De Venezolaanse president Chávez wordt in de internationale pers steevast als populist afgeschilderd. Maar waar gaat het ‘m dan eigenlijk om? En is dat een accurate beschrijving voor wat er zich in Venezuela afspeelt?
Populisme
Etiketten worden makkelijk geplakt, ook al is het niet altijd voor iedereen duidelijk wat de tekst op het etiket eigenlijk wil zeggen. Dat lijkt me ook wel best toepasselijk op het gebruik van de term populisme.
(1)van juni 2007 wijst Emiel Vervliet op de paradox dat het populisme een democratiserende kant heeft en tegelijkertijd een autoritaire tendens. “Populistische bewegingen hebben geen echt duidelijk ideologie”, zegt de auteur. “Ook dat vinden we weer terug in Venezuela vandaag. Het bolivarisme van Hugo Chávez is een mengvorm van marxisme, het denken van Simon Bolivar, de bijbel en het ‘indegenisme’ of de politieke, sociale en culturele beweging die opkomt voor de rechten van de oorspronkelijke bewoners van het continent”Er worden drie kenmerken toegeschreven aan populistische bewegingen, zegt de MO*paper:
- een sterk gepersonaliseerd en charismatisch leiderschap, waarin de persoon van de leider belangrijker is dan de partij of de beweging waarop hij of zij steunt
- een eclectische en ambigue ideologie die is samengesteld uit vele en dikwijls tegenstrijdige elementen
- de (bewuste) vervaging van de grenzen tussen persoon, beweging, partij, regering en staat.
Voor de economische kant van het verhaal geeft het beleid voorrang aan groei en herverdeling, maar heeft geen oog voor de gevaren van inflatie, begrotingstekorten, tekorten op de betalingsbalans en de reacties van de gezinnen en bedrijven op agressieve staatstussenkomsten in de economie. Miel Vervliet verwijst naar een studie waarin ook gesteld wordt dat hoewel de regering Allende in Chili (1970-1973) bezwaarlijk als populistisch kan worden beschouwd, haar economisch programma dat wel was.
Volgens Ruddy Doom in zijn derdewereldhandboek kan het stramien van populisme als volgt worden omschreven:
- ‘De oude machtsstructuren gegroeid uit een vroegere productiewijze zijn uitgehold. De nieuwe klassen in wording – in de eerste plaats burgerij, industrieel en agrarisch proletariaat – kunnen hun belangen niet als nationale belangen opdringen.’
- ‘De coalitie tussen kleinburgerij en numerieke macht van de volksmassa leidt tot een historisch substituut van een werkelijke revolutie.’
- ‘Deze “revolutie” wordt belichaamd in de figuur van een charismatisch leider.’
- ‘Populisme steunt op de participatie van alle klassen van de bevolking.’
- ‘Deze broze alliantie houdt evenwel zelden stand en heeft vrijwel steeds tot gevolg dat de volksmassa buiten spel wordt gezet. Het leger is hierin de bepalende factor.’
Anno 2000
Enkele jaren geleden gebruikte Jordi Lesaffer dit rooster van Doom om na te gaan hoe populistisch het Venezuela van Chávez toen wel was. Hij schreef hieromtrent in Vrede(2) het volgende:
1.De economische en politieke elite in Venezuela heeft een groot deel van haar macht, krediet en geloofwaardigheid verloren. Chávez wil in de eerste plaats de belangen van de nieuwe klassen in wording verdedigen: het leger werklozen, de daklozen, de “informelen”, maar ook de gefrustreerde middenklasse (die de laatste jaren sterk uitgedund is); alsook het productieve apparaat weer activeren (kredietprogramma’s voor kleine ondernemers en boeren) en het “rentenierskapitalisme” bestrijden.
2.Chávez zelf spreekt over een “vreedzame revolutie”, een “Bolivariaanse revolutie”, een onomkeerbaar proces dat gedragen wordt door het “volk”.
