De Argentijnen zijn radeloos. ,,Ze moeten allemaal weg’’, luidt de slogan waarmee ze bij manifestaties wanhopig protesteren tegen de politieke klasse die hun land sinds de jaren 70 heeft verarmd en ontmanteld. Ze zien geen enkele partij die breekt met de neoliberale economische politiek die ze voor de achteruitgang van hun land verantwoordelijk achten.
President Eduardo Duhalde probeert hun wantrouwen weg te werken door in te spelen op hun afkeer voor het neoliberalisme. Daartoe bewijst hij lippendienst aan het traditionele economische nationalisme van het peronisme. Maar Duhaldes vertoning lijkt niet aan te slaan. Temeer, daar ook hij toegeeft aan Amerikaanse druk om vooral niet te breken met het Internationaal Monetair Fonds, de architect van dat neoliberalisme. Ook hij stelde in februari een nieuwe besparingsbegroting voor. Zo hoopt hij tegemoet te komen aan eisen die het IMF stelt om nog eens met "reddende" leningen over de brug te komen.
De woede van de Argentijnen dreigt ondertussen over te koken. Maar ze is weinig georganiseerd en kan op chaos uitlopen. Dan bestaat het gevaar dat de leidende burgerlijke klasse opnieuw een beroep doet op militairen ,,om de natie te redden’’. Alleen, een militaire staatsgreep zou ingaan tegen de Amerikaanse politiek, die uitgaat van de ideologie dat meer neoliberalisme ook meer democratie en vrijheid brengt.
De militaire dictatuur (1976-1983), die met superminister Martinez de Hoz op Economische Zaken en Domingo Cavallo op de nationale bank de neoliberale economische koers oplegde, stond aan de start van die rampzalig gebleken politiek. Onder de vlag van "bestrijding van communisme en subversie" hebben de militairen elke tegenstand tegen dat beleid voor een generatie weggeterroriseerd. Hun bloedige repressie kon op veel begrip rekenen van de Amerikaanse regering, waar toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Alexander Haig er op wees dat zijn land en de Argentijnse militaire junta de "westerse waarden delen".
Nadat de militairen politiek waren uitgespeeld – hun nederlaag tegen Groot-Brittannië in de Falklandoorlog van 1982 deed hen uiteindelijk de das om – werd in 1983 een parlementaire democratie hersteld. Raul Alfonsin van de Radicale Burgerunie (UCR) werd president. Op een golf van verontwaardiging over de dictatuur slaagde die er in 1985 in de leiders van de militaire junta te laten berechten
Maar die militairen waren maar de uitvoerende arm geweest van een Argentijnse rijke klasse die niet van de macht was verdreven. Die klasse, met haar vrienden bij de strijdkrachten en de machtige, reactionaire katholieke kerkleiding, had het neoliberale beleid omarmd. Haar aspiraties (uit de peronistische periode van de jaren veertig en vijftig) om een nationaal kapitalisme op te bouwen, had ze geleidelijk ingeruild voor een positie van afhankelijkheid van internationale bankiers en ondernemers. In ruil voor die ondergeschikte rol mocht ze rekenen op de kruimels die van de tafel zouden vallen – als lokaal agent en verlengstuk van die buitenlandse belangen en/of door corruptie.
Dat die klasse haar macht behield, ondervond Alfonsin. Als hij dat al wilde, kon hij het neoliberale beleid niet ombuigen, laat staan ermee breken. Meer, hij kreeg van de traditionele elite de rekening gepresenteerd voor de berechting van de militaire leiders en voor zijn laïciserende initiatieven. Zijn positie werd in 1989 onhoudbaar gemaakt door een zorgvuldig georchestreerde hyperinflatie. Die bezorgde hem een imago dat hem politiek uitschakelde en tot op de dag van vandaag handicapt.
Er kwamen verkiezingen. De leidende krachten bij de Argentijnse elite, en hun buitenlandse mentoren, haalden nu de gouverneur van een afgelegen westelijke provincie van stal: Carlos Menem.
