Een academicus die een helder, leesbaar en vrij toegankelijk betoog op papier zet, dat niet kraakt onder een onbegrijpelijk vakjargon… Het blijft eerder uitzondering dan regel. De Gentse professor Sami Zemni slaagt met zijn boek ‘Islam, 9/11 en jihad’ moeiteloos in dit examen. Sami Zemni is als professor verbonden aan de vakgroep Derde Wereld van de Universiteit Gent. Hij leidt er ‘The Middle East and North Africa Research Group (MENARG) en is directeur van het ‘Centrum voor islam in Europa’.
Moeiteloos is wellicht een overdrijving. Tijdens ons gesprek preciseert professor Zemni een en ander: “Dit is de herwerking van een louter academische tekst. Ik heb mijn doctoraatsthesis herschreven en dat was niet echt een gemakkelijke oefening. Ik stel vast dat het debat over dé islam en dé islamisten (met andere woorden de aanhangers van de politieke islam) in de nasleep van 9/11 grondig fout zit. Ik wilde de contouren van dit debat scherper stellen, foute denkpatronen aantonen (de ‘botsing der beschavingen bijvoorbeeld) en er op wijzen dat dit debat op basis van foutieve premissen wordt gevoerd. Er is blijkbaar een manifeste onwil en onkunde – in het politiek bedrijf, in de media, maar ook in de academische wereld – om het verschijnsel islamisme te vatten in al zijn tegenstrijdige facetten. Het islamisme heeft een ontstaansgeschiedenis, een interne dynamiek en veelvuldige verschijningsvormen. En daar houden we best rekening mee.”
“Tegelijk ga ik met dit boek in tegen de apologeten van de politieke islam. De islamisten hebben niet de juiste antwoorden op de problemen van de moderniteit en de democratisering van de moslimwereld in het algemeen en de Arabische wereld in het bijzonder.”
Een Europees probleem
Kennis van de islam blijft problematisch in het Westen en in Europa. Met het einde van de Koude Oorlog verloor Europa niet alleen zijn vijandbeeld, de Europeanen in de zich steeds verder uitbreidende Europese Unie worstelen ook met hun identiteit. “De debatten over de Europese grondwet en de eventuele toetreding van Turkije hebben de aandacht voor een Europese identiteit nog meer aangezwengeld,” schrijft Sami Zemni. “De kerk probeerde een verwijzing naar God in de Europese grondwet te krijgen en de Turkse toetreding is omstreden omdat het niet over een ‘Europees land’ zou gaan… Aangezien Europa dus een moeilijk geografisch te definiëren entiteit is, bestaat er al heel lang een tendens om het te zien als de plaats waar de moderne beschaving is geboren. In die zin proberen Europa en de EU zich als supranationale entiteiten te definiëren, als dragers van universele waarden zoals democratie, tolerantie en mensenrechten. Het is ontegensprekelijk dat deze moderne begrippen inderdaad ontstonden in bepaalde delen van het oude West-Europa en over de eeuwen heen een universeel appel kregen. De idealen van de Verlichting zijn lovenswaardig en hebben geleid tot een politiek systeem dat for better and for worse nog steeds kan worden gezien als het best functionerende politieke systeem, omdat het een balans probeert te vinden tussen de individuele vrijheden en het algemeen belang. Een van de hedendaagse problemen van onze democratie is echter dat ze teveel haar eigen broze geschiedenis, haar verleden van strijd en conflict, haar memorie van opgang en terugval is vergeten. De democratie is geen essentie van Europa of het Westen! Het is een historisch gegroeid systeem dat actief in leven moet worden gehouden. Het is nefast voor de democratie om aan te houden dat mensenrechten of tolerantie synoniemen zijn van Europa. Vreselijke burgeroorlogen, pogroms, discriminaties, wereldoorlogen en het summum van onmenselijkheid, de judeocide, zijn evenzeer onderdelen van de Europese beschaving.”
In Sami Zemni’s betoog is dat één van de rode draden: in het debat over de islam gaat het niet om een ‘clash of civilizations’.
