Wie in de voorbije decennia als linkse rakker (m/v) zijn horizont niet beperkte tot de eigen kleine ‘obediëntie’ heeft vroeg of laat allicht kennis gemaakt met Paul Verbraeken, die in 2004 op 58-jarige leeftijd overleed. Om de nagedachtenis te huldigen van “een van de meest kritische denkers in Vlaanderen” organiseren zijn vrienden (m/v) de jaarlijkse Paul-Verbraekenlezing, waar “een eminent spreker een actueel onderwerp” aansnijdt. Eind maart 2013 had Chantal Kesteloot het over “Waals regionalisme tegenover Vlaams nationalisme – Andere projecten of enkel een andere naam?”
Een eminent spreker ongetwijfeld : Kesteloot, thans verbonden aan het SOMA, is een autoriteit op het gebied van Waalse Beweging én Brusselse kwesties, onder meer omdat zij in 2001 op die thematiek promoveerde aan de ULB. En zeker ook een actueel onderwerp. Niet alleen omdat de verkiezingen van 2014 een erg lange schaduw vooruitwerpen, en ondertussen tegen de klok wordt geknutseld aan een zesde staatshervorming. Maar ook omdat het dezer dagen precies 100 jaar geleden is dat de toen kersverse “Assemblée Wallonne” de gallische haan als symbool koos en daarmee Wallonië een eigen vlag gaf – als aanloop naar eigen instellingen en de regionale autonomie die de Waalse socialistische voorman Jules Destrée al in augustus 1912 had geëist in zijn beroemd-beruchte brief aan Albert I.
Eigen vlag, eigen instellingen, verregaande eigen beslissingsmacht; dat klinkt allemaal bekend. Het is dus – zeker nu dit land op een tweesprong staat – de moeite waard om van naderbij te bekijken wat voor parallellen en verschillen te ontwaren vallen tussen Vlaamse en Waalse Beweging, en hoe Brussel zich tussen die twee stoelen beweegt.
Niet zonder reden wijdt Kesteloot zowat drie kwart van haar lezing aan een historische schets van de Waalse Beweging, want daarover weet de doorsnee Nederlandstalige lezer niet echt veel. Destrée, ja, die naam is bekend, hoewel de brief doorgaans verminkt geciteerd wordt. En een halve eeuw later was er natuurlijk André Renard, de ‘legendarische’ stakingsleider en bezieler van de MPW (Mouvement Populaire Wallon) die – allicht tot opluchting van het sociaaldemocratische én het Belgische establishment – al in 1962 overleed. Maar daar houdt het ongeveer op. Dat met name in de jaren ‘zestig van vorige eeuw (uiteraard los van partijpolitieke bindingen) herhaalde contacten plaats vonden tussen Vlaamse en Waalse voorstanders van een federalistische omvorming van België, lijken alleen nog academici te weten – én doorgewinterde Vlaamse en Waalse ‘bewegers’.
Voor dàt publiek bevat het historisch overzicht geen nieuws, hoe verfrissend een kijk vanuit de andere invalshoek ook mag zijn. Dat de Waalse Beweging ontstond in Vlaanderen en Brussel omdat Walen die daar werkten hun carrière bedreigd zagen door de oprukkende ‘vervlaamsing’, dat (met de dood in het hart, jawel) de tweetaligheid van Vlaanderen werd opgegeven om de eentaligheid van Wallonië veilig te stellen, of dat Wallonië in de voorbije halve eeuw hoopte middels verregaande autonomie de economische achteruitgang een halt toe te roepen – dat hoef je niet te vertellen aan mensen die hun vaderlandse geschiedenis kritisch bekeken hebben. Nu ja, voor Nederlandstalige progressievelingen die voor dit soort ‘valse problemen’ hun neus ophalen is die kritische kijk wellicht verrassend; maar zeker niet alleen voor hen. Met recht en reden wijst Kesteloot er op dat -”nu de banden tussen Franstaligen en Vlamingen losser zijn geworden” – onverschilligheid de kennis van ‘de ander’ heeft vervangen, en dat daardoor de kennis van die ‘andere’ alleen maar stereotypischer is geworden.
Terecht stelt zij ook dat de toenemende autonomie er wel toe heeft geleid dat veel wrijvingsvlakken en conflictstof verdwenen zijn, maar dat weer andere zijn opgedoken. En daar speelt de merkwaardige verhouding tussen Waalse, Franstalige en Brusselse identiteit (niet te verwarren met de ‘lasagna’ van Marc Reynebeau) een rol. Vooral in de blijvende ambiguïteit (ondanks 1932 en 1963) die aan Franstalige zijde blijft bestaan tussen vrije taalkeuze en respect voor afgesproken grenzen. Ofte, in staatshervormers-jargon : tussen het personaliteitsbeginsel en het territorialiteitsbeginsel.
Met name in en rond Brussel leiden die ambiguïteit én de verkrampte Vlaamse reacties daarop tot een schijnbaar (of blijkbaar?) onoplosbare patstelling. Het is dan ook bijzonder jammer dat iemand van het wetenschappelijk kaliber van Kesteloot in de slotbedenkingen over actualiteit en toekomst niet veel verder komt dan enkele inmiddels overbekende gemeenplaatsen. Zoals bijvoorbeeld de populaire nieuwe clichés dat de “bevolkingsgroep van buitenlandse origine” geen boodschap heeft aan die oude Belgische kwesties, en dat de toekomst niet in een Belgisch maar in een Europees kader gestalte zal krijgen. Echt verrassend kan je dat niet noemen, en inspirerend blijkt het helaas ook niet.
