Op 30 januari gaan de Irakezen naar de stembus om een grondwetgevende vergadering te kiezen. Duidelijk is dat er een einde komt aan de soennitische controle over het land en dat de sjiieten, die zowat 60% van de bevolking uitmaken, hopen Irak naar hun hand te kunnen zetten. Maar wat met de Koerden die duidelijk laten verstaan dat ze hun feitelijke onafhankelijkheid wil behouden?
Toen de Britten zich tijdens de Eerste Wereldoorlog meester maakten van de Ottomaanse provincies Basra, Bagdad en Mossoel, die ze zouden samenvoegen tot het nieuwe land Irak, maakten ze daar een feodale staat van. Ze importeerden een koning uit de Hedjaz (sedert 1925 een deel van Saoedi-Arabië), omringd door een kaste van grote landeigenaren (die hun land kregen van de Britten, die daartoe de gewone Irakezen gewoonweg onteigenden). De kern van het systeem waren de soennitische Arabische moslims. Te beginnen met de koning. Alhoewel ze in feite toen al een minderheidsgroep waren. Maar de Koerden en sjiieten waren in 1920 opstand gekomen tegen de Britten en dus onbetrouwbaar om de oliebelangen van Londen te verzekeren.
Met de revolutie van 1958 kwam er een einde aan de monarchie en aan de feodaliteit. Maar er kwam geen democratie en de macht bleef in handen van de soennieten (alhoewel er, zoals in het tijdperk van de feodaliteit, ook Koerden en sjiieten werden gecoöpteerd of op ideologische basis meewerkten). In 1968 kwam de seculiere, pan-Arabische en nationalistische Baath-partij aan het bewind, die in 2003 door de Amerikanen werd verdreven.
Het karakter van dit Baath-regime was vanaf het begin van de oorlog met Iran (1980-1980, ook de eerste Golfoorlog genoemd) beginnen veranderen. Het kreeg, naarmate de armoede toenam en het internationaal embargo na de bezetting van Koeweit in 1990 genocidale proporties aannam, in toenemende mate een religieus gezicht. Of beter gezegd, de absoluut atheïstische top van de partij, te beginnen met president Saddam Hoessein, ging zich meer en meer op de islam beroepen.
Die erfenis is nog lang niet verteerd. Integendeel. De voornaamste partijen die deelnemen aan de verkiezingen, of ze boycotten, op de Koerdische na, zijn religieuze partijen. En het ziet er naar uit dat de te verkiezen volksvertegenwoordiging zal worden gedomineerd door religieuze partijen. En de sjiieten hopen dat zij dat zullen zijn. Daarom heeft de opperste sjiitische leider, Ali Al-Sistani, zich nooit echt verzet tegen de Amerikaanse invasie. Hij rekende erop dat de Amerikanen, via vrije verkiezingen, de sjiieten aan de macht zouden brengen. Daarom heeft hij steeds gehamerd op het zo snel mogelijk houden van verkiezingen en verzet hij zich, ondanks het niet aflatende, moorddadige geweld, tegen elk uitstel van de verkiezingen.
In het vooruitzicht van die verkiezingen heeft hij dan ook hard gewerkt aan het tot stand komen van een breed sjiitisch front. De Verenigde Iraakse Alliantie omvat de belangrijkste sjiitische partijen, de Hoge Raad voor de Islamitische Revolutie in Irak (wier leider Abdoel Aziz al-Hakim ook de lijsttrekker is van de eenheidslijst), Dawa en zelfs het Iraaks Nationaal Congres van Ahmed Chalabi, de vroegere favoriet van Washington voor een pro-Amerikaanse dictatuur in Irak. Meer nog, op de lijst staan ook sjiitische onafhankelijken, sjiitische Koerden eveneens Turkmeense, christelijke en Yezidi-personaliteiten (de met de oude Iraanse zoroastrische godsdienst verwante Yezidi-godsdienst zou de oorspronkelijke Koerdische godsdienst zijn geweest). Een indrukwekkend geheel dus.
