De politieke blokkering in Libanon is compleet. Binnenkort is het een half jaar geleden dat het parlement nog samenkwam. De oppositie wil de val van de regering en houdt al maanden een ‘sit-in’ voor het parlementsgebouw. Grote splijtzwam vormt de oprichting van het Tribunaal dat de politieke moorden moet onderzoeken en berechten. De regering roept de hulp in van de VN-veiligheidsraad, de oppositie waarschuwt voor machinaties van de VS in de hele zaak.
Vorige maand was het 32 jaar geleden dat de burgeroorlog startte in Libanon die vijftien jaar heeft geduurd en naar schatting tussen de 100 à 150.000 slachtoffers maakte. Sindsdien lijkt de tijd te zijn stilgestaan. Het sektarisme zit als vanouds stevig in de Libanese politiek geworteld en de huidige politieke impasse en de met regelmaat weerkerende aanslagen, roepen herinneringen op aan de spanningen die zich voordeden in 1975. Op 13 april van dat jaar pleegden christelijke militieleden een aanslag op een bus met Palestijnse vluchtelingen. Het incident was de aanleiding voor de burgeroorlog. De met kogels doorzeefde bus werd ter gelegenheid van de verjaardag op een plaats aan de vroegere frontlijn in Beiroet symbolisch tentoongesteld door activisten vergezeld met een waarschuwende boodschap.
De moord op de voormalige premier, Rafik Hariri, in 2005 met een zware vrachtwagenbom blijft nazinderen. Er volgden grote demonstraties van twee grote coalities. Libanon kwam daarbij meer en meer onder de internationale aandacht. Er volgde een reeks van bomaanslagen tegen politici, journalisten en andere doelwitten wat de spanning verder opdreef.(1) De ‘14 maart-beweging’ met de Beweging voor de Toekomst van zoon Saad Hariri, de Druzische Progressieve Socialistische Partij (PSP) van Walid Jumblatt, de rechtse Phalangisten (Kataeb) van de inmiddels vermoorde Pierre Amine Gemayel en de ideologische verwante Forces Libanaises van Samir Gaegea beschuldigden Syrië achter de aanslagen te zitten. Binnenlandse en internationale druk zorgden uiteindelijk voor het vertrek van de Syrische troepen. In januari 2007 werd de situatie explosief toen negen mensen omkwamen in het sektaire geweld tussen regering en oppositie.
Het land is verdeeld in twee grote kampen: de 14-maart-beweging die de huidige regering vormt en kan rekenen op de steun van het Westen en de oppositie die op haar beurt een alliantie vormt met daarin de sjiitische Hezbollah en Amal en de Vrije Patriottische Beweging van de christelijke oud-generaal Michel Aoun, die gesteund wordt door een aantal regionale machten zoals Syrië en Iran. De kloof is zo diep dat het de minister van Justitie, Charles Rizk, de woorden ontlokte dat het land met opdeling wordt bedreigd.
Een nieuw dieptepunt werd bereikt toen zes ministers eind 2006 ontslag namen uit de regering Siniora. Het ging om vijf sjiitische en een onafhankelijke minster. Aan de basis van het ontslag lag de weigering van de anti-Syrische ‘14 maart-Alliantie’ om in te gaan op de oproep van Parlementsvoorzitter Nabih Berri (van de Amal-partij) die in maart 2006 het voorstel deed tot een Nationale Conferentie waarin alle belangrijke problemen die het land verdeelden zouden worden besproken. Toen daar niets van in huis kwam eiste Hizbollah een regering van nationale eenheid waarbinnen de partij en hun bondgenoten minstens een derde van de ministerposten zou bezetten wat hen een vetorecht zou geven.
Grote splijtzwam vormt de discussie over de oprichting van een Speciaal Tribunaal voor Libanon dat zich moeten uitspreken over de moord op Hariri en andere moordaanslagen. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties ordonneerde de oprichting van het tribunaal, maar de oppositie weigert dat vooralsnog. De regering reageerde door al tweemaal een brief te schrijven naar de Veiligheidsraad met de vraag om het Tribunaal op te richten onder Hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties. Indien de Veiligheidsraad het Tribunaal zou oprichten, dan is niet langer de goedkeuring van het Libanese parlement nodig.
De hele zaak heeft heel Libanon in een politieke impasse gebracht. Parlementsvoorzitter Nabih Berri weigert het parlement bijeen te roepen zodat de regeringsmeerderheid de oprichting van het Tribunaal niet kan ratificeren. De oppositie houdt sinds 1 december 2006 protestmanifestaties en een open sit-in in Downtown waar parlement en regering zijn gevestigd om het kabinet Siniora tot aftreden te dwingen. De regering beschuldigt de oppositie ervan een coup te organiseren en orders te ontvangen uit Damascus en Teheran. President Emile Lahoud, waarschuwde op zijn beurt voor een al te grote bemoeienis van de Verenigde Naties die gevolgd zou kunnen worden door een ‘burgeroorlog’.
De oppositie is niet zozeer gekant tegen de oprichting van het tribunaal op zich, wel beschuldigt ze de regering ervan uit te zijn op een politiek proces en het land uit te leveren aan de VS. Volgens Hizbollah-leider Nasrallah is onder de huidige omstandigheden geen eerlijk proces mogelijk en staat het verdict al vast. De oppositie vraagt een herziening van het ontwerpvoorstel dat het Tribunaal moet oprichten, iets wat de regering weigert. (Zie het kaderstuk onderaan met een passage over politieke moorden uit het akkoord dat Hezbollah en de Vrije Patriottische Beweging in februari 2007 sloten).
