Het Europees Parlement heeft op 16 februari 2006 de Bolkesteinrichtlijn in eerste lezing goedgekeurd. De tekst werd stevig geamendeerd. Het ontwerp moet nu naar de Europese Raad (de regeringen), die op haar lentetop eind maart al heeft laten weten zich te kunnen vinden in de algemene oriëntatie van het Europees Parlement. In de sociale bewegingen komt een debat op gang over de balans van deze eerste etappe. De richtlijn Bolkestein is de laatste jaren uitgegroeid tot hét symbooldossier voor het verzet tegen een neoliberaal Europa, en werd een hefboom voor de europeanisering van de sociale strijd. De jarenlange mobilisaties hebben hun effect niet gemist, zoals de amendementenslag in het Europees Parlement bewees.
Een van de belangrijkste kritieken op het oorspronkelijk voorstel van de Europese Commissie was het ruime toepassingsgebied. Zowat gans de dienstensector werd door de richtlijn bestreken. De enige noemenswaardige uitzondering waren sectoren waarvoor al specifieke richtlijnen waren uitgevaardigd (transport, financiële markten…). De kritiek luidde dat een ruime “transversale” aanpak het onmogelijk maakt sector per sector begeleidende maatregelen te nemen, zoals een gedeeltelijke harmonisering, het invoeren van minimumnormen, de organisatie van het toezicht…
De amendementen van het Europees Parlement hebben nu een aantal diensten van het toepassingsgebied van de richtlijn uitgesloten(1), ondermeer gevoelige sectoren zoals gezondheidszorg, sociale diensten en de audiovisuele sector. Ook de interimbureaus vallen niet meer onder de richtlijn. Uitdrukkelijk wordt verder gesteld dat de richtlijn geen hinderpaal mag zijn voor het recht van de lidstaten om diensten van algemeen economisch belang te organiseren en te financieren.
Hemel niet opgeklaard
De mobilisaties hebben dus resultaat gehad. Maar daarmee is de hemel niet opgeklaard.
De richtlijn zegt dat de lidstaten het recht behouden “diensten van algemeen economisch belang” te organiseren en te financieren, maar wel met inachtneming van de communautaire regels. Met andere woorden: deze diensten ontsnappen aan de specifieke regels van de Bolkesteinrichtlijn, maar daarmee hebben zij nog geen eigen positief statuut dat hen afschermt van de regels van de interne markt.
Er is in de Europese Unie nochtans al een hele tijd sprake van een richtlijn om de plaats van ‘diensten van algemeen belang’ in het Europese project nader te omschrijven. Maar dat schiet niet op, onder druk van krachten die zo weinig mogelijk Europese regulering willen.
Een ander voorbeeld is het sociaal recht. De amendementen van het Europees Parlement hebben in de richtlijn enkele controlegaten gedicht. Zo worden interimbureaus uitdrukkelijk niet aan de richtlijn onderworpen, opdat de lidstaten hen ook in de toekomst verplichtingen kunnen opleggen om controle op de toepassing van de sociale wetgeving mogelijk te maken. Maar die controle wordt omzeild door te werken met schijnzelfstandigen of door zich te vestigen in landen met zwakke sociale structuren. Ook hier dringen positieve Europese maatregelen zich op (Europese toezichtsnormen, een Europese sociale inspectie, grensoverschrijdende rechten voor de organisaties van de werknemers…), maar weer lijkt reguleren niet aan de orde. Bovendien blijven de interimkantoren onder de regels van de interne markt vallen, net zoals alle andere diensten die buiten het bestek van de Bolkesteinrichtlijn worden gehouden.
Na het aannemen van deze richtlijn dreigen bovendien deze regels van de interne markt meer dan ooit in neoliberale zin te worden geïnterpreteerd.
Oorspronglandbeginsel.
Dat houdt verband met het stilaan beruchte oorspronglandbeginsel. Door de toepassing van dit beginsel wordt een dienstactiviteit beheerst door de wetgeving van het land waar de dienstverlener gevestigd is, en niet door die van het land waar de dienstactiviteit wordt uitgevoerd.
In de Commissie Interne Markt (IMCO) van het Europees Parlement, die zich over de richtlijn boog in de aanloop naar de plenaire zitting, was het oorspronglandbeginsel vervangen: enkel de toegang tot het beroep zou worden beheerst door de wetgeving van het land van oorsprong, maar het uitoefenen van de activiteit door de wetgeving van het land waar de activiteit wordt uitgeoefend.
Dit was in het huidig neoliberaal klimaat en naar Europese maatstaven een interessant voorstel. Het Europees Hof van Justitie werd impliciet teruggefloten. Dat heeft op eigen houtje aan de Europese verdragen toegevoegd dat niet alleen discriminaties op basis van nationaliteit, maar ook “belemmeringen” van het vrij verkeer in de interne markt verboden zijn. Slechts op welbepaalde gronden mochten beperkingen worden opgelegd, zolang deze niet-discriminerend, noodzakelijk en proportioneel zijn. In de loop van de jaren heeft het Hof een hele casuïstiek uitgewerkt van dergelijke gronden.
De benadering van de IMCO was verschillend van die van het Hof, door uitdrukkelijk het positief recht te bevestigen van een lidstaat waar een dienstactiviteit wordt uitgeoefend om de uitoefening ervan te reguleren.