Vertroebelt deze Europese zelfingenomenheid, dit ‘eurocentrisme’, ons beeld niet over de anderen? En dus ook over de moslims? Voor Sami Zemni ligt dit voor de hand. “Europa doet zich voor als een waardengemeenschap”, antwoordt hij op mijn vraag. “En dat is ook voor een deel zo. Alleen verheft Europa haar politiek en zelfbeeld tot een apriorisme. Het is “wij” en “zij”. De anderen kunnen nooit deel uitmaken van deze gemeenschap, want er is altijd wel wat: de moslims hebben problemen met onze waarden, ze hebben problemen met de democratie, met de scheiding van kerk en staat, enzovoort. Wat men daarbij doorgaans vergeet is dat politiek juist als essentiële taak heeft om problemen op te lossen. Politiek betekent per definitie conflict en van de politiek mag worden verwacht dat ze conflicten door dialoog en discussie op vreedzame wijze oplost. Neem het voorbeeld van kerk en staat. “Wij” hebben daar geen problemen mee. “Zij” wel. De scheiding van kerk en staat is een soort common sense geworden waarmee Europeanen zich van de moslims onderscheiden. Maar de relatie tussen kerk en staat wordt in nagenoeg elke lidstaat van de EU juridisch anders geregeld. Op de Belgische nationale feestdag wordt het te deum gezongen in aanwezigheid van de voltallige regering. In de meeste EU-lidstaten is men het erover eens dat religie geen politieke rol heeft. Maar welke rol speelt kardinaal Danneels bijvoorbeeld? Mijn punt is dat dit debat gevoerd wordt op basis van simplisme en apriorisme.”
“Ik stel dan ook in mijn boek dat er – in tegenstelling tot wat men steeds vaker hoort zeggen – helemaal geen Westers of Europees model is voor de scheiding tussen kerk en staat. De politiek beslist erover welke plaats de religie heeft in de maatschappij en niet andersom. Elk Europees land heeft daardoor op dit vlak zijn eigen juridische systeem. De kwestie van de plaats van de islam in de democratie is eigenlijk de vraag naar de plaats van het religieuze in onze hedendaagse maatschappij.”
Het non-debat over de hoofddoek
Is het debat of liever het non-debat over de hoofddoek van de moslima’s geen afspiegeling van dit gangbare simplisme en apriorisme? “Eigenlijk wel,” zegt Sami Zemni. “Iemand als de Vlaamse minister Marino Keulen of het nieuwe gemeentebestuur van Antwerpen willen – in naam van de neutraliteit – geen religieuze symbolen in het openbaar ambt. Dat is helaas een misvatting: de hoofddoek is voor de meeste moslima’s geen religieus symbool, het is een religieuze praktijk, wat iets anders is. Vele van onze politici misbruiken de islam als een afschrikking, als een goedkope manier van stemmingmakerij. Daarbij schenden ze hun zo dierbare principes van de scheiding tussen kerk en staat wel eens. De staat kan geen uitspraken doen over dogma’s, theologie of religieuze praktijk. Dat is natuurlijk een moeilijke oefening. De katholieke kerk kan bijvoorbeeld vrouwen discrimineren (door ze het priesterambt te weigeren), zonder dat de politiek of het gerecht daar iets aan kunnen doen. Bisschoppen kunnen zich uitspreken tegen homoseksualiteit of homohuwelijken, zonder dat de politiek of het gerecht hen een strobreed in de weg kunnen leggen. Schijnbaar geldt dat niet voor de moslims. Een imam mag dat nochtans ook – hoe verkeerd wij dat ook mogen vinden. Zodra hij geen oproepen doet tot geweld tegen homo’s is er juridisch niets aan de hand. En dat geldt voor iemand van de katholieke clerus net zo goed als voor een imam of een moslimgelovige.”
“Het debat over de hoofddoek is dus een non-debat. En het argument van de neutraliteit dat daarbij wordt ingeroepen, slaat nergens op. De neutraliteit, waarop een Marino Keulen zich beroept, moet beletten dat er heel concrete vragen worden gesteld: bijvoorbeeld hoeveel middelen investeert de minister in waarden en normen en hoeveel in een effectief antidiscriminatiebeleid?”
