Ruslands premier Vladimir Poetin wil als president meer oostwaarts kijken. Moskou moet de kern worden van een Euraziatisch geheel dat nauw samenwerkt met China. Poetin zei dat na de bekendmaking dat hij volgend jaar kandidaat is om opnieuw president van de Russische Federatie te worden. Zijn eerste reis na die bekendmaking ging naar Peking, wat in Moskou werd uitgelegd als een signaal dat Poetin in zijn volgende ambtstermijn meer in de richting van Azië wil kijken.
Nieuw is het allemaal niet. Telkens Rusland westwaarts op grote tegenstand stuitte of ontgoocheld werd in samenwerking, keek het – vaak noodgedwongen – oostwaarts. Dat was zo onder diverse tsaren, dat was ook af en toe zo in de Sovjettijd. Lenin zelf stelde even zijn hoop op revoluties in Azië, Stalin steunde Tsjang Kai-tsjek en wantrouwde de Chinese communisten als te nationalistisch. Het was de kiem van de latere breuk toen Nikita Chroesjtsjov in 1960 de technische bijstand stopzette. Deze botsing van twee ‘raison d’état’ werd wel ingekleed als een ideologisch conflict, maar Moskou wou in de toenmalige communistische beweging geen sterke rivaal. Maar de krachtsverhoudingen wijzigden, en Michail Gorbatsjov kreeg pas op het einde van zijn mandaat (eind van de jaren 1980) belangstelling voor het Verre Oosten.
Ijdele hoop
Intussen is de Sovjet-Unie verdwenen; de poging om de resten ervan enigszins bij elkaar te houden in het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) is een fiasco geworden, ook in Centraal-Azië.
Twintig jaar lang heeft Moskou gehoopt op nauwere samenwerking met westelijk Europa. Tot het einde van vorige eeuw, ten tijde van Boris Jeltsin, ging Moskou ervan uit dat het als kapitalistische mogendheid met enorme energierijkdommen de vroegere Sovjet positie als zeer grote mogendheid zou kunnen handhaven. Maar voor de meeste westerse leiders bleef Rusland ook als kapitalistisch land te gesloten voor westers kapitaal. Jeltsin mocht wel naar de G7 die G8 werd. Maar tegelijk kon Moskou er niet naast kijken dat die westerse leiders meer en meer gefascineerd raakten door China.
Poetin dacht de trend te kunnen ombuigen door onder meer de energierijkdommen als politiek wapen aan te wenden. De gewezen Duitse premier Schröder kwam aan het hoofd van een consortium om gas uit Rusland via de Baltische Zee naar West-Europa te brengen. Hij vond een zakelijke partner in zijn “vriend” Silvio Berlusconi die het project steunde om gas via een zuidelijke pijpleiding naar westelijk Europa aan te voeren. En ook de vroegere Britse premier Tony Blair en de Franse presidenten werden “vrienden”.
Valse vrienden
Maar intussen moest Poetin toch maar toezien hoe sommige van die vrienden samen met Washington alles in het werk stelden om Ruslands invloed in te dijken. De “zachte” revoluties in Georgië en Oekraïne hadden tot doel regeerders aan de macht te brengen die hun land wilden losser maken van Russische invloed; het zogenaamde rakettenschild was ook een duidelijk teken dat de NAVO Rusland in het vizier houdt.
Na de aanslagen van 11 september 2001 was Poetin er als de kippen bij om zijn Amerikaanse collega Bush alle steun in de strijd tegen het “internationaal terrorisme” toe te zeggen. Het resultaat was dat de Amerikanen “voor die strijd” militaire basissen oprichtten in gewezen Sovjetrepublieken van Centraal-Azië en zich verder niets aantrokken van Moskous hoop zijn gezag in een deel van die gewezen Sovjet-Unie te herwinnen.
Gas en geld
Onder Poetin werden de banden met China wel aangehaald. Met het grensakkoord van 2005 kwam er een diplomatieke normalisatie. China en Rusland vonden elkaar ook eerder, samen met gewezen Sovjetrepublieken van Centraal-Azië, in de Groep van Sjanghai – een militair en economisch samenwerkingsverband (Sjangai Cooperation Organisation)
Moskou zag in China vooral een markt voor zijn energie, het waarschuwde West-Europa de voorbije jaren af en toe dat het oostwaarts een zeer goede afzetmarkt had voor zijn olie en gas. China, sinds vorig jaar de grootste energieconsument van de wereld, Rusland de grootste producent die elkaar vinden. Dat vooral verklaart waarom China sinds kort de grootste handelspartner van Rusland is geworden, vóór Duitsland.
Tegelijk rekent Moskou, zij het met gemengde gevoelens, op Chinees kapitaal voor de ontwikkeling van zijn Verre Oosten dat wel zeer veel potentieel heeft, maar weinig infrastructuur en vooral ook weinig mensen. De Russische leiders en een deel van de bevolking zijn bezeten door een demografische angst: de bevolking loopt aan een snel tempo terug, wat Ruslands economie en positie in de wereld in hun ogen schaadt. In Ruslands Verre Oosten wonen hooguit 7,5 miljoen mensen. In de nabijgelegen Chinese provincies wonen er 150 miljoen.
Moskou had voor dat Verre Oosten eerder hoop gesteld op Japans en Zuidkoreaans kapitaal, maar dat bleef onder de verwachtingen. Chinees kapitaal is welkom, maar Moskou wil aan de andere kant niet dat de Chinezen er al te nadrukkelijk voet aan de grond krijgen.
Anderzijds wil China op geen enkel vlak te afhankelijk van Rusland worden, ook niet op vlak van energiebevoorrading. Bij een oudere generatie leeft nog de herinnering aan de bruuske manier waarop Moskou in het begin van de jaren 1960 al zijn programma’s in China stopzette en het land in een crisis stortte. Vandaar de moeilijkheden om tot een nieuw gasakkoord te komen. Peking wil niet alleen de prijs drukken, maar vooral diets maken dat het andere leveranciers heeft. De grootste olieleverancier van China is nu Saoedi-Arabië gevolgd door Angola en voor gas heeft Peking zeer grote contracten in Centraal-Azië.
“Pragmatische samenwerking” luidde de term die Peking na het recente bezoek van Poetin gebruikte, terwijl de Russen het (eenzijdig) over “vriendschap” hadden. Moskou kan zich beter niet teveel illusies maken over een mogelijke as met Peking. Zeker, beide hebben er alle belang bij in de Verenigde Naties bij voorbeeld aan hetzelfde zeel te trekken als het om een voorstel van sancties tegen de Syrische regering gaat – met in het achterhoofd spijt dat ze het licht op groen zetten voor de NAVO in Libië. Maar vriendschap, laat staan een as, is wel te hoog gegrepen.
(Uitpers nr. 136, 13de jg., november 2011)