De Amerikaanse bezettingsmacht heeft een order uitgevaardigd dat buitenlandse investeringen moet aantrekken nodig voor het volledig privatiseren van de Irakese overheidsbedrijven. De maatregel is uitermate controversieel. Ze stuit niet alleen op verzet bij de Irakezen, maar is ook in strijd met de Irakese grondwet en het Internationaal Recht.
Het debat over Irak gaat al lang niet meer alleen over ‘militaire bezetting’. De bekende andersglobaliste, Naomi Klein, waarschuwt de vredesbeweging in een tribune in The Guardian (11 november 2003) dat ze zich niet tevreden mag stellen met een slogan als ‘troepen buiten’. "Zelfs al wordt elke laatste soldaat morgen uit de Golf teruggetrokken en komt er een soeverein regime aan de macht, dan nog zou Irak bezet zijn: door wetten geschreven in het belang van een ander land; door buitenlandse bedrijven die de belangrijke diensten controleren; door de 70 procent werkloosheid veroorzaakt als gevolg van het ineenstorten van de publieke sector."
Order 39
Aanleiding voor Kleins bezorgdheid is ‘Order 39’ dat door de ‘Administrator’ van de Amerikaanse bezettingstroepen, Paul Bremer, is opgesteld en sinds 19 september in werking is getreden. Officieel moet het order buitenlandse investeringen aantrekken en zorgen voor de "transitie van een niet-transparante centrale planeconomie naar een markteconomie" (preambule van order 39). Volgens ‘sectie 3’ vervangt het order alle bestaande wetten die te maken hebben met buitenlandse investeringen. Bovendien is de grootte van de buitenlandse participaties onbeperkt (sectie 4). De meeste andere landen in de Perzische Golf beperken de buitenlandse eigendom tot 49 procent. In Irak kan dat voortaan dus zonder beperkingen in alle economische sectoren (met enkele uitzonderingen) tot 100 procent gaan. Er is inmiddels ook een aparte wetgeving voor de banken, die bepaalt dat zes vreemde buitenlandse banken 100 procent van de lokale banken in handen mogen hebben. In theorie kan daarmee alle kredietverlening in buitenlandse (Amerikaanse) handen komen, wat de onafhankelijkheid van de Irakese economie zeker niet ten goede zal komen.
Buitenlandse investeringen worden mogelijk in alle economische sectoren met als enige grote uitzondering de natuurlijke rijkdommen zoals petroleum (sectie 6). Berekeningen leren dat ChevronTexaco, British Pettroleum, Royal Dutch Shell, Petrobas (Brazilië), Sinochem International (China) en TotalFinaElf (Frankrijk) al voor 34 miljoen Barrels (één barrel is 159 liter) Irakese olie hebben gekocht. Het grootste deel van de opbrengsten gaat naar het Ontwikkelingsfonds waarvan de middelen worden doorgestort aan de Voorlopige Autoriteit van Bremer voor onder meer de heropbouw van Irak. Op die manier vloeien de middelen uiteindelijk naar Amerikaanse bedrijven zoals Halliburton en Kellog, Brown and Root (dochter van Bechtel) die reuzecontracten voor de heropbouw in de wacht hebben gesleept.
Alle fondsen die verband houden met de investering, zoals dividenden, winsten, allerlei vergoedingen, enz. mogen ‘zonder vertraging’ naar het buitenland versassen (sectie 7).
Het order miste zijn effect niet. Eind november waren er al 111 overnamebods voor 35 Irakese bedrijven uit de voedsel-, chemische, farmaceutische en textielindustrie. Het gaat om het begin van de volledige privatisering van de Irakese economie dat door Thomas Foley, vriend van president Bush en een belangrijke fondsenwerver voor de Republikeinen in ‘goede banen’ wordt geleid. Deze zomer raakte al bekend dat Foley er moet voor zorgen dat 200 Irakese staatsbedrijven met ongeveer 500.000 werknemers worden geprivatiseerd. Zelf denkt hij de klus te kunnen klaren tussen drie en vijf jaar.