3.Chávez is een meester in het bespelen van de massa’s. Grote massabijeenkomsten en druk bijgewoonde persconferenties zijn z’n natuurlijke biotoop, waar vooral Simon Bolívar, filosofen uit de Franse Verlichting én de bijbel geciteerd worden; ook wordt er steeds verwezen naar de mislukte coup van 1992, en worden de traditionele partijen en 40 jaar “schijndemocratie” zwaar onderuit gehaald. Voor een select publiek (bijvoorbeeld buitenlandse investeerders) komt Chávez over als een intelligent, charmant en gematigd man, die met kennis van zaken de tegenpartij steeds voor zich weet te winnen. Het charisma van Chávez is tegelijkertijd z’n sterk én zwak punt. Het revolutionair proces drijft vooral op hem. Een groot deel van de volksmassa ziet Chávez als de messias – de ultieme kans om het land uit het slop te trekken. Vandaar ook het grote krediet dat hij nog steeds geniet. Chávez wil ook niets te maken hebben met politieke partijen. Hij beschouwt deze eerder als een noodzakelijk kwaad – in periodes van verkiezingen – voor het verwerven van de macht. Hij is een “einzelganger”, gaat zijn eigen weg; als hij daarmee de politieke formaties die hem steunen in verlegenheid brengt, moet dat maar. Politieke formaties die bevolkt zijn door politieke opportunisten, “bekeerlingen”, rechtse militairen, oud-communisten….kortom een ideologisch allegaartje waar interne machtsstrijd en gekibbel schering en inslag zijn. Wanneer Chávez morgen wegvalt als enig overblijvend bindmiddel, is de kans groot dat het “revolutionaire proces” op zeer korte tijd ontmanteld wordt en de reactionaire krachten het heft weer in handen nemen, bij gebrek aan een stevige politieke organisatie die het werk zou kunnen verder zetten.
4.Participatie, samenwerking tussen de verschillende sociale lagen van de bevolking en inspraak van de bevolking via het referendum staan hoog op de politieke agenda. Na de laatste grondwetswijziging, werd deze voorgelegd aan de bevolking, en op 15 december 1999 via een referendum met een overweldigende meerderheid goedgekeurd. In de nieuwe grondwet wordt ook de rol benadrukt van de “civiele maatschappij”.
5.Zoals hierboven reeds vermeld, het amalgaam van politieke bewegingen dat achter Chávez staat (“Polo Patriótico”) is verdeeld door interne tegenstellingen en machtsstrijd. Dit kwam het sterkst tot uiting toen Francisco Arias Cárdenas (ex-kolonel), wapenbroeder van Chávez tijdens de coup van 1992, eind vorig jaar in aanvaring kwam met Chávez en besloot om zich kandidaat te stellen voor de presidentsverkiezingen van dit jaar. Cardenas verwijt Chávez de revolutie verraden te hebben; hij zou dezelfde fouten maken als zijn voorgangers, de corruptie zou alomtegenwoordig zijn en Venezuela zou naar een totalitair regime afstevenen. Ook de oppositie en de kritische pers worden volgens Cardenas gemuilkorfd. Chávez van zijn kant verwijt Cardenas een “verrader” te zijn, een reactionair, gesteund door de oude economische en politieke oligarchieën. Gezien het hier om twee ex-militairen gaat, is het ook duidelijk dat ook in het leger verdeeldheid heerst. Het is een feit dat verscheidene ministers in de regering van Chávez ex-militairen zijn. Ook het zogenaamde plan “Bolivar”, waarbij militairen ingezet worden bij “civiele” acties, zoals het bouwen van wegen, scholen, woningen….wijst op een grotere betrokkenheid van het leger. Enkele militairen met hoge rang hebben reeds openlijk hun ongenoegen geuit hierover. Net voor de verkiezingen van 30 juli kwam ook een complot aan het licht om Chávez te vermoorden. Het was een van de samenzweerders, de ontslagen kapitein Luis García Morales, die de plannen in de pers bracht. Volgens waarnemers zijn de Venezolaanse strijdkrachten helemaal niet blij met de hun opgelegde “huis-, tuin-, en keukenklussen”.
Anno 2007
Hoe kunnen we aankijken tegen dezelfde vraagstelling na 8 jaar Chávez in Venezuela? We houden hierbij de indeling van Doom aan.
1.