Vooral jammer is echter dat de veelbelovende vraag in de titel eigenlijk (los van het summiere historisch overzicht) hier hooguit een erg schraal antwoord krijgt. Maar ja, voor een duidelijke en systematische behandeling (laat staan antwoord) vormt een lezing allicht een te kort bestek…
Noot: De beroemd-beruchte brief van Jules Destrée werd in 2012 – na honderd jaar – voor het eerst in het Nederlands gepubliceerd.
Eigen vlag, eigen instellingen, verregaande eigen beslissingsmacht; dat klinkt allemaal bekend. Het is dus – zeker nu dit land op een tweesprong staat – de moeite waard om van naderbij te bekijken wat voor parallellen en verschillen te ontwaren vallen tussen Vlaamse en Waalse Beweging, en hoe Brussel zich tussen die twee stoelen beweegt.
Niet zonder reden wijdt Kesteloot zowat drie kwart van haar lezing aan een historische schets van de Waalse Beweging, want daarover weet de doorsnee Nederlandstalige lezer niet echt veel. Destrée, ja, die naam is bekend, hoewel de brief doorgaans verminkt geciteerd wordt. En een halve eeuw later was er natuurlijk André Renard, de ‘legendarische’ stakingsleider en bezieler van de MPW (Mouvement Populaire Wallon) die – allicht tot opluchting van het sociaaldemocratische én het Belgische establishment – al in 1962 overleed. Maar daar houdt het ongeveer op. Dat met name in de jaren ‘zestig van vorige eeuw (uiteraard los van partijpolitieke bindingen) herhaalde contacten plaats vonden tussen Vlaamse en Waalse voorstanders van een federalistische omvorming van België, lijken alleen nog academici te weten – én doorgewinterde Vlaamse en Waalse ‘bewegers’.
Voor dàt publiek bevat het historisch overzicht geen nieuws, hoe verfrissend een kijk vanuit de andere invalshoek ook mag zijn. Dat de Waalse Beweging ontstond in Vlaanderen en Brussel omdat Walen die daar werkten hun carrière bedreigd zagen door de oprukkende ‘vervlaamsing’, dat (met de dood in het hart, jawel) de tweetaligheid van Vlaanderen werd opgegeven om de eentaligheid van Wallonië veilig te stellen, of dat Wallonië in de voorbije halve eeuw hoopte middels verregaande autonomie de economische achteruitgang een halt toe te roepen – dat hoef je niet te vertellen aan mensen die hun vaderlandse geschiedenis kritisch bekeken hebben. Nu ja, voor Nederlandstalige progressievelingen die voor dit soort ‘valse problemen’ hun neus ophalen is die kritische kijk wellicht verrassend; maar zeker niet alleen voor hen. Met recht en reden wijst Kesteloot er op dat -”nu de banden tussen Franstaligen en Vlamingen losser zijn geworden” – onverschilligheid de kennis van ‘de ander’ heeft vervangen, en dat daardoor de kennis van die ‘andere’ alleen maar stereotypischer is geworden.
Terecht stelt zij ook dat de toenemende autonomie er wel toe heeft geleid dat veel wrijvingsvlakken en conflictstof verdwenen zijn, maar dat weer andere zijn opgedoken. En daar speelt de merkwaardige verhouding tussen Waalse, Franstalige en Brusselse identiteit (niet te verwarren met de ‘lasagna’ van Marc Reynebeau) een rol. Vooral in de blijvende ambiguïteit (ondanks 1932 en 1963) die aan Franstalige zijde blijft bestaan tussen vrije taalkeuze en respect voor afgesproken grenzen. Ofte, in staatshervormers-jargon : tussen het personaliteitsbeginsel en het territorialiteitsbeginsel.
Met name in en rond Brussel leiden die ambiguïteit én de verkrampte Vlaamse reacties daarop tot een schijnbaar (of blijkbaar?) onoplosbare patstelling. Het is dan ook bijzonder jammer dat iemand van het wetenschappelijk kaliber van Kesteloot in de slotbedenkingen over actualiteit en toekomst niet veel verder komt dan enkele inmiddels overbekende gemeenplaatsen. Zoals bijvoorbeeld de populaire nieuwe clichés dat de “bevolkingsgroep van buitenlandse origine” geen boodschap heeft aan die oude Belgische kwesties, en dat de toekomst niet in een Belgisch maar in een Europees kader gestalte zal krijgen. Echt verrassend kan je dat niet noemen, en inspirerend blijkt het helaas ook niet.
Vooral jammer is echter dat de veelbelovende vraag in de titel eigenlijk (los van het summiere historisch overzicht) hier hooguit een erg schraal antwoord krijgt. Maar ja, voor een duidelijke en systematische behandeling (laat staan antwoord) vormt een lezing allicht een te kort bestek…
Noot: De beroemd-beruchte brief van Jules Destrée werd in 2012 – na honderd jaar – voor het eerst in het Nederlands gepubliceerd.