Johan de Boose, De poppenspeler en de duivelin, reis naar de schimmen van Kroatië, Meulenhoff/Manteau, Antwerpen/Amsterdam, 2009, 304 blz. ISBN 9789085421801, 19,95 euro.
De Nederlandstalige literatuur is een belangrijke reisschrijver rijker: Na Reis langs de ruïnes van het IJzeren Gordijn bevestigt Johan de Boose (° 1962) al het goede dat over hem geschreven werd in De poppenspeler en de duivelin. Hij beweegt zich sierlijk in de grenszone waar literatuur en non-fictie elkaar raken.
Johan de Boose komt uit de Gentse universitaire stal van Mon Detrez, Frans Vyncke en Jeannine Verreecken waar hij Slavische talen studeerde. Als filoloog werd hij niet alleen verliefd op de Slavische talen, maar ook op de sprekers ervan in diverse plekken van Oost-Europa. Zijn interesse voor die streken is niet alleen wetenschappelijk, maar ook – en vooral – journalistiek. Na een carrière als radiomaker bij Klara wierp hij zich voltijds in de literatuur en de journalistiek en vooral in de dwarsverbindingen die hij daartussen maakt.
De poppenspeler en de duivelin heeft hij materieel kunnen schrijven omdat hij van het Brusselse literaire huis HetBeschrijf de gelegenheid kreeg om in het Kroatische Dubrovnik als writer in residence te werken. Hij verbleef voor zijn boek niet alleen in Dubrovnik, maar trok naar alle (uit)hoeken van Kroatië: van de eilanden over Istrië naar Dalmatië, naar Zagreb en Slavonië.
Poppenspeler en duivelin
Reis naar de schimmen van Kroatië is slechts de ondertitel van een boek met de eerder cryptische titel De poppenspeler en de duivelin. Het worden zijn twee metgezellen om veertien eeuwen geschiedenis van en 5000 kilometers in Kroatië af te leggen. Deze twee geheimzinnig figuren zijn ten dele fictie en ten dele werkelijk bestaand. Daarmee zitten we op het terrein van de literaire non-fictie. De Booser maakt een eigenzinnige compositie van al de informatie die hij tijdens zijn reis heeft opgestoken. Daardoor wordt het én een reisboek van een ik-figuur én een geschiedenisboek, maar uiteindelijk is het resultaat geen van beide. In Knack van 17 juni 2009 zegt de auteur: “Het gaat bij mij niet om het opschrijven van de geschiedenis van een land, het gaat erom wat je er persoonlijk mee doet. Ik heb daarvoor altijd een vertrekidee nodig. Een idee dat alles bepaalt, elk woord dat je schrijft. Bij dit boek waren dat die twee personages die allebei een soort amalgaam zijn van verschillende mensen die ik ontmoet”.
De namen van de twee mensen op wie hij zich inspireert, geeft hij niet vrij, maar ze zijn voor hem zo bereikbaar. De oude poppenspeler is een echt acteur en een poppenspeler die heel ex-Joegoslavië heeft rondgereisd. De duivelin, die overal en op de meest onverwachte momenten opduikt in het boek, leerde De Booser kennen als studente en zij reist nu de wereld rond als journaliste. De twee personages zijn antipoden: de poppenspeler is eerder een nostalgische romanticus, die niet begrijpt waarom de oorlog van de jaren negentig nodig was. Daartegenover staat de duivelin die extreme dingen durft te zeggen en die heel nuchter kijkt naar alle standpunten vanuit een eerder harde rationaliteit. En dan is natuurlijk de erudiete en nieuwsgierige auteur zelf die het onbegrijpelijke wil begrijpen en, wetende dat hij te kort schiet, toch blijft doorvragen.