De oude machtsstructuren
zijn (bijna) uitgehold kan je wel stellen, maar nog niet uitgespeeld. De traditionele politieke partijen van vroeger hadden en hebben veel van hun glorie verloren. De mensen haakten al decennia geleden af qua politieke belangstelling, beschouwden de politici en ambtenaren als een corrupte bende. Chávez appeleerde daarop. Maar zijn beleid kwam duidelijk in botsing met de economische belangen van de oude elite. Nieuwe wetten rond grond, energie en visvangst o.m. Hierop volgde in april 2002 de tweedaagse staatsgreep van de patroonsorganisatie, Fedecamaras, en nadien de patronale lockout van eind 2002, begin 2003. Een deel van de arbeiders uit de petroleumsector koos de kant van de oude economische elite. Hun vakorganisatie was een exponent van het cliëntelistisch regime van voorheen. De patroonsstaking sneed echter gedeeltelijk in eigen vlees en heeft uiteindelijk een deel van de middenklasse doen weglopen van deze traditionele elite. Het ziet er naar uit dat de voornaamste krachten ter rechterzijde gebundeld worden door en rond de organisatie van Venezolaanse ondernemers. Een klassenpolarisatie dus.Op het institutioneel vlak is er nog steeds een belangrijke ideologische dominantie vanuit de rechterzijde: in ministeries, universiteiten, bij delen van het gerechtelijk apparaat, gemeentelijke of stedelijke besturen en politie… Het medialandschap wordt gedomineerd door grote privézenders die uitgesproken politieke standpunten tegen de regering innamen en nog innemen, die de staatsgreep actief steunden. (Het niet opnieuw toekennen van uitzendfrequenties aan RCTV verandert daar niet veel aan, want deze keten zendt nu uit via kabel en per satelliet zonder enig probleem).
Kunnen de ‘nieuwe’ klassen hun belangen als nationaal belang doen gelden?
Krachtsverhoudingen liggen nooit definitef vast. Het ziet ernaar uit dat de huidige conjunctuur leidt naar een prioritaire aandacht voor de achtergestelde groepen uit het vorige regime. De armste lagen zijn wellicht de meest geïnteresseerden in het nieuwe beleid dat Chávez voert.
Er is een niet op winst gebaseerd nationaal distributienet van levensmiddelen en andere goederen voor belangrijke basisbehoeften geïnstalleerd. De landbouwhervorming probeert de niet in productie genomen gronden aan boeren te geven. Intussen is de totale oppervlakte aan uitgereikte gronden zo groot als België. Het vormen van coöperatieven wordt erg gestimuleerd. De arbeidersbeweging grijpt met open armen de kansen die het regime mogelijk maakt om haar belangen te verdedigen: vakbondsstrijd, bedrijfsbezettingen, werken in eigen beheer…
De internationale handel krijgt een dubbel karakter. Enerzijds blijven handelscontracten met de ‘klassieke’ partners, in de eerste plaats de USA, draaien zoals voorheen. Anderzijds wil Venezuela een solidariteits- en complementariteitssysteem realiseren met ‘gelijkgezinden’: Alba, het Bolivariaanse alternatief voor Amerika. In dergelijk systeem gaat het niet om vrijhandel, winstmarges en concurrentie maar om uitwisseling en zelfs effectieve ruil van goederen of diensten om de armoede te bestrijden, meer mensen meer kansen te bieden.
Sommige analysten menen dat Chávez geen structuurveranderingen brengt, en enkel maar de oliewinsten herverdeelt. Daar is in bepaald opzicht wellicht iets van aan, maar is het op zich dan geen (stap naar) structurele verandering om de winsten te herverdelen ten voordele van sociale noden in plaats van ze aan de aandeelhouders te laten, of aan een corrupt cliëntelistisch staatsapparaat?
De grote vraag en uitdaging is wellicht of het surfen op de hoge olieprijs tot genoeg investeringen kan en zal leiden om een ‘andere economie’ voldoende te onderbouwen. Wordt bijvoorbeeld de productiecrisis in de melksector opgelost door meer import of komen er nieuwe melkveecoöperatieven om de manoeuvres van de huidige producenten te counteren…
2.
De uitkomst van de coalitie tussen kleinburgerij en volksmassa is een substituut voor een werkelijke revolutie?