Zijn imago van peronist zou kiezers lokken die tegen het neoliberalisme gekant waren, en die als alternatief het vroegere peronisme in hun hoofd hadden, de beweging die destijds stond voor nationalisaties en sociale vooruitgang. Die berekening kende succes, Menem werd tot president verkozen. Maar Menem bleek niet de peronist voor wie hij zich had voorgedaan. Hij ontpopte zich als dé grote pleitbezorger van het neoliberalisme.
Eenmaal verkozen, maakte hij duidelijk dat hij de ,,modernisering’’ – lees de inschakeling van Argentinië in de strategie van westerse banken en concerns – ,,onomkeerbaar’’ zou maken. Hij benoemde Domingo Cavallo, de ,"lieveling van Wall Street", tot minister van Economische Zaken. Die voerde in 1991 de pariteit van peso en dollar in, de ,,convertibiliteit’’ die een einde maakte aan de inflatie.
Modelleerling van het IMF
Menem en Cavallo zetten Argentinië geheel op de koers van het Internationaal Monetair Fonds, de waakhond van de grote internationale banken. Het stempel "modelleerling van het IMF" bezorgde het land aantrekkingskracht voor buitenlandse geldschieters en investeerders. Tot 1995 kende Argentinië dan ook een aanzienlijke economische groei. Westerse bankiers verkochten het land de ene lening na de andere, overtuigd van het terugbetalingsvermogen van de ,,opkomende markt’’.
Maar de schulden moesten ook worden betaald. Om dat te doen, kon Menem aanvankelijk nog de grote staatsbedrijven verkopen. – die privatisering bracht die sectoren tegelijk in handen van buitenlandse concerns die door schuldeisers werden gecontroleerd. De "uitverkoop" van de staat maakte het Menem vooral mogelijk de schuldeisers te betalen zonder de bevolking offers op te leggen die ze rechtstreeks zou voelen, en die tot sociale en politieke onrust zou kunnen leiden.
De beteugeling van de inflatie en de economische groei leverden Menem in 1995 een herverkiezing op. Maar dan ging het snel bergaf. De meeste staatsbedrijven waren verkocht, en het werd moeilijk om nog langs die weg geld te vinden voor de schuldeisers. De bevolking zou moeten gaan besparen.
Tegelijk kwamen de fraude en de corruptie aan het licht waarmee Menem en de zijnen de neoliberale hervormingen hadden doorgevoerd. Cavallo stapte in 1996 op. Hij vond dat de corruptie en de invloed van de misdaadwereld in de regering-Menem de theorieën over transparantie en "goed bestuur", waarmee het IMF het neoliberalisme verdedigt, ongeloofwaardig maakte. De lokale uitvoerders van die politiek mogen wel veel kruimels tot zich nemen; maar ze mogen niet zo overdrijven, dat ze die politiek in gevaar brengen.
De politieke positie van Menem verzwakte snel, en daarmee in de ogen van geldschieters en investeerders ook zijn vermogen om de stabiliteit (lees: de neoliberale hervormingen) te handhaven.
Daarbij kwam dat Menem een buitenlandse politiek voerde die zo pro-Amerikaans was, onder meer in de Golfoorlog, dat ze bij zijn minister van Buitenlandse Zaken kritiek uitlokte. In Brazilië werd hij stilaan beschouwd als het "paard van Troje" van de Amerikanen in de Mercosur, het in 1991 opgerichte handelsblok van Brazilië, Argentinië, Uruguay en Paraguay.
Een regimewisseling in Buenos Aires leek welkom. De verkiezingen in 1999 leverden een overwinning op voor de anti-Menemcoalitie onder Fernando de la Rua. Die had op de groeiende ontevredenheid over de neoliberale koers ingespeeld door zich ,,centrumlinks’’ te noemen en Cavallo in alle toonaarden te verketteren. Maar breken met die koers kon hij niet – dat zou een steekhoudend alternatief hebben gevergd, en een mobilisatie van de bevolking die De la Rua als burgerlijk politicus niet aandurfde. Ook hij ging voorrang geven aan de afbetaling van de inmiddels tot ruim 125 miljard dollar opgelopen buitenlandse schuld. Anders zou de kredietkraan dichtgaan die de Argentijnse regering in staat stelde te blijven werken. Privatiseren kon hij niet meer, het werden besparingen die de bevolking rechtstreeks ging voelen. Het ene besparingsprogramma volgde op het andere, met massale protestacties en enkele algemene stakingen tot gevolg.