Plenaire zitting
In de plenaire zitting van het Europees Parlement werd dit voorstel van de IMCO weer uit de tekst gehaald. De tekst sluit nu naadloos aan bij de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie. Erger nog: de enige gronden waarop een lidstaat zich kan beroepen om beperkingen op te leggen aan een dienstactiviteit door een dienstverlener uit een andere lidstaat zijn openbare orde, openbare veiligheid, milieubescherming en volksgezondheid. Consumentenbescherming en sociaal beleid stonden op een bepaald ogenblik ook nog op het lijstje, maar werden geschrapt.
Dit is zonder meer een stap achteruit, zelfs in vergelijking met de lopende rechtspraak van het Europees Hof van Justitie, die een ruimer palet rechtvaardigingsgronden.
Gevolgen
Zoals de tekst nu voor ligt krijgt de rechtspraak van het Europees Hof kracht van wet, met bovendien een beperking van gronden die beperkingen van het vrij verkeer rechtvaardigen. Het zal u niet verbazen dat velen zeggen dat op die manier het oorspronglandbeginsel langs de achterdeur weer is binnengeslopen: de regels van het land van oorsprong gelden, behalve wanneer men bewijst dat er zwaarder wegende argumenten zijn van openbare orde, openbare veiligheid, milieubescherming of volksgezondheid.
Dit dreigt af te kleuren op gans de interne dienstenmarkt. Sectoren die onttrokken zijn aan de Bolkesteinrichtlijn (diensten van algemeen economisch belang, interimkantoren, gezondheidszorg,…) blijven onderworpen aan de regels van interne markt: wat belet het Europees Hof van Justitie de verdragen te interpreteren in de zin van de Bolkesteinrichtlijn, ook voor die sectoren die niet aan de richtlijn onderworpen zijn…?
Wat nu?
Voor de enen zijn de amendementen van het Europees Parlement even zoveel overwinningen. Zij denken dat de “politieke dynamiek” niet dezelfde is als de “juridische dynamiek”: wanneer een dienstenactiviteit uitdrukkelijk buiten het bestek van de Bolkesteinrichtlijn gehouden wordt, kan het Europees Hof van Justitie het zich politiek niet permitteren deze activiteit langs de achterdeur toch weer aan dezelfde regels te onderwerpen door te verwijzen naar de verdragen. Zij erkennen dat de inmiddels aanvaarde amendementen onvoldoende zijn, maar de procedure is nog maar halfweg: extra-amendementen kunnen de overblijvende gaten dichten: sterkere waarborgen invoeren voor de diensten van algemeen economisch belang, meer diensten onttrekken aan de werking van de richtlijn, de gronden op basis waarvan een lidstaat beperkingen mag opleggen aan het vrij verkeer uitbreiden… Een pure verwerping van de richtlijn brengt ons daarentegen terug naar af, dit is naar de bestaande verdragen, inclusief hun interpretatie door het Europees Hof van Justitie.
Anderen echter wijzen juist op het Europese kader waarbinnen de voorliggende tekst zal worden geïnterpreteerd. Het zijn niet de kiezer of de lidstaten die knopen zullen doorhakken, maar het neoliberale Europees Hof van Justitie. De laatste jaren heeft het altermondialisme enkele ‘negatieve’ overwinningen op rij geboekt: de verwerping van de Europese grondwet, de verwerping van de havenrichtlijn, de verwerping van de richtlijn op software patenten… De enige zinvolle strategie is gericht op een nieuwe ‘negatieve’ overwinning door de verwerping van de Bolkesteinrichtlijn. Zo worden krachten geaccumuleerd voor een werkelijke ommekeer van het beleid.
Zij pleiten ervoor de richtlijn in zijn geheel te bekampen, en dit te koppelen aan de strijd voor alternatieven. Maar welke alternatieven dan? Harmonisering van de normen op Europees vlak “naar boven”, om zo een Europees gereguleerde dienstenmarkt te scheppen? Of de nadruk leggen op het subsidiariteitsprincipe, zodat enkel op Europees vlak geregeld wordt wat op dat niveau noodzakelijk moet geregeld worden, terwijl voor de rest de bevoegdheid van de lidstaten bevestigd wordt, inbegrepen waar nodig dat deze nationale bevoegdheid voorrang heeft op de regels van de interne markt?
Ook in syndicale kringen zijn de reacties na de eerste lezing in het Europees Parlement verdeeld. De Europese vakbond van de openbare diensten EPSU meent dat in het Europees Parlement positieve stappen zijn gezet, maar onvoldoende: bij gebreke aan een eigen wettelijk kader blijven de openbare diensten bedreigd door de logica van de interne markt. Het Belgische ABVV blijft de richtlijn in zijn huidige vorm ondubbelzinnig verwerpen omwille van de blijvend neoliberale dynamiek van het geheel. Het ACV is, voor zover we konden nagaan, minder duidelijk. De leiding van het Europees Vakverbond tenslotte juicht het resultaat van het Europees Parlement toe, met ondermeer het eigenaardige argument dat indien het huidige evenwicht bewaard wordt vaart kan worden gezet achter de liberalisering van de Europese dienstenmarkt…
(Uitpers, nr. 74, 7de jg., april 2006)
(1) Voor een meer gedetailleerd overzicht van de amendementen verwijzen we naar het artikel van Raoul Marc Jennar in ditzelfde nummer van Uitpers.