De VS-politiek in het Midden-Oosten en de bredere regio zit verstrikt in zelfgecreëerde contradicties. Nieuw is dat niet. De recente frictie tussen Turkije en de VS over de Koerdische kwestie is een ‘remake’ van geostrategische gevoeligheden met een al decenniaoude voorgeschiedenis. Maar vandaag lijkt het er op alsof het Witte Huis steeds meer verstrikt geraakt in een complex web van tegenstrijdigheden, waarbij de steun aan de ene bondgenoot tot spanningen leidt bij de andere.
Het ontbreekt de VS niet aan situaties in de islamitische wereld die wel tot ernstige hoofdbrekens moeten leiden. Er is het bondgenootschap tussen de sjiïtische politieke krachten in Irak en Iran, de confrontatie met Hezbollah die doet laveren tussen steun aan Israël en de Libanese regering van Siniora, het paaien van Mahmood Abbas als pion tegen Hamas, net genoeg om geen argwaan op te wekken in Tel Aviv, het pleidooi voor meer democratie in het Midden-Oosten versus het succes van de islamisten, terwijl juist autoritaire en theocratische regimes worden gesteund, steun aan Musharraf, die moet democratiseren, zonder dat de nucleaire wapens in handen vallen van de tegenstanders,….. Het lijstje is behoorlijk lang geworden.
Turkije en de Koerden
Een recente confrontatie tussen Turkse troepen en de Koerdische guerrilla van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK) zadelde Washington eens te meer op met een moeilijk te ontwarren gordiaanse knoop. Het incident, waarbij 12 Turkse militairen sneuvelden, zorgde voor een nieuwe nationalistische oprisping bij de publieke opinie aangevoerd door een altijd even sterke nationalistische pers. Ankara ontplooide een immense troepenmacht aan de grens met Irak en dreigde met een militaire inval tegen de PKK-aanwezigheid daar. De Turkse premier Erdogan kreeg trouwens weinig manoeuvreerruimte van zijn eigen parlement dat aandrong op een hard militair optreden. Hoewel de VS de PKK als een terroristische organisatie beschouwen zag Washington zich verplicht op de rem te gaan staan omdat een Turkse invasie de noordelijke Irak-regio ernstig zou destabiliseren.
Voor de VS is het al jaren moeilijk schipperen rond Iraaks-koerdistan (Zuid-Koerdistan). De Koerden waren de enige bevolkingsgroep in Irak die niet afkerig stonden tegenover een hard militair optreden tegen Saddam Hoessein. De Koerdische leiders hadden een opportunistisch bondgenootschap gesloten met Washington vanuit de optiek om minstens de verworven verregaande autonomie binnen Irak te behouden en achteraf te institutionaliseren. Een dergelijk piste is evenwel niet naar de zin van Ankara dat vreest dat dit de eigen Turkse Koerden (Noord-Koerdistan) op verkeerde gedachten zou brengen.
De Turks-Amerikaanse relaties waren al verzuurd door twee Amerikaanse parlementaire resoluties. Tien dagen voor het incident keurde de Commissie voor Buitenlandse Zaken van het Amerikaanse Congres een resolutie goed die de deportatie van de Ottomaanse Armeniërs (tijdens WO I) als genocide bestempelde. Het gaat om een materie die steevast kan rekenen op hevige reacties in Turks nationalistische kringen, waar zowel het leger als het grootste deel van het Turkse politieke establishment toe behoort. De resolutie volgde op een eerdere resolutie van de Amerikaanse Senaat eind september, die voorstelt om Irak op te delen in een Koerdisch, soennitisch en sjiitisch deel, met een federale regering die enkel nog verantwoordelijk zou zijn voor de bewaking van de grens en de olierijkdommen. Dat de resolutie met grote meerderheid is goedgekeurd stemde zowel Turkije als Bagdad bitter, want dat zou de aanloop kunnen betekenen voor verdere etnische zuiveringen in de verschillende gebiedsdelen.