De hardnekkigheid van de interne en de internationale oppositie tegen het huidig beleid in Venezuela lijkt er op te wijzen dat er hier maatschappelijk en economisch toch werkelijk zaken aan het veranderen zijn. Dat het niet zomaar oppervlakkige voorstellen zijn.
Totnogtoe wordt de figuur van Chávez door een steeds groeiend aantal Venezolanen gesteund. Hij wint elke verkiezing met steeds meer stemmen. Niet zozeer uit gebrek aan oppositiefiguren, maar uit grotere participatie en gedrevenheid van brede bevolkingslagen. Het is duidelijk, Chávez is dé kandidaat van de gewone man of vrouw.
Het gaat in Venezuela inderdaad niet direct om een revolutie die eenmaal de oude kliek van de directe politieke macht verdreven was alles wist te veranderen. Er is geen grootse directe aanval geweest op het privé-bezit van fabrieken, ondernemingen. Fabrieksbezettingen en productie in eigen beheer waren het antwoord van een bepaald deel van de georganiseerde arbeidersbewegingen die enorm creatief en dynamisch participeerden in het wegwerken van de gevolgen wegens de patronale lockout van begin 2003. In die zin zijn bepaalde evoluties niet het werk van Chávez, maar zijn ze het resultaat van wat mensen zelf doen met de ruimte die door het beleid van Chávez wordt gecreëerd. De belangrijkste telecommunicatie-onderneming, de elektriciteitscentrale van de hoofdstad, en bepaalde petroleumvelden zijn nu wel opnieuw in publieke handen gekomen.
De veranderingen op sociaal vlak zijn wel enorm: het analfabetisme is uit de samenleving geweerd, uitgewerkte programma’s om onderwijs en gezondheidszorg bij zoveel mogelijk mensen te brengen, gratis oogoperaties op Cuba, cultuur- en sportparticipatie, wijkbetrokkenheid. Deze projecten worden stilaan gecoördineerd zodat we wellicht aan het begin staan van een tendens waarbij er eigenlijk een structuur ‘naast’ de oude ministeries komt te staan, waar zoals gezegd niet iedereen aan de kant van het nieuwe regime staat. Het aantal mensen dat onder de armoedegrens zit vertoont een sterk dalende trend. Zelf spreekt Chávez nu al enige tijd over het socialisme van de 21ste eeuw, zonder dit evenwel duidelijk in detail te definiëren.
Het is natuurlijk niet omdat er coöperatieven worden gecreëerd, er experimenten van medebeheer of zelfbeheer zijn, er marktcorrecties gebeuren, er niet-winstgerichte ondernemingen ontwikkeld worden dat we van socialisme kunnen spreken, zeggen critici. Wel is het zo dat een coöperatieve een democratischer vorm van ondernemen is dan een NV, of een klassieke privé-onderneming; maar coöperatieven beïnvloeden daarom niet noodzakelijk fundamenteel het marktprincipe. Wel zijn ze in elke revolutie een (belangrijk) element in de ‘nieuwe economie’, vandaag nog altijd in Cuba, ooit in het sandinistisch Nicaragua, om maar deze twee te noemen.
Heinz Dieterich is een econoom die over het socialisme van de 21ste eeuw theoretiseerde. Hij houdt het op een algemene definitie(3). “Het gaat om een systeem waarbij de meerderheid van de bevolking beschikt over de historisch hoogste graad van beslissingsrecht in de economische instellingen, in de politieke, culturele en militaire instellingen die het leven van de bevolking organiseren. Belangrijk is dat niet de markt bepaalt hoe en welke goederen moeten worden verhandeld maar de behoeften van de bevolking.”
In Venezuela zijn er volgens hem een aantal factoren die dergelijk systeem mogelijk zouden kunnen maken. Tweederde van de kiezers koos een president die het bord van het “socialisme van de 21ste eeuw” voor zich uitdraagt. Een grote meerderheid steunt dus dit perspectief naar een soort socialisme. Er werd grote vooruitgang geboekt qua onderwijs, qua economisch inzicht en maatschappelijk bewustzijn van de burgers. De Latijns-Amerikaanse integratie vormt een groeiend tegengewicht tegenover de Monroe-doctrine. Het leger aanvaardt het huidige regime, en drie economische sleutelelementen staan aan de zijde van de regering: de overheid, de petroleumsector, en meer dan honderdduizend coöperatieven, aldus nog Heinz Dieterich.
