Buiten het Iberisch schiereiland hadden de media er weinig woorden voor over: de parlementsverkiezingen van zondag 30.01.22 in Portugal leverden (met 117 op 230) een nipte maar absolute meerderheid van zetels op voor de regerende socialisten, en die overwinning was onverwacht want de peilingen hadden een nek-aan-nek-race voorspeld met de liberale PSD, die nu echter bijna 15 procent achterop hinkte. In het beste geval was er nog wat aandacht voor de uitspraak van de zegevierende premier en PS-boegbeeld Antonio Costa (zie foto, CC 2.0), dat “een absolute meerderheid daarom nog geen absolute macht betekent” en dat hij zoals voorheen wou regeren in het welbegrepen belang van de hele bevolking.
Maar dat was het dan. En verder konden de media meteen weer overschakelen op het bekende massakoor ‘the Russians are coming’.
Valt over die Portugese verkiezingen werkelijk niet méér te vertellen? Je kan natuurlijk opmerken dat ‘les peuples heureux n’ont pas d’histoire’ en dat het gebrek aan belangstelling voor Portugal alleen maar betekent dat het land ondertussen al lang een doordeweekse westerse parlementaire democratie is geworden. Dat is ooit anders geweest.
In 1974 ging een rilling door alle gevestigde belangen in het Westen, toen “een staatsgreep-die-een-revolutie-werd” komaf maakte met een vermolmde rechtse dictatuur. In de vertrouwde Navo-lidstaat zaten nu plots socialisten en communisten in de regering, en steunden linkse militairen de vele initiatieven van arbeiders en boeren die (noodgedwongen) bedrijven in eigen beheer namen nadat de eigenaars er met de kas waren van doorgegaan. Een nachtmerrie.
Anderhalf jaar later werd het revolutionaire elan echter gebroken door een machtsgreep van onvoorwaardelijk Navo-getrouwe militairen en politici; en nadat het ‘rode gevaar’ definitief was bezworen mocht het land (samen met het ook ‘gedemocratiseerde’ Spanje) in 1986 lid worden van de EU, en later zelfs van de Euro-club.
Ondertussen ligt 1974 al bijna een halve eeuw achter ons, en hebben de jongste verkiezingen zowel in Spanje als in Portugal bewezen dat tientallen jaren dictatuur blijkbaar geen lange werkingsduur hebben als vaccin tegen extreem-rechts. Zowel in Spanje als in Portugal werd recent een extreem-rechtse partij quasi vanuit het niets plots derde partij van het land. In Spanje behaalde Vox in 2019 15,2 % van de uitgebrachte stemmen, in Portugal kreeg Chega nu 7,15 %, en daarmee 12 zetels in plaats van 1. Het zijn trouwens niet alleen dié cijfers die stof tot nadenken geven.
Dat nu ook in Portugal de opiniepeilers voor schut werden gezet, ach … daar zullen alleen de peilers en hun opdrachtgevers een traan om laten. Hooguit kan je vermoeden dat het wekenlange ‘voorspellen’ van een razend-spannende eindspurt er wellicht heeft toe bijgedragen wat méér mensen ter stembus te jagen. Inderdaad: tot overweldigende vreugde kan dat niet leiden, maar in elk geval namen deze keer 58 procent van de kiezers de moeite een stem uit te brengen, terwijl er dat in 2019 slechts 48,5 % waren.
Een hogere participatiegraad kan je als democraat natuurlijk alleen maar toejuichen, maar vervolgens mag wel de vraag gesteld waarheen die vers-gemobiliseerde stemmen dan gaan. In Duitsland valt bijvoorbeeld op dat de zeer rechtse AfD (Alternative für Deutschland) daar telkens weer een fors aantal stemmen haalt bij mensen die anders niet zouden gaan stemmen. Is dat in Portugal anders?
Niet anders is alvast de uitleg die door verliezers altijd graag naar voren wordt geschoven: wanneer de media alleen aandacht hebben voor de tweestrijd tussen de twee grootste kanshebbers vervalsen ze in feite de wedren ten nadele van andere partijen. Of dat ook uit de cijfers blijkt is evenwel een andere vraag. Die cijfers worden immers voor een deel ook bepaald door het aantal concurrenten dat enige kans maakt op een zetel. Een groter aanbod voor de kiezers heeft doorgaans ook een grotere versplintering van de zetelverdeling tot gevolg.
En dan blijkt bijvoorbeeld dat de klassieke theorie van de ‘communicerende vaten’ niet altijd en overal opgaat. De theorie is bekend: twee (of drie) partijen kunnen op een aantal punten erg dicht bij elkaar staan, maar op andere toch nog sterk verschillen. Mede door die verschillen – en door de thema’s waarrond de verkiezingen draaien – gaan die partijen als ‘communicerende vaten’ functioneren: de winst van de een gaat ten koste van de ander, maar bij een volgende verkiezing kan de beweging ook precies omgekeerd verlopen.
