De auteur Boualem Sansal is onlangs bij aankomst in Algiers gearresteerd. Zoals dat van zijn eveneens in Frankrijk levende collega Kamel Daoud, wordt zijn werk door de Algerijnse autoriteiten niet geapprecieerd. Daoud won begin november voor zijn roman ‘Houris‘, de ‘Prix Goncourt’, ‘de meest prestigieuze Franse boekenprijs’. Maar in Algerije is zijn boek over de zwarte jaren 90, de tijd van burgeroorlog en islamitische terreur, verboden.
Sansal won eveneens literaire prijzen, waaronder de ‘Grand Prix du roman de l’Académie française 2015’ voor zijn roman ‘2084: het einde van de wereld’ (2015). Het schrijversbegin van Boualem Sansal dateert ook al uit het ‘zwarte decennium’, de tijd van de Algerijnse burgeroorlog.
In 1999 publiceerde Sansal zijn eerste roman: “De eed van de barbaren”. Het werd een bestseller. In 2003 verscheen in Frankrijk zijn ‘Dis-moi le paradis’, een kritische beschrijving van het postkoloniale Algerije. Daarop werd hij ontslagen bij het ministerie van Industrie. In 2005 schreef hij, geïnspireerd door zijn persoonlijke verhaal, ‘Harraga’ (‘wegbrander’). Een woord dat als bijnaam wordt gegeven aan degenen die Algerije verlaten. In 2006 volgde ‘Poste restante, Alger’, een open brief aan zijn landgenoten, maar in Algerije gecensureerd. Hetzelfde lot trof de roman ‘Le Village de l’Allemand’ (2008), gecensureerd omdat het een parallel trok tussen islamisme en hitlerisme.
Hij verweet Europa bang te zijn voor het islamisme. Hij is zeer kritisch voor alle vormen van religie, de islam in het bijzonder. In 2024 werd Boualem Sansal tot Fransman genaturaliseerd.
JP Everaerts
‘2084. La fin du monde’
Boualem Sansal:
“Dystopie houdt de Rede niet tegen.”
‘2084, het Einde van de Wereld’ van de Algerijnse schrijver Boualem Sansal mag dan wel tot de literaire dystopieën worden gerekend, de voorvallen van het hoofdpersonage Ati lijken me in wezen een verhaal van bewustwording die leidt tot revolte en aldus tot zelfbevrijding. Zelfs het meest fanatieke, obscurantistische systeem kan niet vermijden dat vroeg of laat vragen oprijzen uit de geest van een of andere ogenschijnlijk stille burger, vragen die onrust veroorzaken in zijn hoofd en dus een antwoord behoeven, al moest hij er zijn vel voor riskeren. Eenmaal de Rede in iemand is ontwaakt, bestaat geen weg terug. En zelfs onder het meest schrikwekkende bewind, wordt algauw een tweede zoekende geest gevonden, en daarna een derde, geestesgenoten in de ware zin van het woord, even onrustig, even redelijkerwijs zoekend naar de achterkant en de overkant.
Het verhaal wordt op geheel klassieke wijze verteld door het hoofdpersonage, Ati, een jonge dertiger die een tweejarig verblijf in een sanatorium voor tbc-lijders heeft overleefd en nu terugkeert naar zijn stek in de hoofdstad van Abistan. Abistan, zo heet inderdaad het onmetelijke rijk genoemd naar Abi, le Délégué van Yölah. Kortom, we bevinden ons van meet af aan overduidelijk in een islamitische staat, toegewijd aan Allah-Yölah en zijn profeet Mohammed-Abi.
De titel van deze roman – “2084” – en ook nog eens de ondertitel – La fin du monde – laten maar één interpretatie toe: dit paradijs op aarde voor de ware gelovige, is een dystopie ‘pur sang’. Eén geloof, één god, één aardse Délégué, één leiding van onderling verkozen Perfectii, een piramide die wordt geschraagd door een leger van gelovigen – letterlijk én figuurlijk – en een labyrintisch, ondoorzichtig repressieapparaat.
Eenheidstaal
De schrijver hamert op de cruciale rol van taal bij indoctrinatie: l’ Appareil erkent maar één taal, het Abilang, de taal van Abi dus, op maat ontworpen om de Boodschap te verkondigen, en enkel de Boodschap. Met het Abilang, kan onmogelijk iets anders worden uitgedrukt dan de geboekstaafde Leer. Alles werd dan ook hernoemd – zoals plaatsnamen – en herschreven – met name de geschiedenis. Alle andere talen en tongen zijn verboden, aangezien zij andere inhouden kunnen meedelen.
Alle volkeren en gemeenschappen die het ware Geloof niet aanvaardden, zijn uitgeroeid. Niettemin woedt de Heilige Oorlog verder, zonder onderbreking, maar vanwege de gemonopoliseerde media, weet niemand precies waar of tegen wie. Ergens huist een vijand, beter: De Vijand.