Geursporen van geschiedenis
Door die compositie is het geen welles-niets boek geworden met de ultieme waarheid over Kroatië en haar verleden, maar een veel gelaagd werk met meer vragen dan antwoorden. De Booser noemt zichzelf een ‘dwarsige snuffelaar naar geursporen en eendere afscheidingen van de geschiedenis’. En die sporen, die hij fraai verwoordt, ontmoet hij op elke pagina. Zo bijvoorbeeld wanneer hij zijn luxueuze hotelkamer in Istrië beschrijft: “In de kingsize badkamer rook het mitteleuropäisch. Het porselein van het bidet, de sproeikop en de knijpzeep waren italiano. Aan de muur hing het hotelreglement in het hrvatski. Drie werelden kruisten elkaar, de Latijnse, de Habsburgse en de Slavische. Ik vormde de vierde, naakt op de koude tegels. Ik sloot mijn gezwollen ogen en gleed het hete water in.” (p. 60)
En over Istrië schrijft hij: “Het binnenland was een hoek van Europa waar de middeleeuwen niet ophielden. De breuken in de aarde liepen parallel aan de grenzen tussen beschavingen. De grond bewaarde de herinnering aan het bloed dat erop was vergoten. Op die verende bodem groeiden mythen als olijfbomen.” (p. 48) Bij zijn bezoek aan Serajevo schrijft hij onder meer: Sarajevo is een plaats waarvan de geschiedkundige betekenis boven de plek zelf uitstijgt. Bij iedere wereldbewoner roept het woord associaties op. Niemand heeft deze stad ooit bezocht, maar zij heeft iedereen bezocht.” (p. 258)
En wat doe je met die geschiedenis? De Boser noteert een uitspraak van de jonge Kroatische auteur Masa Kolanovic: “Wie niet omkijkt is dom. De vraag is: wat wil ik weten als ik omkijk? Wil ik objectief zijn? Dat is onmogelijk. Alles is interpretatie. Iedereen heeft zijn verhaal. Het is mijn taak niet om te oordelen, maar om naar alle stemmen te luisteren en zo een beeld te geven van een werkelijkheid vol paradoxen.” (p. 192)
En de werkelijkheid die Johan de Booser hier en daar bovenhaalt is niet zo fraai. Dat was onder andere het geval in Jasenovac waar de ustasa’s, de Kroatische fascisten onder leiding van Ante Pavelic, tijdens de Tweede Wereldoorlog, zeer lelijk huis hebben gehouden. Zo erg zelfs dat de bouwheren van Auschwitz verbaasd stonden van nog iets wreders dan hun eigen vernietigingskampen.
Kapuscinski achterna
De poppenspeler en de duivelin is een zeer sterk voorbeeld van literaire non-fictie, waarmee de auteur zich in het Nederlandstalig landsgebied gerust kan meten met auteurs als Frank Westerman, Lieve Joris, Chris De Stoop en Rudi Rotthier, die al eerder hun sporen verdiend hebben op dat vlak. Het zal ook wel geen toeval zijn dat De Booser de Poolse journalist en historicus Ryszard Kapuscinski als een van zijn grote voorbeelden noemt.
De Booser eindigt zoals hij begon: gestileerd onderkoeld, maar toch zo schrijnend.
Wanneer hij een bezoek brengt in Sarajevo aan het graf van een vijftienjarig meisje schrijft hij:
“Ik wierp mijn ene convertibele mark over mijn schouder, omdat ik mezelf en het meisje op de foto wilde beloven hier ooit terug te komen. Het zilvermuntje viel op de steen. Het lag er als een punt achter een volzin. Over enkele minuten zou het alweer zijn ondergesneeuwd. ‘Hartstikke sretan put,’ zei ik en ik trok dwars door de frontlinie de bergen in, daarheen waarnaar alle wegwijzers wezen.” (p. 264)
(Uitpers, nr. 113, 11de jg., oktober 2009)
U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:
en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!
De link:
http://www.groenewaterman.be/anne/index.dll?webpage=index.htm&inpartcode=874485&refsource=uitpers