In de eerste negen maanden van 2006 zijn in Rusland officieel 33 moorden met racistische motieven opgetekend. Officieel, want veel van dit soort “incidenten”, vooral die buiten de grootsteden, raken niet in de statistieken. Slachtoffers die agressies overleven, gaan bovendien niet altijd bij de politie aankloppen omdat dit toch geen enkele zin heeft. Want wat vooral opvalt, en verontrust, is de passiviteit van de overheden, het stilzwijgen van de meeste media en de apathie van de bevolking.
De waslijst van racistische agressies wordt met de dag langer. Zij zijn het topje van een ijsberg bestaande uit discriminaties tegen al wat niet “zuiver Russisch” is, Chinezen, Koreanen, Indiërs, Arabieren, zwarte Afrikanen, vooral volkeren uit de gewezen Sovjet-Unie zoals Tadzjieken, Oezbeken, Azeri’s, Armeniërs, Georgiërs, en volkeren uit de huidige Russische Federatie, vooral dan de “tsjornoi” (zwarten) onder hen: Tsjetsjenen en andere Kaukasische groepen. En natuurlijk zigeuners en joden niet te vergeten.
Moordend
Hoe moordend het racisme is, kwam even inde internationale schijnwerpers na de zware incidenten van eind augustus en begin september in Kondopoga, een stadje in Karelië. Dit gebied ligt langs de grens met Finland en telt zeer weinig niet-Russen. Een gevecht tussen Russen en Kaukasiërs in een restaurant van een Azeri, waarbij twee Russen worden gedood, stak het vuur aan de lont. Vijf dagen lang vielen menigtes winkels en woningen aan van “tsjornoi”. De 200 tsjornoi die er wonen, vluchtten uit de stad. De burgemeester stelt onmiddellijk voor dat de kraampjes van de tsjornoi aan echte Russen worden gegeven. De gouverneur van Karelië valt uit tegen de Kaukasiërs die hij voor de keuze stelt: zich aanpassen of vertrekken.
De meeste bekende gevallen deden zich voor in Moskou en Sint-Petersburg. In Moskou vielen op 21 augustus 12 doden bij de explosie van een bom op de markt van Tsjerkizovo, een wijk van Moskou. De bom ontplofte in het “Aziatisch gedeelte” van de markt. De daders, drie jongemannen tussen 18 en 20 jaar, hadden op een neonazi website het recept gevonden om die bom te maken. Op die website, een van de vele in het genre, wordt dagelijks – en straffeloos – opgeroepen tot de jacht op vreemdelingen.
Het gebeurde in Moskou en er waren twaalf doden, de media besteedden er aandacht aan. Toen half april in Pskov en Volgograd vier zigeuners werden vermoord, haalde dat de media niet. De moorden die er wel in komen, worden als ordinaire fait divers behandeld. Een Tadzjiek wordt in Moskou op straat vermoord. Een Armeense jongen van 17 wordt in een metrostation doodgestoken. Sova, een centrum dat de racistische agressies tracht bij te houden, heeft zo wel elke dag enkele gevallen van aanrandingen te noteren.
De situatie is vooral erg in Sint-Petersburg waar neonazi benden nagenoeg ongestraft terreur zaaien onder alle groepen vreemdelingen. Op 20 april hadden Afrikanen, Aziaten, Kaukasiërs het ordewoord doorgegeven die dag niet buiten te komen. Want dat is de verjaardag van Adolf Hitler en die “vieren” de neonazi’s speciaal met agressies tegen al wie er als een vreemdeling uitziet. Verscheidene buitenlandse studenten (Senegalees, Congolees, Chinees, Cameroenees…) zijn er vermoord. Op 25 maart werd een 9-jarig meisje van Tadzjiekse afkomst in de traphal van haar woning door een bende van zeven jongemannen met elf messteken afgemaakt. De daders werden gevat. Ze kregen 18 maanden tot vijf jaar opsluiting.
“Geen Moskovieten”
Deze xenofobie is verre van nieuw. Nog tijdens het bestaan van de Sovjet-Unie laaide de vreemdelingenhaat op. Toen Leonid Brezjnev op het einde van de jaren 1970 de zogenaamde ‘kolchozenmarkten’ toestond, waar de boeren van de kolchozen een deel van hun opbrengst konden verkopen, raakten veel van die markten in handen van maffieuze benden uit de Kaukasus en Transkaukasië. Dat leidde toen al in grote steden tot spanningen tegen de ‘tsjornoi’.