Dit onmetelijke land is verder leeg. Van een economie is geen sprake. De doorsnee burger heeft zijn handen vol met de praktijk van het geloof, zoals de negen dagelijkse gebeden, met de Bedevaart als toppunt van een vroom leven, maar ook met het bespioneren en vervolgen van eenieder die afwijkt van de voorschriften – die elke dag kunnen wijzigen. Continu zijn tientallen miljoenen gelovigen onderweg. Toch beweegt er ten gronde niets en al zeker niet in de geesten. In een perfecte wereld, heerst per definitie stilstand.
De grens als begin
Het geluk van Ati, onze hoofdpersoon, bestaat hierin dat hij als tbc-patiënt naar een sanatorium werd gestuurd, hoog in een onherbergzaam gebied, “ces montages du but du monde”. Daar ontmoette hij medeburgers van diverse komaf die zich ook in dialecten uitdrukken, zieken zoals hij, verdwaalden ook, militairen, officiële gezanten, leveranciers – allemaal met een of ander verhaal, een gerucht dat een mogelijkheid inhoudt.
Paradoxaal genoeg, is het sanatorium aldus een oord van diversiteit. De indoctrinatie verloopt er bovendien minder streng, want de zorgverleners hebben al genoeg om handen en de meeste patiënten halen het uiteindelijk niet of slijten er de rest van hun dagen.
Ati is de uitzondering. Het ontbreekt hem niet aan vroomheid, de vragen die boven komen drijven, jagen hem eerst angst aan. Hoe zou men kunnen twijfelen aan de enige, gelukzalige waarheid? Maar als de naleving van die ene Waarheid ononderbroken wordt gecontroleerd, als massa-executies van afvalligen plaatsvinden … hoe onomstotelijk Waar is het systeem dan? En als er verhalen over “la route interdite” de ronde doen, waar leidt die weg dan naartoe? En waar woont dan de verdreven vijand – aan de overkant van de “bout du monde”, de Grens? De mogelijkheid van een andere kant, een overkant is voor Ati “une idée bouleversante”.
Hypocrisie en kwezelarij
Maar als er ongelovigen bestaan – en men vindt er dagelijks vele duizenden in de hoofdstad alleen al, ja, men zoekt er zelfs actief naar – dan is dit geloof niet vanzelfsprekend en derhalve niet uniek. Ati ontwikkelt deze redenering: als mensen middels dwang en indoctrinatie in één ding kunnen geloven, dan kunnen ze logischerwijs ook in iets anders geloven. L’ Appareil wil eigenlijk niet dat de mensen geloven, wel dat ze niet twijfelen aan de leer die hen wordt voorgehouden, zo concludeert hij. Het geloof, ‘la foi’, bestaat uit gehoorzaamheid, onderwerping en geduld.
“La Pensée Unique” blijft op één been hinken. De hoofdstad, waar talloze ministeries, rechtbanken, commissies en comités, de burger onderwerpen aan controles zonder eind, telt ook een getto waar andere gebruiken gelden. Zo lopen daar vouwen op straat, zonder verhullende kledij. Zo wordt daar een taal gesproken die niet dienstig is om het ware geloof uit te drukken. Sterker nog: het Abilang, de officiële taal, heeft op de gettobewoners geen enkel effect. Zou l’ Appareil er echt niet in slagen om die wijken met de grond gelijk te maken? Ati begrijpt dat l’ Appareil een vijand nodig heeft. Er dus één creëert voor intern gebruik, en die op cynische wijze in stand houdt. De hypocrisie en kwezelarij vormen dan ook de kern van de theocratie.
Wat Ati en zijn kompanen Nas en Koa zo allemaal beleven, moet u zelf maar lezen. Het gaat wezenlijk om reizen die door confrontatie tot inzicht leiden.
Zekerheid
Men kan dit boek zeer zeker zien als een regelrechte kritiek op de theocratie in het algemeen en op islam en Algerije in het bijzonder, zelfs als een waarschuwing voor de gevaren van het geloof in het algemeen. Het is verleidelijk om daar ook het zogenaamde ‘seculier geloof’ aan toe te voegen, waarbij de liberalen onder ons meteen aan het communisme zullen denken of aan een willekeurig autocratisch regiem, maar dat is niet de intentie van deze Algerijnse schrijver.
Boualem Sansal, die overduidelijk de hele roman door zelf aan het woord is, rekent af met religie, dat hij een “non-humanisme” noemt. Tegenover dit “non-humanisme”, stelt de auteur de waarden Liefde, Vriendschap en Waarheid.
En ja, “2084” beschrijft zeer zeker een dystopie, net als “1984” van Orwell. De ondertitel, “La fin du monde”, wekt een onbehaaglijk gevoel op. In mijn opinie echter, geeft Sansal ook hoop mee, wat zeg ik: zekerheid. De mens is een redelijk wezen. Hij stelt vragen, vragen naar waarheid. Vragen over de overkant, de achterkant.
Een grens is het einde van het ene, maar tevens het begin van het andere.
Ondertussen zit Sansal in de bak.
© Eddy Bonte
Referentie: Boualem Sansal: « 2084. La fin du monde », Ed. Gallimard, Paris, 2015
Verscheen eerder in De Groene Belg. Een onafhankelijke uitgave van vzw Mediadoc. Voor alle correspondentie: mediadoc.diva