3.
Een charismatische leider
is Chávez zeker en vast. Iemand die graag voor het volk optreedt, een leraar, een vader voor de natie. Met deze romantische bewoordingen wordt ie soms wel omschreven, maar die rol speelt ie inderdaad. Hier komen voor mij ook zijn meest ‘populistische’ trekjes naar boven: de aandacht voor zijn persoon, zijn zucht om te scoren bij de ‘gewone’ man of vrouw. Hij beantwoordt persoonlijk vragen van luisteraars tijdens radioprogramma’s, hij zendt bepaalde ministerraden uit op tv waarin hij ministers de les leest. Er is een duidelijke ondertoon van “de president houdt het land recht”. De positieve kanten van deze ‘show’ zijn dan wel de gevolgen voor het beleid, waar er werk wordt gemaakt van echte kansen voor brede lagen voor de bevolking.Zijn publieke uitspraken over de VS president Bush leveren hem diplomatiek niet veel op. Integendeel. Onder meer door zijn woorden voor de VN in het najaar 2006 – dat “het hier naar zwavel ruikt, gisteren moet de duivel hier gestaan hebben” – heeft ie wellicht geen nieuwe bondgenoten kunnen maken om een zetel in de veiligheidsraad te verwerven. Deze en andere optredens tijdens anti-Bush-betogingen maken hem wel bijzonder razend populair bij de Zuid-Amerikaanse Juan-met-de-pet.
Wat ook opvalt is zijn verwijzingen naar de bijbel. Daarmee ent hij zich op de dominante cultuur en religie van de Venezolanen.
Maar er is toch meer. Chávez lijkt me een hele evolutie te hebben doorgemaakt. Zijn opschuiven naar het “socialisme van de 21ste eeuw” is daar een uiting van, kan je stellen. Bovendien, en dat is fundamenteler, tijdens de staatsgreep van april 2002 is het de bevolking geweest die de situatie heeft gestopt en het tij heeft doen keren. Zonder oproep van de grote leider, zonder oproep van een strikt georganiseerde partij. Niet het parlement, niet het leger, of geen enkele andere instelling heeft de wettelijkheid teruggebracht, enkel de massale protesten van de gewone inwoners van de hoofdstad. Wellicht is toen het klassieke populisme, met een leider die alles van bovenaf organiseert in Venezuela voor goed naar de achtergrond verdrongen, en kregen we een bepaald systeem dat van onderuit wordt gedragen, gestuwd en vorm gegeven.
Vervolgens mogen we het internationaal kader niet uit het oog verliezen. Er is een onderlinge beïnvloeding tussen Cuba, Bolivia en Venezuela, zoveel is duidelijk. Uiteraard is er ook wisselwerking met Brazilië en Argentinië. Nu komt daar ook Ecuador bij. Het is verrassend, en verfrissend, dat Ecuador een ander profiel uitschrijft voor de Bancosur(4) dan Venezuela, bijvoorbeeld.
4.
Participatie van alle klassen van de bevolking?
Ik meen dat er zich juist een duidelijkere klassenstrijd ontwikkelt in Venezuela, geen proces van klassenverdoezeling. Het had op bepaald ogenblik wel die kant kunnen opgaan, naar deze ‘klassensamenwerking’, deze ‘participatie van alle lagen van de bevolking’. Maar de oude elite heeft dat nooit zo begrepen. Zij heeft de polarisatie opgedreven met de staatsgreep, de lockout, de eis tot afzetting van Chávez. Sommige waarnemers meenden na de overwinning van Chávez in het referendum, wel enige ‘mogelijkheden’ (of ‘gevaren’) te zien om een deel van de oppositie mee aan boord te nemen. Bepaalde tendensen in de presidentiële kringen zouden daar ook op hebben willen aansturen. Sedertdien hebben we echter een uitbreiding van de ‘barrio adentro’-programma’s, een landbouwhervorming. Het is sedertdien dat er gesproken wordt over socialisme in Venezuela. Vandaag zien we pogingen van privé-landbouwondernemingen om de bevoorrading te hinderen, een schaarste te doen onstaan, prijsstijgingen uit te lokken… (remember Chili). Dus een andere richting dan de klassenverzoening.