Er was ook het latente racisme tegen vreemde studenten die vooral in Moskou kwamen studeren, onder meer aan de Patrice Lumumba Universiteit. Daar zitten nog altijd veel buitenlandse studenten die nog veel meer dan vroeger klagen over het openlijk racisme waarvan ze slachtoffer zijn. Toen in november 2002 meer dan 40 studenten omkwamen bij een brand in een studentenhome, zei burgemeester Joeri Loezjkov van Moskou onmiddellijk, zonder onderzoek, dat dit niet te wijten was aan misdadig opzet, maar aan een kortsluiting. Toen in februari van dit jaar in Moskou het dak van een overdekte markt instortte en er onder de marktkramers 63 doden vielen, zei diezelfde Loezjkov dat er “geen enkele Moskoviet” onder de slachtoffers was. De doden waren Azeri’s, Tadzjieken, Georgiërs en Oezbeken.
En diezelfde Loezjkov organiseerde in samenspan met toenmalig president Boris Jeltsin in de jaren 1990 ook enkele “zuiveringsacties” in zijn stad, waarbij massaal ‘tsjornoi’ werden opgepakt en uitgedreven.
Straffeloosheid
De toestand was enkele jaren geleden reeds zo zorgwekkend, dat Amnesty International er in 2003 een rapport aan wijdde. Amnesty trok van leer tegen de sfeer van straffeloosheid en verweet de overheden zeer weinig te doen om daders op te sporen en te veroordelen. Amnesty merkte ook op dat slachtoffers zich zelden tot de politie wenden. Als dat toch gebeurt, doen politie en autoriteiten de zaak af als “het werk van hooligans”.
Het gaat hier echter in veel gevallen om georganiseerd geweld. Er bestaan in het ganse land talrijke uiterst-rechtse groepen die op hun websites, in hun media; op meetings haat prediken. In Kondopoga doken ineens militanten uit Sint-Petersburg en Moskou op van de DPNI, de “Beweging tegen illegale immigratie”. In Rusland leven naar schatting 17 miljoen immigranten (van wie 5 miljoen illegalen) taling en in slechte omstandigheden zwartwerk doen. De DNPI kwam in Karelië verkondigend at Rusland moet gezuiverd worden. Politici noch media vonden het nodig tegen die pogrom in te gaan.
Diezelfde taal is wijd en zijd te horen, de uiterst-rechtse groepen krijgen weinig tegenwind ook al pakken zij uit met nazisymbolen, uitgerekend in Rusland waar het nazisme zoveel slachtoffers maakte (27 miljoen voor de ganse Sovjet-Unie).
Naast de DPNI zijn er nog andere goed georganiseerde groepen. De “Slavische Unie” (SS in afkorting), de Nationaalsocialistische Partij, Russische Nationale Eenheid, De Partij van de Vrijheid met haar “witte patrouilles”… Sommige leiders krijgen uitgebreid tribunes, onder wie Alexander Belov, chef van de DPNI. Belov gaf na de incidenten van Kondopoga samen met een parlementslid een persconferentie waar hij pleitte voor “een totale zuivering van alle criminele elementen, zoals beloofd door de president”. Alle tv-zenders brachten het relaas van die persconferentie.
Cordon sanitaire?
Dit is wel het meest verontrustende: er is geen sprake van een cordon sanitaire, de racistische uiterst-rechtse groepen hebben niet te klagen van politici, media, magistraten en politie. Zeker niet van de Russisch-orthodoxe kerk die zich opwerpt als de grote verdedigster van het Russische Vaderland. “Het is zinloos te gaan klagen over de opkomst van vreemdelingenhaat, terwijl we tegelijk de deur openzetten voor mensen die al wat heilig is vertrappelen, die op het vaderland spuwen, die onze cultuur vernietigen”, stond te lezen in de verklaring na het concilie van april.
Daarmee zit de kerk op dezelfde lijn als president Poetin die eerder de ngo’s met buitenlandse wortels aan banden legde. Maar ook Russische ngo’s die het opnemen voor mensenrechten, hebben het erg moeilijk. Zo krijgt het Comité van Soldatenmoeders, die opkomen tegen de oorlog in Tsjetsjenië, heel wat meer last met overheden en politie dan de uiterst-rechtse milities.
Tijdens een betoging in Sint-Petersburg voor het behoud van het Russisch taalonderwijs in de gewezen Sovjetrepublieken, liepen betogers rond met de foto van Poetin én met hakenkruisen. Het is een hallucinant beeld dat veel zegt over het feit dat uiterst-rechts door het Kremlin op zijn minst wordt gedoogd. Omdat het past in het “patriottisch” chauvinistisch discours van een bonapartistische president.
(Uitpers, nr.79, 8ste jg., oktober 2006)