Maar toch. Wie er niet aan deelneemt is de militante sjiitische leider Moqtada al-Sadr, die eerder dit jaar in een oorlog met de Amerikanen was verwikkeld en nog steeds een grote populariteit geniet. Zijn vader werd, naar verluidt, op bevel van Saddam Hoessein vermoord. En een van zijn verdere verwanten, Mohammed Bakr al-Sadr, werd in 1980 terechtgesteld. (Deze Mohammed was, naast de Iraanse voormalige leider Khomeini, de grondlegger van de wilayat al-fakih, het bestuur van de land door een sjiitische rechtsgeleerde, een leer die in Iran wordt toegepast sedert de islamitische revolutie van 1979). Ook premier Iyad Allawi, officieel een sjiiet, komt met een eigen lijst op. Het sjiitische blok is dus niet zo één als het lijkt. Er is een ernstige tegenstelling tussen de voorstanders van een islamitische republiek naar Iraans model en die van de traditionele theorie dat de geestelijkheid niet aan het bestuur mag deelnemen. Ali Al-Sistani behoort tot de tweede groep en staat dus ook niet op de lijst van de Verenigde Iraakse Alliantie. Maar natuurlijk wil hij wel van achter de schermen de Iraakse politiek naar zijn hand zetten.
Vergeten we ook niet dat de door Saddam Hoessein uitgeroeide Communistische Partij (op verzoek van de Amerikanen, die hem namenlijsten leverden; nu staan de communisten weer in de Amerikaanse gratie omdat ze collaboreren met het bezettingsregime) in meerderheid uit sjiieten bestond. En ook de Baath-partij was bij de sjiieten populair. Zowel communisten als baathisten waren immers niet sectair en vonden dus veel aanhang bij de al eeuwen gediscrimineerde en achtergestelde sjiieten.
Er zal dus, ook onder de sjiieten onderling, nog duchtig worden gebakkeleid, over de nieuwe grondwet, die de te verkiezen volksvertegenwoordiging moet opstellen. Niet alleen over de aard van het nieuwe Irak, maar ook over de eenheid van het land. Zowat alle sjiieten zijn, evenals de soennieten, voorstander van een eenheidsstaat. Geen vetorecht dus voor de Koerden, die dit onder de voorlopige grondwet wel hebben, en geen verregaand federalisme – laat staan uitbreiding van het Koerdisch gebied met de oliesteden Kirkoek en Mossoel. Ook het feit dat de Koerden de trouwste bondgenoten zijn van de Amerikanen, en bovendien op Israëlisch steun kunnen rekenen, wordt hen door de sjiieten kwalijk genomen.
De Koerden zelf, 20% van de bevolking, nemen zo weinig mogelijk risico’s. Alhoewel de twee belangrijkste Koerdische leiders, Jalal Talabani van de Patriottische Unie van Koerdistan, en Masoed Barzani van de Koerdische Democratische Partij, elkaar het licht in de ogen niet gunnen en elk een apart staatje controleren in Iraaks Koerdistan, hebben ze toch een gemeenschappelijke lijst opgesteld. Kwestie van geen stemmen te verspelen en zoveel mogelijk zetels binnen te rijven. Zeker nu de soennieten hopeloos verdeeld zijn.
De Koerden kiezen eind januari ook een nieuw regionaal parlement. Zoals ze dat in 1992 deden, maar al in 1994 viel Koerdistan uiteen in twee vorstendommetjes en gingen de troepen van Barzani en Talabani elkaar te lijf. Zal het ditmaal beter gaan? Misschien formeel wel, maar in praktijk zullen zowel Barzani als Talabani, achter een democratische façade, hun gebieden strak blijven controleren. Openlijke ruzie en nieuwe gevechten zou hun eis voor verregaande federalisme – in feite onafhankelijkheid, maar dan wel gefinancierd door Bagdad – ondergraven en tot een nieuwe Arabisch-Koerdische oorlog kunnen leiden.
De Arabische soennieten, ook 20% van de bevolking, beseffen maar al te goed dat het tijdperk van hun overheersing voorbij is. Geen wonder dus dat er vooral, maar niet uitsluitend, in hun regio’s verzet is tegen de Amerikaanse bezetters. Het heeft ook tot verwarring geleid en verdeeldheid over het al dan niet deelnemen aan de verkiezingen. Het machtige Comité van Oelema’s (islamitische geleerden) heeft zich uitgesproken voor boycot. De grootste soennitische partij, de Iraakse Islamitische Partij, daarentegen is bang voor een door Koerden en sjiieten gedomineerd parlement en heeft wel een lijst ingediend. Maar de kans is reëel dat ook zij nog afhaakt. Ook interim-president Ghazi al-Yawar, een soennitische tribale leider, heeft een lijst ingediend, zij het een onvolledige. Verdeeldheid troef dus, zodanig dat zelfs de Amerikanen bang zijn geworden voor een duidelijke ondervertegenwoordiging van de soennieten in het parlement en voor het voortduren van het geweld, dat daar het gevolg van kan zijn.
(Uitpers, nr. 60, 6de jg., januari 2005)