De buitenlandse schuld liep verder op tot 141 miljard dollar. Bij het begin van de militaire dictatuur in 1976 waren de buitenlandse schulden nog 8 miljard dollar groot. Van dat jaar tot 2001 heeft het land ongeveer 200 miljard dollar terugbetaald, dat is zowat 25 keer de schuld van 1976.
Van reddingsboei tot molensteen
Tegelijk bleek de pariteit van de peso aan de dollar, aanvankelijk een reddingsboei tegen de inflatie, een molensteen te zijn geworden om de hals van de Argentijnse economie: de peso werd er kunstmatig door overgewaardeerd, wat de Argentijnse producten in het buitenland overmatig duur maakte. Daar kwam nog eens bij dat Brazilië, de grote partner in Mercosur, zijn munt devalueerde, en zo zijn producten in Argentinië goedkoper maakte. Argentijnse bedrijfsleiders klaagden steen en been dat ze hun waren niet meer konden slijten in het buitenland, en dat ze op eigen terrein werden overspoeld door Braziliaanse producten. Ze waren gedwongen hun ondernemingen bij bosjes te sluiten. Het leger van werklozen dat al door de privatiseringen was vergroot, kreeg er enkele honderdduizenden mensen bij.
Toch vonden de westerse geldschieters en concerns dat Argentinië méér moest doen om "aantrekkelijk" te blijven. Anders zouden ze in de verleiding komen hun zaken naar elders te verhuizen. Ze hadden het vooral gemunt op de arbeidswetgeving uit de eerste peronistische periode, die de werknemers waarborgen bood tegen patronale willekeur, ontslag en ongeregelde werkuren. De la Rua kwam onder grote druk om de arbeidswet te "flexibiliseren". De politieke weerstand daartegen was groot in het parlement, zowel bij zijn politieke achterban als bij de peronistische oppositie. Maar regerings- en bedrijfskringen kochten parlementsleden om, en de "flexibilisering" kwam er. Ontslag en loonbeperking werden makkelijker. De verontwaardiging over het schandaal was algemeen. Een woedende vice-president Carlos Alvarez hield het "centrumlinkse" beleid voor bekeken en nam ontslag. Ten einde raad besloot De la Rua dezelfde man in de regering te halen die hij vóór zijn verkiezing met alle zonden van Argentinië had beladen: Domingo Cavallo. De man werd, net als destijds Martinez de Hoz, superminister van Economische Zaken. Cavallo kreeg ook nog eens volmachten, waardoor hij het parlement kon omzeilen. Het bleek een fatale beslissing. Want de benoeming van Cavallo bemoeilijkte de devaluatie van de peso die steeds onvermijdelijker leek en in de praktijk ook al aan de gang was. Cavallo had immers zijn politiek lot verbonden aan de pariteit van peso en dollar en had altijd benadrukt dat devaluatie zou leiden tot terugkeer van een hyperinflatie zoals aan het einde van de jaren 80.
Tegelijk probeerde het IMF de Argentijnse regering nog boven water te houden. Het zegde haar een nieuwe leningen toe ten belope van bijna 40 miljard dollar. Opnieuw werden daar besparingen voor geëist. Bovendien legde de regering beslag op pensioenfondsen om de schulden te kunnen afbetalen. Om toch maar een devaluatie te vermijden, werden de Argentijnen beperkingen opgelegd voor de bedragen die ze van de banken mochten afhalen.
Al die maatregelen bleken politiek onhoudbaar. Overal in het land braken protesten uit. Woedende mensen bestormden supermarkten en winkels. Ze eisten vrije toegang tot hun spaargeld. Er vielen tientallen doden. De la Rua kondigde op 19 december de staat van beleg af. Twee dagen later moest hij aftreden. Meteen kondigen zijn opvolgers aan dat het land de buitenlandse schuldverplichtingen niet langer kon nakomen.