Edoch: in Portugal blijkt de winst van de PS beduidend kleiner dan het gezamenlijke verlies van twee veel linksere partijen, die tot voor kort van buitenaf de socialistische minderheidsregering in het zadel hielden. Terwijl aan de andere kant van de partijpolitieke kaart de spectaculaire ineenstorting van de oerconservatieve CDS zelfs niet volstaat om de komeet-achtige opgang van Chega mathematisch te verklaren. Overigens lijkt de aderlating bij de CDS eerder een andere zeer rechtse partij ten goede te komen, die zich misleidend ‘liberaal initiatief’ noemt.
Hier is enige verduidelijking nodig over het verschil tussen verpakking en inhoud bij Portugese partijen. Het komt er eigenlijk op neer dat je op de naam van de partij niet teveel staat kan maken, maar – minstens – een kwart-slag naar rechts moet draaien om bij de ware inhoud te geraken. De PS is voorbeeldig sociaal-democratisch, de PSD die zich ‘sociaal-democratisch’ noemt kan in het beste geval centrum-rechts worden genoemd, de CDS noemde zichzelf officieel centrum-democratisch maar groepeerde lange tijd vooral de (stille) aanhangers van het oude dictatoriale regime. In die optiek verbaast de uittocht van CDS naar ‘Iniciativa liberal’ veel minder.
Overigens lusten de twee zeer rechtse winnaars (Chega en IL) elkaar ongeveer rauw. Op dit punt verschilt Portugal dan weer niét zo erg van die grote EU-lidstaat aan onze zuidergrens.
In Frankrijk zal de Portugese verkiezingsuitslag trouwens ook bij links stof leveren voor discussie. Want uiteraard wordt ook daar nu de vraag opgeworpen of de twee partijen links van de PS niet een geloofwaardiger alternatief voor die PS zouden vormen indien ze samen zouden optrekken. Het nogal houterige bondgenootschap van communisten en linkse groenen verloor weliswaar minder dan het ‘linkse blok’ (dat allerlei krachten verenigt die de PS te braaf vinden en de communisten te autoritair en ouderwets) maar als je samen van 31 naar 11 zetels tuimelt, wordt het wellicht toch tijd voor een ernstig gesprek, heet het dan. Alleen gaat het hier niét om ‘communicerende vaten’, maar om (zo goed als) incompatibele vloeistoffen. Vaak wordt wel gezegd dat partijen slechts fusies (of tenminste nauwe samenwerking) overwegen wanneer ze onder de kiesdrempel zakken; maar aangezien in Portugal zo’n kiesdrempel in feite niet bestaat, is dàt perspectief weinig realistisch. En niet verrassend wordt in die linkse hoek de achteruitgang door velen juist toegeschreven aan het feit dat men de PS-minderheidsregering van Costa te lang heeft gedoogd. Alleen kan men niet om het feit heen dat de ‘rustigende vastheid’ van Costa’s ‘gematigde matiging’ wel door de kiezers werd beloond. Al kan je een vooruitgang van 5,3 procent niet zomaar een ‘monsterzege’ noemen, zoals een Vlaamse krant zopas (in een verder uiterst leerrijk stuk) deed.
Voorlopig blijft het spel hoe dan ook gedomineerd door een grote centrum-linkse partij en een centrum-rechtse als enige geloofwaardige concurrent. Centrum-links heeft voor de komende legislatuur zelfs de gedoogsteun niet meer nodig van links; centrum-rechts dreigt daarentegen erg gevoelig te worden voor de populisten ter (extreem-) rechterzijde. Want ook hier ziet men dat Costa’s pragmatische koers van ‘slaan en zalven’ – zowel op sociaal-economisch gebied als inzake covid-bestrijding – wel electoraal heeft gerendeerd, en dat er van dàt hout weinig pijlen te maken zijn tegen de regering. Dat versterkt de neiging om de extreem-rechtse populisten achterna te lopen met – minstens – gespierde taal. Wat vanuit de oppositiebanken gelukkig niet echt gevaarlijk is.
Belangrijker is de vraag in hoeverre de ruk naar (extreem-)rechts doordringt in alle lagen van de bevolking. Een blik op de electorale kaart leert dan dat Chega enerzijds ook in enkele aloude linkse bastions hoger scoort dan gemiddeld, maar anderzijds in meer landelijke, traditioneel erg conservatieve kieskringen juist ónder het nationale gemiddelde van ruim zeven procent blijft. Doemt daar een parallel op met het verschuiven van ‘oud’-links kiespubliek naar rechts, zoals (onder meer) in Frankrijk, de oostelijke Duitse deelstaten, of … Vlaanderen?
Edi Clijsters