Onder controle van de VS
Het privatiseringsprogramma is niet weinig controversieel, niet in het minst omdat de VS alle touwtjes in handen houden. Door het volledige kader te scheppen zorgt Washington er voor dat de klok na de bezetting niet gemakkelijk meer kan worden teruggedraaid. In juli verleende USAID (het VS Agentschap voor ontwikkelingssamenwerking) een contract aan het VS-bedrijf, BearingPoint (voorheen KPMG), om een "verantwoorde economische integratie van Irak met zijn regionale en internationale partners te vergemakkelijken". Zolang er geen Irakese regering is, is het Foley die de privatiseringspaketten aan de Irakese Regeringsraad ‘voorstelt’. Volgens de Wall Street Journal wil de VS begin volgend jaar een Irakees privatiseringsagentschap installeren dat de kalender moet opstellen en bedrijven moet voorbereiden voor overname door privé-investeerders. Dat zal gebeuren onder het wakend oog van de VS.
Zelfs al kunnen de licenties door een nieuwe Irakese regering theoretisch worden herzien dan is dat nog niet vanzelfsprekend. De Wereldbank en IMF, die vertegenwoordigd zijn in het ‘Ontwikkelingsfonds Irak’, hebben immers mee het kader uitgetekend door te bepalen dat de Irakese economie moet hervormd worden (‘geliberaliseerd’) zodat Bagdad zijn schuldenberg kan aflossen (zie Uitpers Oktober 2003). De directeur van de Wereldbank in Irak, Joseph Saba, toonde zich dan ook zeer tevreden over de "creatie van een investeringsklimaat".
Tegenstand
In Irak zelf is er veel verzet tegen de opgelegde privatisering. De Irakese ‘minister’ van Financiën, Kamel al-Keylani, ondernemer en overtuigd voorstander van privatiseringen, zei aan het persagentschap Reuters dat het verkopen van Irakese bedrijven "eerst zal moeten verkocht worden aan het Irakese volk".
De Irakese econoom, Kamil Mahdi, heeft in The Guardian scherpe kritiek geuit op wat hij "Paul Bremers ideologische drijfjacht" noemt (26 november 2003). "De privatisering is opgelegd door bombardementen, plundering, bevriezing van goederen, willekeurige ontslagen van kaderpersoneel en blootstelling aan oneerlijke concurrentie". Volgens Mahdi is er "geen inschatting gemaakt van de sociale en economische impact van privatiseringen en zijn geen alternatieven overwogen." Mahdi zegt dat de wet voor de meeste Irakezen hun koloniale status bevestigt.
Internationaal recht
De Financial Times bracht nog een ander probleem te berde. De krant citeert internationale experts aanwezig op een bijeenkomst in Londen, die stellen dat order 39 wel eens strijdig zou kunnen zijn met het internationaal recht, meer bepaald met de Den Haag reguleringen (1907) en de Vierde Conventie van Genève. Eerder al schreef de Britse Procureur-Generaal, Lord Peter Goldsmith in een gelekt advies aan Premier Blair dat het "opleggen van belangrijke structurele economische hervormingen niet zou zijn toegestaan door het internationaal recht".
Art 55 van de Den Haag reguleringen zegt dat de "bezettende staat enkel kan gezien worden als administrator en vruchtgebruiker van publieke gebouwen, grond-, bossen- en landbouweigendom van de vijandige staat" en moet de bezetter ook "het kapitaal van deze eigendommen bewaren". De internationale experts waarschuwden investeerders dat er wettelijke problemen kunnen opduiken omdat order 39 niet in overeenstemming is met de Irakese grondwet en andere wetten, die niet zomaar zonder instemming van het Irakese volk kunnen gewijzigd worden. De Irakese wetgeving verbiedt het privé-bezit van nationale rijkdommen en basisproductiemiddelen. Ook het buitenlands grondbezit of het oprichten van bedrijven door niet-Arabieren is wettelijk verboden. Deze wettelijke beperkingen werden trouwens door het Amerikaans miniserie van Handel bevestigd, maar daar lijkt men in Washington niet echt van wakker te liggen. De oorlog zelf was immers ook een inbreuk op het internationaal recht. Er zijn weinig redenen om aan te nemen dat het onder de bezetting anders zou verlopen.
(Uitpers, nr. 49, 5de jg., januari 2004)