In zijn boek formuleert Sami Zemni het als volgt: “Het debat over de islam, gevoerd vanuit de optiek van de discussie over waarden en normen, heeft duidelijk de functie om het debat over het sociale en economische te verhullen. Terwijl de eigen identiteit wordt gedefinieerd op basis van elementen die de ‘andere’ niet zou bezitten, wordt er eveneens een heel deel van de maatschappelijke problemen geïslamiseerd en in sommige gevallen ook ‘geracialiseerd’. De ‘achterbuurten’ waar er tal van problemen van maatschappelijke aard bestaan worden op het conto van de islam en/of de cultuur van de allochtoon geschreven. Op die manier praat men inderdaad niet meer over sociale en economische problemen. Maatschappelijke problemen worden zo omgetoverd tot debatten over waarden, normen en ideeën. Spijtig genoeg voert men niet zozeer een debat over die waarden, normen en ideeën, maar houdt men eerder een heksenjacht op de ideeën van sommige mensen.”
Islamisme en moderniteit
Andere rode draad in het betoog van professor Sami Zemni is de oorsprong van de politieke islam of het islamisme. Het is een vrij recent historisch verschijnsel – de eerste islamistische partij of beweging werd in de late jaren twintig van vorige eeuw opgericht met de moslimbroederschap in Egypte. (Zemni besteed uitvoerig aandacht aan Egypte en aan de denkers van deze beweging, die een niet onbelangrijke invloed hebben gehad op het geheel van de politieke islam).
Voor hem is het islamisme een reactie op de moderniteit. De hedendaagse politieke islam is niet zozeer een actor, maar een factor die afhankelijk is van en onderhevig aan de processen van de huidige globalisering.
Sami Zemni: “Het islamisme is inderdaad een reactie op de moderniteit. Maar in Europa wordt daarbij zelden belicht dat het een reactie is op een scheefgegroeide moderniteit. De aanhangers van het islamisme reageerden op een moderniteit die aan de Arabisch-islamitische wereld door Europa werd opgelegd en die zich manifesteerde als een repressief en onderdrukkend apparaat, in de vorm van het kolonialisme. En wat er gemakshalve bij vergeten wordt: waarden als vrijheid, democratie, emancipatie bestonden niet in de koloniale tijd en hebben helaas ook niet bestaan in de postkoloniale tijd, of het nu gaat om monarchieën, zoals Saoedi-Arabië of Marokko, of ‘socialistische’ en nationalistische regimes zoals dat van Nasser in Egypte of het FLN in Algerije. Het islamisme is inderdaad een reactie op dit alles.”
In zijn boek onderscheidt Sami Zemni vier etappen in de geschiedenis van de politieke islam. Een eerste periode strekt zich uit van de koloniale overheersing tot het ontstaan van de onafhankelijke staten en eindigt rond het begin van de jaren tachtig van vorige eeuw. De door islamistische militanten gepleegde moord op de Egyptische president Anwar el-Sadat in 1981 vormt het eindpunt. In die periode ontstaat het islamisme en verspreidt het zich. De islamisten reageren tegen de postkoloniale staat. En die heeft in de meeste Arabisch-islamitische landen vaak dezelfde kenmerken, ongeacht of het een semi-feodale monarchie betreft of een nationalistische of zelfs ‘socialistische’ republiek. De staat wordt geprivatiseerd door de elite. Intellectuelen verbinden hun lot met die elite. Deze staten hebben een grondwet die op zeer paternalistische wijze een contract sluit tussen machthebbers en het volk (waarbij individu en volk politiek monddood worden gemaakt). Deze postkoloniale staten zijn doorgaans strak gecentraliseerd in handen van het koninklijk of presidentieel paleis, die vaak worden bevolkt door leden van één bepaalde etnische groep en zelfs van één familie. De chef is de baas en de chef is goed voor zijn kinderen. De islamisten keren zich hiertegen en streven naar een islamitische staat. In de tweede periode van 1981 tot 1991 – het jaar waarin de Verenigde Staten de Golfoorlog tegen het Irak van Saddam Hoessein ontketenen – gaat het islamisme politiek en ideologisch verschillende wegen op. En dat geldt ook voor de derde periode van 1991 tot de aanslagen van 11 september 2001. Het islamisme implodeert. Er ontstaan zeer uiteenlopende strekkingen, die tijdens de vierde periode (met de ‘war on terror’ na 11 september 2001) worden uitgekristalliseerd in twee duidelijk van elkaar afgebakende tendensen: er is een islamistische mainstream (die een impact wil hebben op de nationale politiek, zich stilaan integreert in het politieke spectrum van elke staat in de Arabisch-islamitische wereld en in hoofdzaak het geweld afzweert) en er is de internationalistische stroming van jihadisten, een kleine minderheid, die bijzonder gevaarlijk, oncontroleerbaar en gewelddadig is. Die evolutie is, volgens professor Sami Zemni, nauwelijks nog terug te vinden in het publiek debat van vandaag, waarbij men onverdroten blijft doordrammen over dé islam en dé islamisten.