De verzekering van de Iraakse premier Nuri al-Maliki dat het de PKK-bureaus zal sluiten, in een poging om een crisis te vermijden, wordt vooral als een symbolische geste gezien, omdat hij weinig militaire controle kan uitoefenen op de Iraaks-Koerdische regio, waar de naar schatting 3.000 sterke troepenmacht van de PKK zich schuilhoudt. Een hard militair optreden van de Koerdische autoriteiten of VS-troepen tegen de PKK is dan weer onwaarschijnlijk gezien de nog altijd grote populariteit van de PKK bij de Koerdische bevolking. Als de Koerdische regionale regering al zou willen optreden tegen de PKK, dan zal daar ongetwijfeld een prijs voor moeten betaald worden, zoals het houden van een referendum over de aansluiting van het olierijke Kirkoek (met een aanzienlijke minderheid Turkmenen) bij de Koerdische regio, iets waar Turkije al voor gewaarschuwd heeft en de waarschijnlijkheid van een Turkse militaire invasie alleen maar verhoogt.
Welke politieke keuze de VS ook maken, telkens zal dat ongenoegen opleveren bij een van de betrokken partijen. Turkije is een belangrijke NAVO-bondgenoot. De VS hebben een belangrijke vliegtuigbasis in het Turkse Incirlik en Turkse troepen strijden mee met de VS-alliantie in Afghanistan. De heisa rond de PKK heeft trouwens ook al gezorgd voor een toenadering tussen Turkije en Iran, een gevolg van de bereidheid van Teheran om harder op te treden tegen de PKK. In juli tekenden beide landen al een akkoord over energiesamenwerking. Een dergelijke toenadering past niet echt in de confrontatiepolitiek die Washington tegen Iran voert. Maar ook tussen Irak en Iran zijn er ontwikkelingen die niet gunstig zijn voor de Amerikanen.
Iran en Irak
De Brits-Amerikaanse oorlog tegen Irak en de daaropvolgende val van het Baath-regime, heeft er tegen de wil van de VS in voor gezorgd dat de relaties tussen Bagdad en Iran, die andere staat op de toenmalige ‘Axis of Evil’, er sterk op vooruit gingen. Er bestaat immers al jaren een band tussen enkele belangrijke voormalige sjiitische anti-Saddam partijen en het Ayatollah-regime in Iran. In 1982, aan het begin van de oorlog tussen Iran en Irak, werd de Hoge Raad voor de Islamitische Revolutie in Irak (SCIRI, sinds mei 2007 omgedoopt tot Hoge Islamitisch Iraakse Raad of SIIC) met de hulp van Iran opgericht met de bedoeling het Baath-regime omver te werpen en Irak om te vormen tot een Islamitische staat. SCIRI handhaafde al die tijd haar hoofdkwartier in Iran. De gewapende vleugel, de enkele duizenden man sterke Badr-brigade werd zelfs getraind en gesteund door Iran. Na de val van Saddam Hoessein werd SCIRI een van de populairste partijen in het sjiitische zuiden van Irak. Het politieke samenwerkingsverband, de Verenigde Iraakse Alliantie, waarin SCIRI de belangrijkste fractie vormde, zou tijdens de verkiezingen van 15 december 2005 meer dan 40 procent van de stemmen wegkapen. De VS zagen zich voor een dilemma geplaatst, want SCIRI bleef de goede banden met Teheran verder onderhouden. Iraanse zakenlui begonnen zwaar te investeren in Zuid-Irak en de Iraanse intelligentiediensten infiltreerden met groter gemak in sjiitische milities van divers pluimage. In 2005 zou de toenmalige Iraakse premier Jafaari voor het eerst sinds lang een bezoek brengen aan Teheran. Sindsdien onderhouden beide landen goede politieke contacten. Jafaari’s opvolger, Nuri al-Maliki zou die banden verder aanscherpen zonder zich al te veel zorgen te maken over de westerse controverse rond de Iraanse president Ahmadinejad en diens vermeende atoomwapenprogramma. De hartelijke verklaringen van beide leiders over hun ontmoeting en de opeenvolgende reeks gesloten akkoorden die het strikte veiligheidsbeleid overstijgen, moeten Washington zuur opbreken. De VS beschuldigen Iran er al sinds 2005 van islamistische groeperingen te bewapenen en Irak te destabiliseren. Daarbij worden ook SCIRI en Al Dawa (een andere belangrijke sjiitische regeringsformatie) genoemd. Washington kan het zich echter niet permitteren om de sjiieten in Irak al teveel voor het hoofd te stoten wat wellicht een mogelijke verklaring is voor het feit dat er in juni 2006 voor het eerst in 27 jaar onderhandelingen plaatsvonden (rond Irak) waaraan zowel de VS als Iran deelnamen. Op de achtergrond speelt ook de rivaliteit tussen Iran en een aantal Golfstaten. Deze laatste vrezen de groeiende invloed van Iran in Irak, maar ook in Libanon wat hen dan weer in het kamp drijft van Washington.