5.
De volksmassa wordt buiten spel gezet, en een centrale rol gaat naar het leger.
Deze zinsnede was echt van toepassing op (het einde van) hét populisme onder de populismes: het peronisme in Argentinië. De slijtage van dit model ten tijde van het bewind van de weduwe van de caudillo (1973) mondde uit in een machtsgreep van het leger. Dat had ook alles van doen met de strijd van de arbeidersbeweging en de linkse politieke groeperingen tegen het beleid, waarop in naam van het herstellen van de orde, een staatsgreep kwam.
Het ziet er echter niet naar uit dat de politieke lijn van Chávez zo fundamenteel van aard zou veranderen dat het leger zijn bondgenoot zou worden tegen de progressieve krachten van het land.
Omgekeerd, wellicht vertoont het beeld van Chili onder Allende meer gelijkenis met het Venezuela onder Chávez. Daar hadden we toen ook een ‘derdewereldgezind’ leger volgens vele analysten van die periode. De realiteit was – helaas – duidelijk anders. In de analyse van Jordi Lesaffer wordt getoond dat er zich een aantal mogelijke breukmomenten tussen het Venezolaans leger en president Chávez hebben voorgedaan in de beginjaren. Er zijn echter vandaag weinig gegevens die eventueel op een groot ongenoegen van het leger wijzen. Naar verluidt zijn wel niet alle officieren even enthousiast over de maatschappelijk sociale rol die het leger moet opnemen.
Het Venezolaans leger – of het Venezolaanse parlement – heeft zeker de staatsgreep niet verijdeld tegen Chávez. Sommige militairen volgden vlot de putschisten… Maar het leger was echter niet de coup-pleger, dat was Fedecamaras, de patroonsorganisatie met steun en goedkeuring van de VS. Zoveel is duidelijk: de eerste maatregelen spraken van een olieboycot van Cuba, afwijzen van de OPEC-quota, steun voor het buitenlands beleid van Washington, ontbinding van alle gekozen instellingen. Eenmaal de institutionele verwarring voorbij was dankzij de acties van de bevolking, koos het allergrootste deel van het leger dan duidelijk voor de ‘wettelijkheid’ en dus voor de gekozen president, Chávez.
Gelukkig wellicht voor Chávez zijn er geen institutionele contacten meer tussen het Venezolaanse en het Amerikaans leger, zodat van een systematische beïnvloeding vanuit het Pentagon hier geen sprake meer is. Dat was in het Chili van Allende nog even anders: er waren gezamenlijke militaire manoeuvers voorzien voor 11 september 1973… de dag van de staatsgreep.
Waarom dit verwijt?
Waarom spreekt men steeds over populisme? Hoe helpt het gebruik van deze term ons de ontwikkelingen in Venezuela begrijpen?
In de zin zoals Doom het stelt was populisme voornamelijk een stroming om nieuwe krachten in de samenleving de controle over het staatsapparaat te laten krijgen met een nationalistisch discours tegen de economische en politiek ‘groten’ der wereld. Ze deden daarvoor de ‘gewone’ man opdraven zonder fundamenteel met zijn belangen en verzuchtingen rekening te houden.
De klassieke linkerzijde heeft inderdaad altijd kritiek gehad op populisme als een middel om niet tot werkelijke structurele hervormingen te willen komen, om niet de eigendomsverhoudingen van land of ondernemingen in vraag te stellen, of om niet tot een diepgaande herverdeling van het nationaal inkomen te moeten overgaan.
Het is moeilijk te veronderstellen dat de rechtse internationale mediaconcerns dergelijke kritiek zouden willen geven.
