"De NAVO streeft een beleid na gericht op het bewaren van de vrede, voorkomen van oorlog en versterken van veiligheid en stabiliteit…."
"De bondgenoten nemen hun specifieke rol in de bevordering van een breder, meeromvattend en beter verifieerbaar internationaal wapenbeheersings- en ontwapeningsproces zeer serieus."1
Het zijn maar enkele zinsnedes uit de talloze verklaringen die moeten aantonen dat onze westerse democratieën wereldwijd hun verantwoordelijkheid willen nemen voor vrede en veiligheid in een door barbaars geweld geteisterde wereld. Volgens het EU-programma voor de preventie van gewelddadige conflicten dat in Göteborg (juni 2001) door de Europese Raad is goedgekeurd heeft de internationale gemeenschap "de politieke en morele verantwoordelijkheid tot handelen om menselijk lijden en vernietiging van hulpbronnen door gewelddadige conflicten te vermijden." En: "De Europese Unie is een succesvol voorbeeld van conflictpreventie gebaseerd op democratische waarden en respect voor mensenrechten, rechtvaardigheid en solidariteit, economische vooruitgang en duurzame ontwikkeling", zo kloppen onze politieke leiders zich zonder blozen op de borst. Jammer alleen, zo hoor je onze politieke leiders bijna denken, dat de wapenexport van de EU-landen naar de rest van de wereld 31,7 miljard $ (cijfers gelden enkel voor de belangrijke conventionele wapensystemen) bedroeg voor de periode 1995-99 of 28,5 procent van het wereldvolume.2
De ‘politieke en morele verantwoordelijkheid’ van het westen is groot, zo groot dat ze ontwikkelingslanden royaal voorzien van wapens, in de meeste gevallen een loodzware post op begrotingen die broodnodig investeringen in onderwijs en gezondheidszorg behoeven. De Congressional Research Service, een officieel Amerikaans instituut dat onderzoek verricht naar de wereldwijde wapenhandel stelde in 1997 al vast dat de wapenhandel met derdewereldlanden opnieuw in de lift zit. Volgens het nieuwe jaarrapport van CRS bedroeg de totale wapenhandel in de wereld vorig jaar 29,4 miljard $ (in 1996 was dat 20,6 miljard dollar). Daarvan nemen de Verenigde Staten bijna de helft voor hun rekening (14,2 miljard $ of 48,3 procent) gevolgd door het Verenigd Koninkrijk (5,1 miljard $) en Rusland (3,5 miljard $). Volgens het rapport nemen deze drie permanente van de VN-veiligheidsraad 77,5 procent (22,8 miljard $) van de wereldwijde wapenhandel voor hun rekening. De Verenigde Staten voeren met 8,7 miljard $ (44,8 procent) ook de lijst aan van wapenleveringen naar de derde wereld, opnieuw gevolgd door het land van Tony Blair (4,4 miljard $ of 22,7 procent) en Rusland (2,4 miljard $ of 12,4 procent). In totaal zijn ontwikkelingslanden goed voor 19,4 miljard $ (66 procent) van de totale wereldhandel). In de top tien van ontvangende landen bevinden zich zes landen in Azië en 4 in het conflictgevoelige Midden-Oosten.
Grote winnaar achter deze cijfers is de defensie-industrie die in de eerste jaren na de Koude Oorlog nog in het slop zat, maar inmiddels via herstructureringen en fusies met politieke steun en succesvol lobbywerk terug mooie winstcijfers kan voorleggen. Hoewel de meeste westerse landen wetten of codes hebben die de wapenhandel naar conflictgevoelige gebieden moeten beperken of verbieden, is daar in realiteit niet veel van te merken. Het rapport van het World Policy instituut stelt dat de "VS wapens of militaire technologie hebben geleverd aan partijen van 39 van de 42 actieve conflicten wereldwijd". In 18 van de 42 bleken de VS de belangrijkste bevoorrader, wat betekent dat Washington het niet nauw neemt met de door het Congres aanvaarde Internationale Gedragscode voor Wapenhandel. Volgens het World Policy instituut hebben de VS in 1999 voor 6,8 miljard $ wapens uitgevoerd hoewel dat volgens de Gedragscode niet kon.
De landen in de EU nemen evenzeer een loopje met hun eigen wetgevingen. Volgens het Verdrag van Rome is de handel in wapens een exclusieve bevoegdheid van de nationale regeringen. Er zijn immers teveel nationale belangen mee gemoeid. Toch heeft men ook binnen de Europese Unie een eigen Gedragscode voor wapenhandel (1998). Dat gebeurde op initiatief van New Labour, die nu evenwel nog altijd de tweede belangrijkste wapenhandelaar in de wereld blijkt te zijn. Indonesië kon bijvoorbeeld naar hartelust Britse wapens inkopen onder de militaire dictatuur van Soeharto, ook na de Code. Frankrijk zag er geen graten in om zowel aan India (miragevliegtuigen) als Pakistan (onderzeeërs) wapens te leveren terwijl deze landen een openlijk gewelddadig conflict hebben over Kasjmir. De Europese gedragscode is evenwel niet bindend en parlementaire controle en rapportering is zo goed als onbestaande.
België beschikt naar verluidt over een van de strengste wapenwetten, maar ook dat belet niet dat de criteria opgesomd in artikel 4 met de voeten worden getreden. Dat blijkt elk jaar uit het wettelijk verplicht verslag over de wapenhandel, waarin onder meer de cijfers staan van de effectieve verkoop naar derde landen. Interessanter is wellicht de lijst (die niet in het wapenhandelverslag is opgenomen) met de uitvoervergunningen. Hier gaat het niet over de effectieve verkoop, maar over de toestemming die ons land geeft aan een wapenbedrijf X om te mogen leveren aan land Y. Op de lijst van uitvoervergunningen verleend in het jaar 2000 staan landen als Saoedi-Arabië (4,77 miljard), Israël (412 miljoen), Turkije (497 miljoen) en Mexico (198 miljoen).
Intussen werken al deze landen aan interventiemechanismen om in te grijpen bij conflicten die met hun eigen wapens worden uitgevochten. Hoeft het nog een verhaal?
(Uitpers, september 2001)
Voor meer informatie over de CRS, zie: http://www.cdi.org/weekly/2001/issue34.html#2
Voetnoten
1 "Het strategisch Concept van de NAVO", fragment uit resp. artikel 31 en 40, Washington 23 en 24 april)
2 Cijfers komen uit het SIPRI Yearbook 2000