte, maar niet mis te verstane kritiek op de Amerikaanse regering. Die moet zich houden aan de princiepen die ze officieel belijdt en aan anderen aanbeveelt. De Verenigde Staten hebben enkele jaren geleden voor Latijns-Amerika een “Manifest voor democratie” ontworpen en laten goedkeuren. Daarin staat dat er alleen democratisch verkozen regeringen mogen zijn, en dat andere middelen om aan de macht te komen uit den boze zijn. Het manifest was in Amerikaanse ogen gericht tegen Cuba, waar volgens Washington een niet-verkozen regering aan de macht is die dringend moet geïsoleerd worden in Latijns-Amerika. Maar nu zijn op het continent verschillende regeringen verkozen die niet onvoorwaardelijk in de Amerikaanse pas willen lopen. Met steun aan pogingen om die regeringen omver te werpen schendt Washington dus zijn eigen “Manifest voor democratie”. Het plaatst daarmee volgzaamheid boven democratie en ondermijnt daarmee zijn (door invasies en steun aan staatsgrepen in het verleden in Latijns-Amerika, door het concentratiekamp in Guantanamo en door zijn “oorlog tegen terrorisme” al sterk aangetaste) geloofwaardigheid als “verdediger van mensenrechten en democratie”. De door Latijns-Amerika uitgesproken steun aan Morales wil daar Washington op diplomatieke wijze aan herinneren.
Wie bedreigt democratie?
In de Britse krant The Guardian spraken Britse parlementsleden, schrijvers en andere vooraanstaanden op 20 september eveneens hun ongerustheid uit over de toegenomen bedreiging voor de democratie in Latijns-Amerika, “de grootste bedreiging sinds de herinvoering van democratie aan het eind van de 20ste eeuw”. De gebeurtenissen in Venezuela en Bolivia “tonen op ondubbelzinnige wijze wie er democratie verdedigt en wie ze vandaag bedreigt”, aldus het door Harold Pinter, Ken Loach, John Pilger, Tony Benn, Ian Gibson, Kelvin Hopkins en zo’n 25 andere prominenten ondertekende manifest.
Tegelijk uiten de ondertekenaars hun “verbijstering doordat een groot deel van de internationale media nalaat accuraat en evenredig te berichten over die gebeurtenissen. Alle democraten moeten zich achter het verdedigen van democratie in Latijns-Amerika scharen”.
(Uitpers, nr 102, 10de jg., oktober 2008)