Democratische paradox
Van enige islamistische internationale is al lang geen sprake meer (die heeft trouwens nooit bestaan). De politieke islam is geïmplodeerd en kent talloze verschijningsvormen en strekkingen. Het islamisme is een kind van zijn tijd en blijkt erg onderhevig aan de huidige globalisering. Dé islam en hét islamisme anno 2007 zijn al lang geen zaak meer van theologen en schriftgeleerden. De moderne communicatietechnologie en het internet verschaffen de moslims de mogelijkheid om hoogst individueel de islam te interpreteren en naar eigen goeddunken te belijden en toe te passen. “Het is aan de ene kant het bewijs van een enorme stuurloosheid, die de moderne mens op alle continenten ervaart,” zegt Sami Zemni mij. “Het is anderzijds iets waarvoor de christenen heel lang hebben gevochten: zeker binnen de katholieke kerk hebben de gelovigen een lang gevecht geleverd om zich te onttrekken aan het gezag van de clerus en de kerk om individueel hun eigen weg te zoeken. De leegloop van de kerken bij ons is daar het tastbare bewijs van.”
Voor Sami Zemni is dat nu precies de ‘democratische paradox’ van de huidige ontwikkeling van de islam in het algemeen en de politieke islam in het bijzonder. Moslims wordt voortdurend ingepeperd dat hun godsdienst niet compatibel is met democratie en moderniteit. Tegelijk bepalen de moslims van deze tijd steeds meer en meer zelf en individueel welke religie ze wensen te belijden. “Het is een uitermate complex fenomeen geworden,” aldus Sami Zemni, “aan de ene kant zie je in de moslimwereld predikanten opstaan die de moderne communicatietechnologie perfect beheersen en te vergelijken zijn met de tele-evangelisten in de Verenigde Staten. Predikanten die vaak een zeer grote aanhang weten op te bouwen. Aan de andere kant krijg je de jongeren, die in Europa, in de Arabische wereld, in de moslimlanden daarbuiten, via het internet hun eigen interpretatie van de islam bij elkaar sprokkelen.”