Groter Midden-Oosten
President Bush heeft de invasie van Irak mee gelegitimeerd als deel van zijn ‘Groter Midden-Oosten beleid’ dat pretendeert een project te zijn voor meer democratie in de regio. Dit plan, dat dateert van begin 2004 (ook bekend als het ‘Nieuwe Midden-Oosten’-initiatief), zou vrijheid en democratie moeten brengen in een regio die zich uitstrekt van Marokko tot Afghanistan met daaraan economische hervormingen gekoppeld. Maar meteen nadat een Arabische krant het bestaan van het plan onthulde, werd het door de Arabische politieke en intellectuele wereld afgeschoten niet in het minst door een aantal belangrijke VS-bondgenoten waaronder de Egyptische president Moebarak. De Arabische bevolking hecht weinig geloof aan de democratische intenties van dit initiatief gezien de jarenlange (militaire) steun vanuit Washington aan autocratische of autoritaire bondgenoten zoals Egypte, Saudi-Arabië, Marokko of Jordanië.
Een andere reden waarom de VS er alle krediet heeft verloren is de onvoorwaardelijke steun aan Israël en de desastreuze oorlog in Irak. Het groeiende anti-Amerikanisme en de lokale strijd tegen de autoritaire regimes kanaliseert zich daarbij meer en meer via islamitische partijen. De democratisering zou dan ook in verschillende van de golfstaten deze politieke krachten versterken en dat was wellicht geen geenszins de bedoeling van het ‘Groter Midden-Oosten’.
De realiteit zou al gauw het Witte Huis een en ander duidelijk maken. Democratische verkiezingen in Palestina zorgden voor een overwinning van Hamas, het worst case scenario werd realiteit. In Egypte kon de aan Hamas verwante (eigenlijk moederpartij van Hamas) Moslimbroederschap al evenzeer electorale successen voorleggen ondanks de vele hinderpalen die Moebarak had opgesteld. In Libanon boekte Hizbollah, een bondgenoot van Iran, al evenzeer vooruitgang. De door de VS gesteunde Israëlische oorlog tegen dat land verhoogde die populariteit nog. Eerder al bleek dat daar waar er verkiezingen werden gehouden sinds ‘9/11’ de islamisten telkens een betekenisvolle vooruitgang boekten. In Marokko won de Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling meteen 42 zetels na een eerste deelname in 2002. Datzelfde jaar haalden de islamisten in Bahrein bijna de helft van de zetels. Een jaar later opnieuw successen in Jemen en Koeweit. De Iraakse verkiezingen en de bezettingsoorlog in Irak toonden ook daar de kracht van islamistisch geïnspireerde partijen.