Men heeft het ook niet over het ‘communistisch’ gevaar van de as Havana-Caracas. Waarom vervalt de ideologische campagne niet in de oude tweespalt: vrijheid tegenover communisme? Wordt deze terminologie niet meer productief genoeg geacht? Of is men bang dat het positieve beeld dat Venezuela oproept bij de massa’s gewone Zuid- en Centraal-Amerikanen door hen zou verbonden worden aan een fundamenteel alternatief voor het neoliberalisme? Is men bijgevolg ook bang dat die etikettering de huidige ‘progressieve wind’ in Zuid-Amerika teveel zou uitnodigen om verder op te schuiven naar meer klassenstrijd in alle Latijns-Amerikaanse landen? Zou de beeldvorming over het communisme bij de gewone Zuid-Amerikaan op die manier te positief worden? Dus nee, communisme zal men het gebeuren in Venezuela niet noemen (dat deed men voorheen wel met Guatemala 1954 of met Chili 1970, en Nicaragua 1979 bijvoorbeeld). En nu zeker niet meer, nu Venezuela koos voor het ‘socialisme van de 21ste eeuw’.
De term ‘populisme’ wordt door de commentatoren wel duidelijk in verwijtende vorm gebruikt, in een negatieve gedachtegang gesitueerd. Duidelijk wil men een bepaald beeld meegeven om de aantrekkingskracht van wat er in Venezuela gebeurt niet teveel te laten uitstralen… het is maar populisme, totaal verbonden met de persoon van president Chávez. Het zal ook met hem verdwijnen. Het is geen lang leven beschoren. Het biedt geen perspectief op termijn. Dat is de onderliggende toon van het soort beeldvorming dat men volop aan het verspreiden is.
Wat er in Venezuela gebeurt en bij uitbreiding in een groot deel van Latijns-Amerika moet als een zinloze, eigengereide politiek van een man (en een paar geestesgenoten) worden voorgesteld. Het mag geen politiek ‘alternatief’ worden voor het heersend neoliberalisme. Men blijft het gebeuren in Venezuela ‘degraderen’ tot wat populisme om niet te moeten zien of tonen dat de zogenaamde ‘lagere’ sociale klassen werkelijk aan het uitgroeien zijn tot een maatschappelijke kracht.
Het beeld scheppen van populisme met een sterke leidersfiguur past ook beter om een brede achtergrond van beschuldigingen van dictatorschap te kunnen uittekenen. Het niet meer toekennen van een uitzendfrequentie wordt als directe censuur de mediawereld rondgestuurd door bepaalde groepen, maar RCTV zendt nu uit via kabel en satelliet zonder tegenwerking. Chávez beoogt een derde mandaat als president, en de grote media spreken over “president voor het leven”. Het gaat ‘m echter om een grondwetswijziging die de beperking tot twee mandaten op wil heffen. Chávez zal de presidentsverkiezingen wel moeten winnen, wil hij een derde mandaat op kunnen nemen. Zo lang die verkiezingen democratisch verlopen is er toch geen dictatuur? Het vijandbeeld verkoopt makkelijker in een populistisch kader.
Deze niet verder omschreven beschuldiging van populisme moet een sfeer creëren van afstandelijkheid tegenover wat er daar gebeurt, een houding van non-solidariteit. Is het niet fundamenteel een poging om de ideologie verder te verspreiden dat publieke bedrijven, openbare systemen van gezondheidszorg en onderwijs, actieve rol voor vakbonden geen resultaat kunnen opleveren, en verdwijnen met de ‘leider’ die hieromtrent werkte…? Is het niet een poging om het economisch alternatief dat zich stilaan begint te ontwikkelen tegen de kapitalistische vrijhandel in diskrediet te brengen? Is het niet een poging om elk perspectief van verandering uitzichtloos te maken?
(Uitpers, nr 90, 9de jg., oktober 2007)
Noten
(1) Viva el populismo? Emiel Vervliet & Alma Dewalsche MO*papar nummer 9 – juni 2007
(2) Hugo Chávez en zijn Bolivariaanse Republiek Venezuela, Jordi Lesaffer, Vrede juli 2000 of ook https://www.uitpers.be/artikel_view.php?id=397
(3) http://www.rebelion.org/noticia.php?id=44104
(4) Uitpers, nr 87, juni 2007 op https://www.uitpers.be/archief/nr_view.php?nr=87