Wat zijn Poldermarokkanen? Lees daarover Fouad Laroui, die er een hilarisch boekje over schreef. De term is een vertaling van zijn Des Bédouins dans le polder. Het is een billenkletser geworden over zijn dagelijkse confrontaties met de onzinnigheden van de multiculturele maatschappij. Deze parel van een boekje bestaat uit kleine anecdotes die door zijn scherpe pen en observatievermogen bij elkaar werden geregen tot stukjes kleine wijsheid. Om met mondjesmaat te lezen, bij voorkeur als livre de chevet.
Fouad Laroui (1958) is niet de eerste de beste. Hij is een zeer veelzijdig man. Deze Nederlander van Marokkaanse origine is ingenieur en econometrist en doceert economie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Daarnaast is hij ook publicist en literator met een lijst zeer verscheiden publicaties op zijn naam waarop zowel romans voorkomen als bijvoorbeeld Méfiez-vous des parachutistes, essays als Vreemdeling: aangenaam en Over het islamisme.
Daarnaast schrijft hij ook poëzie, kinderboeken novellen en columns. Tot dit laatste genre behoort Poldermarokkanen. Het zijn tragikomische verhalen over emigratie die hij in de loop van de voorbije jaren heeft opgetekend en die gebaseerd zijn op anekdotes, tafereeltjes en gesprekken die hij op straat in Amsterdam en andere Nederlandse steden heeft meegemaakt. Hij schetst daarin het portret van wat hij de poldermarokkaan noemt. Dat specimen behoort volgens hem tot de tweede generatie Marokkanen die verhollandst zijn en sterk opkomen voor hun rechten. In zijn voorwoord waarschuwt hij: ‘Dit is geen etnologisch of sociologisch werk, maar volgens mij kan een eenvoudige anekdote soms overtuigender zijn dan een streng-logische bewijsvoering. Een geestige opmerking kan duiden op de meest afgrondelijke obsessie, een pirouetje spreekt soms boekdelen.’
En Laroui maakt in dit boekje vele pirouettes, maar na elke badinerende beweging volgt er een wijs afrondertje en kondigt hij tevens zijn volgende anekdote aan. ‘Ramadanscène’, ‘Waarom Marokkaanse vrouwen niet fietsen?’ en ‘Zachte cultuurschok’ zijn de titels van maar enkele van de stukjes waarin hij zijn lezer op een verkeerd been zet. In ‘Afscheid van het multiculturalisme?’ hekelt hij het Nederlandse model. In Frankrijk overheerst het republikeins idee dat iedereen een burger is. Het is ongebruikelijk te denken in termen van etnische gemeenschappen. Isabelle Adjani heeft een Algerijnse vader en een Duitse moeder, maar wordt als een echte Française gezien. Fouad Laroui zegt dat hij niet van raimuziek houdt. ‘Daar heb ik het recht toe. Maar voor degeen die multicultureel denkt, heb ik daar niet het recht toe: omdat ik uit Noord-Afrika kom, moet ik van rai houden. En ik moet meer van tajine houden dan van ‘steak-frites’- wat inderdaad zo is, maar dat is een persoonlijke keuze. En daar zit het probleem: het ‘harde’ multiculturalistische standpunt komt erop neer dat je niet het recht hebt om te kiezen. Als je dus zegt: ‘Ik hou van Beethovens laatste strijkkwartetten, dan krijg je te horen: ‘Niks ervan! Jij heet Bouderlala, dus moet je van rai houden en weet je niks van Beethoven.’ Zoiets komt al aardig in de buurt van racisme.’ (p. 148). Hij fulmineert ook tegen de groep waaruit hij zelf komt en dan met name tegen Marokkaanse vaders die hun dochters niet meer naar school laten gaan zeggende dat ‘het niet in onze cultuur ligt dat meisjes na hun puberteit nog naar school gaan’. En op het einde van dit en andere stukjes haalt hij dan even de voorhamer boven: ‘Uit naam van de culturele verschillen kon je met de grootste mogelijke flauwekul aankomen’. (p. 149)
In zijn voorwoord schrijft Laroui: ‘Als dit kleine boekje een tipje van de sluier over de Marocanus polderiensis kan meehelpen oplichten, en kan laten zien dat hij ten opzichte van de autochtoon niet helemaal dezelfde noch helemaal een ander is, dan zal het zijn doel hebben bereikt.’ (p. 7) Dat doel heeft Fouad Laroui naar mijn gevoel con brio bereikt. Mijn felicitaties gaan bij deze ook naar de vertaler Frans van Woerden die Des Bédouins dans le polder in een zeer soepel Nederlands heeft omgezet.
(Uitpers nr. 137, 13de jg., december 2011)