In Washington sloeg de toon om. In plaats van de democratisering te verwelkomen begon de regering Bush aan een koude oorlog tegen Hamas en Hizbollah. Symbolisch voor het mislukken en overboord gooien van het Groter Midden-Oosten initiatief was de aankondiging deze zomer dat Saudi-Arabië en vijf andere Golfstaten op een militair hulppakket konden rekenen van 20 miljard dollar. Daarnaast zou Egypte 13 en Israël 30 miljard dollar ontvangen in de komende 10 jaar. De Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken, Condoleezza Rice stelde dat dit pakket de ‘gematigde krachten’ moest versterken. De steun moest gezien worden in een bredere strategie om de negatieve invloeden van Al-Qaida, Hezbollah, Syrië en Iran tegen te gaan (AFP, 30 juli 2007). Voor de VS gaat het om een gevaarlijk spel. Bij een gelijkaardige indammingpolitiek tegen de Sovjetunie in Afghanistan is dat behoorlijk verkeerd afgelopen. De steun aan islamitische groepen via Pakistan en Saudi-Arabië heeft mee de basis gelegd voor de gekende situatie in Afghanistan van voor ‘9/11’ en Al Qaida helpen grootbrengen.
Israël, Libanon en Palestijnse Gebieden
Het is vooral de onvoorwaardelijke steun aan Israël die de VS voortdurend in een lastig parket brengen. De zwaar belaagde auteurs van het boek The Israel Lobby (Mearsheimer, J. & Walt, S., 2007) stellen zelfs dat de zionistische lobby de enige belangengroep is die er in slaagt de buitenlandse politiek een compleet andere koers te laten varen dan de Amerikaanse nationale belangen doen veronderstellen. De onvoorwaardelijke steun aan Israël heeft de Arabische en Islamitische publieke opinie tegen zich doen keren en de veiligheid van de VS zelf ondergraven, zo klinkt het.
De Golfoorlog van 1991 maakte al duidelijk hoe lastig het bondgenootschap met Israël wel is. De VS konden de Israëlische militaire basissen niet gebruiken op gevaar af de Arabische anti-Irak coalitie uiteen te zien vallen. Bovendien moesten de VS heel wat inspanningen leveren tegen de Iraakse Scud-raketten (met Patriot afweerraketten) om te vermijden dat Israël zelf het heft in handen zou nemen. Saddam Hoessein heeft de hele oorlog geprobeerd om de inherente contradictie in de VS-Israël-relatie uit te buiten en de alliantie tegen hem te breken. De geschiedenis herhaalde zichzelf in 2003, maar ook toen kon president Bush op geen enkele manier beroep doen op Israël, integendeel.
De Israëlische oorlog tegen Libanon legde dezelfde dubbelzinnigheden bloot. De VS steunden de regering Siniora in diens machtsstrijd met Hizbollah en zijn pogingen om de Syriërs weg te krijgen uit Libanon. Maar toen Israël zijn moordende bombardementen startte gingen de VS niet verder dan een voorzichtige vraag tot terughoudendheid, iets waar Tel Aviv zich weinig van aantrok. De VS droegen zo bij tot de verzwakking van Siniora, die dreigde zijn steun bij de bevolking te verliezen, en de versterking van Hezbollah. De situatie was absurd: met wapens en politieke steun van de VS bombardeerde Israël het land van bondgenoot Siniora.
In de Palestijnse gebieden zien we een gelijkaardig scenario afspelen. De VS willen zowel Israël als Fatah-leider Mahmood Abbas te vriend houden. Deze laatste is nodig om Hamas onder de knoet te houden. Maar telkens Israël nieuwe nederzettingen of wooneenheden bouwt in de Palestijnse bezette gebieden, moet het de Palestijnse Fatah-leiding overtuigen daar met kalmte op te reageren. Dat komt dan weer slecht over bij de Palestijnse achterban die in een reactie daarop zijn heil gaat zoeken bij andere meer radicale of consequente politieke krachten, zoals we gezien hebben tijdens de verkiezingen voor de Palestijnse Wetgevende Raad begin 2006.
En zo keert de boemerang telkens opnieuw terug naar het Witte Huis.
(Uitpers, nr. 93, 9de jg., januari 2008)