De SPD was lid van de Tweede Internationale (het internationaal verbond van socialisten) die vanaf het einde van de negentiende eeuw in een reeks van congressen het antimilitarisme steevast als belangrijk principe naar voor schoof. Volgens de Duitse sociaaldemocraat August Bebel was het militarisme het product van het kapitalisme. De val van het kapitalistisch systeem was bijgevolg noodzakelijk om de oorlog te elimineren. Maar het onderscheid dat hij maakte tussen ‘defensieve’ en ‘offensieve’ oorlogen zou later de splijtzwam blijken van de Tweede Internationale. Vladimir Lenin, Rosa Luxemburg en Clara Zetkin voerden de radicale vleugel aan die vond dat de arbeidersbeweging de oorlog hoe dan ook moest aangrijpen om de val van het kapitalisme te bespoedigen. Ze haalden op het buitengewoon (vredes-)congres van Basel (1912) hun slag thuis met een eensgezinde ‘oorlog aan de oorlog’. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zouden belangrijke afdelingen van de Tweede Internationale de oorlogspolitiek van hun regeringen desondanks steunen.
Rosa Luxemburg schreef diverse pamfletten en artikels tegen het Duitse militarisme en imperialisme. Samen met de Franse socialist Jean Jaurès pleitte ze voor een algemene staking onder leiding van de diverse Europese arbeiderspartijen als de oorlog zou uitbreken: “Als ze denken dat we de wapens zullen opnemen tegen onze Franse en andere broeders, dan zullen we luid roepen: ‘we zullen dat niet doen’!”.
Als gevolg van de steun van de SPD aan de oorlog, keerden beiden de partij de rug toe. In 1915 stichtten ze de ‘Spartakusbund’, een revolutionaire anti-oorlogspartij, die later de Duitse Communistische Partij (KPD) zou worden. Als gevolg van haar verzet en de anti-oorlogsstakingen van de Spartakisten belandde Rosa Luxemburg midden 1916 in de gevangenis. Karl Liebknecht werd opgeroepen maar weigerde te vechten aan het front. Omwille van zijn slechte gezondheidstoestand mocht hij terug naar Duitsland, maar vloog net als Luxemburg in de gevangenis.
Eind 1918 kwamen beiden op vrije voeten waarna ze meteen een belangrijke rol zouden spelen in de revoltes die na de oorlog uitbraken. Een opstand onder de matrozen in Kiehl begin november 1918 onder de slogan ‘vrede en brood’, stak de lont aan het revolutionaire vuur dat zich over heel Duitsland verspreidde en leidde tot de oprichting van arbeiders- en soldatenraden. SPD-leider Friederich Ebert wilde evenwel kostte wat het kost een sociale revolutie zoals in Rusland in 1917 vermijden. Karl Liebknecht had op 9 november 1918 evenwel de Socialistische Republiek uitgeroepen en eiste een grondige herstructurering van de economie, het leger en het juridische apparaat. De SPD-leiding wilde evenwel de middenklasse niet voor het hoofd stoten. In januari 1919 kwamen arbeiders opnieuw massaal op straat die radicale veranderingen nastreefden. De SPD zag zich genoodzaakt om een beroep te doen op de Vrijkorpsen (een paramilitaire elitebeweging) om de opstand neer te slaan. Op 15 januari werden zowel Rosa Luxemburg als Karl Liebknecht gearresteerd, gefolterd en vermoord door leden van het Vrijkorps. De verantwoordelijke officier, Waldemar Pabst, zou later verklaren dat hij daartoe opdracht kreeg van Kanselier Friederich Ebert en de SPD-Defensieminister Gustav Noske.
De moorden zorgden voor een diepe verdeeldheid binnen links in Duitsland wat ongetwijfeld bijdroeg aan het daaropvolgende einde van de jonge Weimarrepubliek en de opkomst van het Nazisme.