De leidende klasse in Argentinië ging aan het zwalpen. Vier presidenten volgden elkaar in snel tempo op. De laatste in de rij was Eduardo Duhalde, die het nog eens probeerde zoals Menem dat had gedaan voordat hij zich ontpopte tot neoliberaal: met de taal van het vroegere peronisme, dat van de nationalisaties en de sociale verwezenlijkingen.
Geen vertrouwen in Duhalde
Weinig Argentijnen vertrouwden de nieuwe president. Duhalde was Menems vice-president geweest, en had als gouverneur de grootste provincie van het land, Buenos Aires, naar het bankroet gebracht. Velen herinnerden zich ook hoe Duhalde zich in de jaren 70 had omringd met figuren uit de criminele sector van de vakbondswereld. Verder dook opnieuw de vraag op hoe het was gekomen dat Duhalde, als peronist, nooit last had gekregen met de militaire dictatuur die de peronisten vervolgde.
Duhalde ging over tot het onvermijdelijke. In januari devalueerde hij de peso, kort daarna liet hij de munt geheel over aan de "marktkrachten". Het gevolg was een devaluatie met ongeveer 50 procent.
De Argentijnse exporteurs juichten. Hun waren zouden nu goedkoper zijn in het buitenland en dus beter verkopen. Ook de buitenlandse bedrijven waren tevreden. Voor hen werd het goedkoper om zaken te doen in Argentinië. En de toeristensector wreef zich in de handen: eindelijk zou het dure land niet meer gemeden worden.
Maar de loontrekkenden – de grote meerderheid van de bevolking – zagen dat de waarde van hun loon werd uitgehold. Ze vrezen ook een onvermijdelijke inflatie, die hun salaris verder aanvreet .
De neoliberale koers heeft de nationale industrie sterk ontmanteld, met als gevolg dat veel méér moet worden ingevoerd. En die invoer wordt duurder, nu de importeurs méér peso’s moeten ophoesten om hun waren in het buitenland met dollars aan te kopen. De loontrekkenden konden alleen maar hopen dat Duhalde zich houdt aan de belofte om hun dollarschulden (zoals voor woningen en auto’s) om te zetten in peso’s tegen de oude koers van één peso voor één dollar.
Daarnaast zijn de Argentijnse banken, veelal onder buitenlandse controle, er slecht aan toe. Zelf voorspellen ze dat ze bij de crisis 15 miljard dollar zullen verliezen; de regering houdt het op zowat 6 miljard dollar.
Ondertussen is de bestaansonzekerheid algemeen geworden. Armoede en criminaliteit hebben een nooit eerder gezien peil bereikt. In de ogen van de Argentijnen is er geen enkele politicus of partij die kan vertrouwd worden om met het neoliberalisme, en de daarmee samenhangende corruptie te breken. Ook Duhalde niet. Die geeft gehoor aan de bede van Washington om zeker niet te breken met het IMF – Washington is er als de dood voor dat de toenemende kritiek op het neoliberalisme vele Latijns-Amerikanse landen verwijdert van de ,,vrije marktpolitiek’’. Duhalde stuurde in februari minister van Economische Zaken Jorge Remes Lenicov naar Washington. Die polste er het IMF en de Amerikaanse regering over de voorwaarden voor nieuwe leningen aan Argentinië. Zelf stelde Duhalde ondertussen een begroting op met nieuwe besparingen.
Dat al hun politici en partijen uiteindelijk hetzelfde neoliberale liedje vol vermoede corruptie blijken te zingen, heeft de betogers in Buenos Aires tot hun slogan gebracht: ,,Que se vayan todos’’, ze moeten allemaal weg. Duhalde, De la Rua, Menem of Alfonsin, de strijdkrachten of het corrupte Hooggerechtshof, niemand wordt nog vertrouwd. De opbouw van organisaties die een alternatief kunnen schragen zit nog in de peuterschoenen.
(Uitpers, maart 2002)