Sociale rechtvaardigherid verkopen. Een provocerender titel kan je moeilijk bedenken. Hij heeft ook mij verleid om dit boekje, aanbevolen door Jacobin, te lezen. Ik heb er beslist geen spijt van.
De subtitel is al even enigmatisch: Why the rich love antiracism, auteur Jennifer C. Pan.
Daar gaat het dus om: hoe komt het dat de Republikeinse partij in de Verenigde Staten, samen met de rijke elites van het land, de anti-racistische zaak – vooral na de moord op George Floyd – en ‘Black Lives Matter’ zo massaal hebben gesteund? Niet enkel met woorden, ook met veel geld.
De auteur legt het op nauwelijks 150 bladzijden glashelder uit, in drie punten: anti-racisme kan een legitimerend principe worden voor het kapitalisme, de democraten hebben gedacht – of deden alsof – dat racisme aan de bron ligt van de ongelijkheid in hun land, en de Republikeinen beseften meteen dat ze hieruit goed garen konden spinnen.
Een ideologie voor de ongelijkheid
Het is een beetje zoals bij de Wereldbank werd omgegaan met armoede. Zolang daarover gesproken wordt en zolang over antiracisme gesproken wordt, kan de economische ongelijkheid naar de achtergrond verdwijnen. Anti-racisme, zo legt de auteur uit, is een ideologie voor een erg ongelijke samenleving.
Het is dus geen cynische co-optatie van een thema, maar het uithangbord voor wat een ‘progressief neoliberalisme’ kan worden genoemd, steeds mét marktfundamentalisme. Te vergelijken met armoede, zoals ik al zei, maar ook met gender en LGTB. Voor antiracisme moeten noch de armoede, noch de ongelijkheid verdwijnen.
En het gaat nog verder. Je hebt er Klaus Schwab van het Economisch Forum in Davos voor nodig. Hij merkte fijntjes op dat je op die manier de grote particuliere ondernemingen best de samenleving in handen kon geven. Zo kunnen ze niet enkel hun economische macht consolideren maar ook zorgen voor die samenleving. Zij kunnen de democratie in handen nemen.
Uiteraard kan het zijn dat die ‘Gutmenschen’ bakzeil moeten halen van zodra hun winst in gevaar komt, maar door de bank is het een systeem van ‘profits without prosperity’, winst zonder welvaart maar met een mooi uithangbord.
Progressieve blindheid
Dat werk wordt vergemakkelijkt als je er een paar eufemismen bij bedenkt. De elites zullen het zelden of nooit over gelijkheid hebben, wel over ‘equity’, billijkheid. Ook ‘racial equity’, of met andere woorden, je zal nooit té ver moeten gaan. Je kan inkomenstoetsen organiseren en je kan verder een progressieve draai geven aan je economische macht.
De Democraten zijn daar zeer ver in meegegaan. Zoals Bernie Sanders ooit zei: ‘ze kunnen niet meer spreken met de mensen waar ik vandaan kom’. Met het vrijhandelsakkoord met Mexico en Canada zijn naar schatting zo’n 700.000 mensen hun baan verloren. Men heeft niet willen beseffen dat daarmee ook de tijd voorbij was voor laaggeschoolden om nog een goede baan te vinden. Men heeft niet willen zien dat de blanke arbeidersklasse afhaakte en vervolgens wel voor Trump ging stemmen, want ‘die deed tenminste iets’.
Interessant is dat uit onderzoek blijkt dat deze ‘liberals’ meer empathie voelen voor arme zwarten dan voor blanke arbeiders, zeker wanneer ze ook nog pro-abortus en pro-homorechten zijn. Kamala Harris had die afgeschreven en gedeklasseerde arbeidersklasse niets te bieden. Ze pronkte met ‘celebrities’.
Of nog: die afgedankte arbeiders hadden meer belangstelling voor de prijs van brood en benzine dan voor de zogenaamde ‘white supremacy’ van de elites. De belangstelling voor minimum lonen en pensioenen was het grootst bij diegenen die niet zijn gaan stemmen! Ondanks de vele steun die er bij de bevolking was voor deze thema’s, heeft de Democratische leiding ze makkelijk in de prullenmand gegooid.
De partij van de arbeid
Zo blind als de Democraten waren, zo helderziend waren de Republikeinen en het gevolg van Donald Trump. ‘Wij moeten de partij van de werkende mensen worden’, ‘wij moeten pleiten voor hogere lonen’. De denktank ‘American Compass’ waar onder meer Mitt Romney voor werkt, stelde dat het laissez-faire kapitalisme had afgedaan, dat het neoliberalisme op de schop moest en dat er opnieuw banen in eigen land moesten gecreëerd worden.
‘Als de linkerzijde blijft hameren op racisme en identiteit, en wij pleiten voor economisch nationalisme, dan maken we moes van de Democraten”.
Het is hen gelukt.
Dit alles betekent natuurlijk niet dat anti-racisme zou misplaatst zijn, wel integendeel. De auteur legt echter met veel cijfers uit dat de ongelijkheid binnen de etnische groepen inmiddels groter is geworden dan de ongelijkheid tussen de groepen.
Het komt er dus op aan naar die ongelijkheid te kijken, zowel als naar de economie die ze veroorzaakt. Zolang wordt gedacht dat ongelijkheid het resultaat is van racisme, komt men geen stap verder met de aanpak van de echte problemen.
Anti-racisme en gendergelijkheid, het blijven zeer waardevolle punten voor de sociale strijd, maar ze kunnen niet in de plaats komen van een klassenanalyse.
Aanbevolen lectuur.