De groeiende internationalisering van de politieke impasse
VN-Secretaris-Generaal Ban Ki Moon, die begin april een tweede brief ontving van premier Siniora met daarin de vraag om ‘alle alternatieve wegen en middelen te bestuderen om vlug het Internationaal Tribunaal op te richten’, stuurde daarop zijn juridische topadviseur, Nicolas Michel naar Beiroet om met leden van de regering en oppositie te praten in de hoop een consensus te vinden. Maar verder dan het detecteren van ‘alle obstakels’ geraakte hij niet. Hij benadrukte wel dat het tribunaal ‘onafhankelijk en onpartijdig’ moest kunnen werken.
De afgelopen weken is er heel wat diplomatieke activiteit waar te nemen. De Franse president Chirac liet in een onderhoud met de Jordaanse Koning Abdallah II verstaan dat hij ernstig overwoog dat hij nog voor het einde van zijn ambtstermijn op 16 mei de Veiligheidsraad zou vragen om het Tribunaal onder Hoofdstuk VII op te richten. Premier Siniora kan voorts ook rekenen op de steun van Saoedi-Arabië, dat zich meer en meer als regionaal bemiddelaar opwerpt en zopas 100 miljoen dollar heeft overgemaakt op de rekening van de Libanese regering. Ook andere Arabische landen spraken hun steun voor Siniora uit. Dat valt te verklaren vanuit de rivaliteit met Iran dat Hizbollah steunt en net als Saoedi-Arabië regionale ambities koestert. Opmerkelijk zijn de Russische steunbetuigingen voor Siniora. De voorzitter van de Commissie van Buitenlandse Zaken van het Russische Parlement, Mikhail Margelov, zei dat de Veiligheidsraad het tribunaal zal oprichten ook zonder een bijeenkomst van het Libanese parlement. Margelov was opvallend hard voor de oppositie, tegen wie hij sneerde dat ze niet verder kijkt dan haar neus lang is. De Russische ambassadeur in Libanon bevestigde dat Margelov het officiële Moskou-standpunt vertolkte. Daarmee zit Rusland op een lijn met de VS en Frankrijk, samen met Groot-Brittannië goed voor vier van de vijf permanente leden in de vijftien zetels tellende Veiligheidsraad.
De internationale druk op de oppositie en vooral Hizbollah groeit. Op een bijeenkomst van de VN-Veiligheidsraad over de ‘situatie in het Midden-Oosten’ op 17 april 2007, sprak de voorzitter van de Raad zijn “volledige steun uit voor de legitieme en democratisch verkozen regering” en vroeg hij het “volledige respect voor de democratische instellingen” van het land en veroordeelde hij “elke poging om Libanon te destabiliseren”. De VN-Veiligheidsraad zou daarbij nogmaals zijn ‘ernstige’ bezorgdheid uiten over de wapentrafieken tussen Syrië en Iran die “in strijd zijn met resolutie 1701”. De oppositie is vooralsnog niet onder de indruk. De sjiitische parlementsvoorzitter Nabih Berri herhaalde dat het parlement samen zou komen wanneer de regering legaal en grondwettelijk is. “De regering bestaat, maar is in strijd met het Document voor Nationale Verzoening (Taef-akkoord) en kan dus niet verder werken in dergelijke omstandigheden.”
Het akkoord tussen Hezbollah en de Vrije Patriottische Beweging over de politieke moorden
Op 6 februari 2007 tekenden Hezbollah en de Vrije Patriottische Beweging een ‘Entente Mutuelle’, een document waarin beide partijen hun gemeenschappelijke politieke eisen en visies neerpenden. Punt 7 behandelt het veiligheidsvraagstuk. Over de politieke moorden zegt het document het volgende: “Elke vorm van politieke moord is te veroordelen en wordt verworpen, want dat is in strijd met de elementaire mensenrechten, met de belangrijkste pijlers van Libanon, zijnde diversiteit en verschil en met de essentie en werking van de democratie. We veroordelen daarom met klem de moord op oud-premier en martelaar Rafik Hariri, evenals alle moorden en moordpogingen die er aan voorafgegaan of er op gevolgd zijn tot op de moord op parlementslid Gebran Tuéni. Wij benadrukken het belang van het voortzetten van het gerechtelijk onderzoek volgens de officiële mechanismen om de waarheid te achterhalen. Deze waarheid kan op geen enkele wijze het voorwerp uitmaken van een compromis, want ze is de noodzakelijke voorwaarde om het recht te laten zegevieren en de schuldigen te straffen, maar ook om een einde te maken aan de spiraal van moorden en aanslagen. Daarom moeten deze dossiers gevrijwaard blijven van elke politieke uitbuiting wat het doel en het gerecht schaadt. Deze laatste moet boven het conflict en politieke meningsverschillen verheven blijven.”
(Uitpers, nr 86, 8ste jg., mei 2007)
noot:
(1) Het gaat onder meer om de moord op de journalist Samir Kassir (stichtend lid van de Democratische Linkse Beweging), George Hawi, de voormalige Secretaris Generaal van de Communistische Partij, Gebran Tueni, parlementslid en voormalig uitgever en journalist van de krant An-Nahar en op Pierre Amine Gemayel, minister in de regering Seniora (van de partij Kataeb, de Libanese Falangisten)