Onder druk van de globalisering en sinds de ‘war on terror’ staan de voormalige postkoloniale staten overal onder hoogspanning. “Het Westen spreidt hier eens te meer een zeer dubbele houding ten toon: liever een bekende dictator die al heel lang een trouwe bondgenoot is, dan een onbekende democraat. De potentaten van de oude strak gecentraliseerde postkoloniale staten moeten onder die druk ‘liberaliseren ‘ en ‘democratiseren’. In de Arabische wereld (de Machrek- en Maghreblanden) is dat een heel traag proces. Maar heersers zoals Moebarak, de monarchie in Marokko of het voormalige eenpartijregime in Algerije worden onder die druk verplicht te ’hervormen’. Ze staan tegenover nieuwe middenklassen, die voordien politiek volledig buiten spel stonden. En die landen beginnen veel gelijkenissen te vertonen met de Verenigde Staten bijvoorbeeld. Die nieuwe middenklassen hebben aansluiting gezocht en gevonden bij het mainstreamislamisme. Ze voeren oppositie tegen het centrale machtsbastion van hun staat (of die nu presidentieel of koninklijk is, ‘socialistisch’ of nationalistisch). Zij pleiten voor een sterke ‘civil society’, die in hun ogen zoiets moet zijn als de ‘moral majority’ in de VS. Ik noem dat de marktislam. Deze stroming gaat ervan uit dat de mens individueel moet vooruitkomen in de maatschappij (ze houden er ook een ‘Amerikaans’ discours op na: mensen moeten geactiveerd worden, mogen niet afhankelijk zijn van de centrale (paternalistische) staat, ze moeten succesvol zijn, naar individuele rijkdom streven, enzovoort… Boeken over ‘succesvol ondernemen’ – met andere woorden ‘rijk worden’ – behoren vandaag tot de bestsellers in Egypte en andere Arabische landen. Rijkdom is een teken van goddelijke voorkeur en dat is eigenlijk een zeer protestantse, Amerikaanse opvatting. Aan de andere kant heb je dan de moslims die teruggrijpen naar een strak moreel conservatisme. Die stroming trekt zich liever terug uit de maatschappij en wil niet eens de maatschappij en de politiek beïnvloeden. Zij zijn echte moslims en wensen niets te maken te hebben met de anderen. En dan is er ten slotte ook nog de kleine minderheid van aanhangers van de internationale (virtuele) jihad. Zij delen de wereld in tussen goeden en slechten (zij zijn de goeden, de rest zijn de slechten – waardoor totnogtoe vooral andere moslims de hoogste slachtoffertol hebben betaald bij hun gewelddadige acties). Een politiek programma hebben ze niet (ze streven niet eens naar een ‘islamitische staat’) en hun ideologie beperkt zich tot de simplistische code van wat mag (hallal) en niet mag (haram). Dit zijn kleine groepen, die gemakshalve onder de noemer Al-Qaeda worden gepresenteerd. Ze zijn zeer gewelddadig en gevaarlijk, maar moeilijk in kaart te brengen en te controleren, laat staan met militaire middelen te bestrijden.”
Sami Zemni’s besluit zijn boek ‘Politieke islam’ met een aantal conclusies die politici en ‘opiniemakers’ misschien best ter harte nemen en wel zo snel mogelijk. “Al-Qaeda of andere jihadgroepen moeten niet worden overschat in hun kracht. Zij hebben geen dragend politiek project en ze staan los van de grote islamistische bewegingen van de Arabische wereld en daarbuiten. Zolang de internationale gemeenschap zich enkel blijft blindstaren op de repressie van de gewelddadige groepen, zal ze geen stap dichter komen bij een meer stabiel wereldsysteem, een meer rechtvaardige manier van economische verdeling, het wegwerken van ongelijkheden en het oplossen van conflicthaarden in het Midden-Oosten. De oorzaken van het geweld zijn terug te vinden in de politieke problemen die de Arabische en islamitische wereld doorkruisen. Door op de islam te focussen, evacueren we de rol van de politiek. Door conflicten die lokale, historische en specifieke oorzaken hebben te verwateren in de retoriek van een oorlog tussen ‘Goed’ en ‘Kwaad’, depolitiseert men deze conflicten… We kunnen dan gemakkelijk de ‘andere’, de nieuwe vijand, de islam, met een beschuldigende vinger nawijzen maar niets doen aan de oorzaken. Zoals een slechte dokter die de symptomen bestrijdt, maar niets doet aan de ziekte zelf. Het gevolg is nog meer geweld en onveiligheid”…
(Uitpers, nr. 83, 8ste jg., februari 2007)
Sami Zemni, ‘Politieke islam, 9/11 en jihad’, Acco, Leuven, 2006, 230 blz., ISBN 90-334-6274-5, 19,50 euro.
Een uitgebreide recensie vindt u onder de titel Pleidooi tegen “botsting der beschavingen” in de rubriek boeken van dit nummer van Uitpers.