De Indiase regering hoopt de economische groei, rond 8 % jaarlijks, nog lang te kunnen aanhouden. Maar daarvoor zijn er garanties voor energielevering nodig. De groei van de Chinese economie ligt nog hoger en ook daarom zoekt de Chinese regering een gewaarborgde energievoorziening. Die sterk groeiende energiehonger van ook andere Aziatische landen, schudt de kaarten in Azië flink doorheen. Die honger wakkert rivaliteiten aan, maar werkt ook toenaderingen in de hand. India is onder meer daaromgebrand op normalere relaties met Pakistan.
De bevoorrading in gas en olie zijn prioriteiten van de Indiase diplomatie geworden. New Delhi rekent uit dat het dagelijks 400 miljoen kubieke meter aardgas nodig zal hebben om de groei te beveiligen. Het heeft er nu 100 miljoen van eigen bodem en de ontdekking van een gasveld in de Golf van Bengalen maakt het mogelijk dat te verdubbelen. Blijft dat de helft van elders moet komen. Van de olie moet 80 procent worden ingevoerd. Over vijf jaar zou India de vierde grootste verbruiker van energie in de wereld zijn (na de VS, China en Japan).
De dichtstbijzijnde mogelijke gasleveranciers zijn Birma (Myanmar), Iran en Turkmenistan. Met Birma en Bangladesh wordt volop onderhandeld om een gaspijpleiding vanuit Birma door Bangladesh naar India aan te leggen. India heeft Birma alleszins niet op zijn lijst van “schurkenstaten” geplaatst (zoals Condooleeza Rice het voor de VS deed). Daar is er dus geen probleem.
Problemen zijn er wel voor de gasleveringen vanuit Iran en Turkmenistan. In dat laatste land is er het aardgasveld van Daulatabad dat in een groot deel van de Indiase behoeften zou kunnen voorzien. Maar dan moet er wel een pijpleiding komen dwars door Afghanistan en Pakistan. Het Iraanse gas zou eveneens via Pakistan moeten komen.
Er bestaan al langer plannen voor een pijpleiding door Afghanistan richting Pakistan. Vooral de Amerikaanse maatschappij Unocal was daar in de jaren 1990 sterk in geïnteresseerd. Onder impuls van die Texaanse maatschappij bakte de Amerikaanse diplomatie zoete broodjes met de Taliban. Het was opvallend hoe de opmars van die Taliban – met Pakistaanse militaire steun – midden van de jaren ’90 samenviel met het traject langswaar die pijpleiding zou moeten komen. Het traject werd tijdelijk opgeborgen maar niet begraven.
Nu India duidelijk belangstelling voor een dergelijke onderneming toont, maakt het weer goede kans te worden heropgenomen. Daarvoor moet het betrokken gebied in Aghanistan zelf wel onder controle zijn. Dat stelt problemen, want een mogelijke pijpleiding zou door Pathaanse gebieden lopen waar de Taliban nog stevig voet aan de grond hebben. Maar er zijn talrijke signalen dat de Afghaanse presidenth Karzai, een vertrouweling van Washington, besprekingen voert met plaatselijke Talibanleiders om ze in “het nieuwe Afghanistan” te integreren. Op die manier maken de plannen voor een pijpleiding weer meer kans.
Er is echter een ander, even groot, obstakel: Pakistan zelf. India wil wel een akkoord met Iran over levering van gas, maar Iran zou er contractueel moeten voor instaan dat dit gas tot aan de Indiase grens komt en dus voorwerp moet uitmaken van een akkoord tussen Iran en Pakistan. Daar Iran ook nog andere klanten voor zijn gas heeft, loopt het daar niet zo warm voor.
Voor het gas uit Turkmenistan bestonden de plannen er oorspronkelijk in de pijpleiding in een Pakistaanse haven te laten toekomen. Ze laten doorlopen naar India veronderstelt een normalisatie van de betrekkingen tussen India en Pakistan. De twee praten wel met elkaar, er zijn enkele symbolische stappen gezet – zoals het gemakkelijker maken van wederzijdse bezoeken en een akkoord voor een buslijn tussen het Indiase en het Pakistaanse deel van Kashmir – maar dat staat nog ver van een normalisatie.
De Pakistani vinden zelfs dat de dialoog totnogtoe voor hen niets heeft opgeleverd omdat New Delhi op het vlak van de meest epineuze kwestie, die van Kashmir, geen duimbreed van zijn oorspronkelijk project afwijkt. India is tevreden met het status quo, en voelt zich daarin de jongste jaren gesteund door Wahsington – ondanks het feit dat de VS in het Pakistaanse bewind van Pervez Musharraf een zeer trouwe bondgenoot hebben.
Chinese en Japanse honger
Voor zijn oliebevoorrading kijkt India de jongste tijd ook meer naar Rusland. Indiase maatschappijen hebben bijv. een aandeel in de ontginning van een olieveld op het eiland Sachalin, te noorden van Japan.
China kijkt dezelfde kant uit. De Chinese oliemaatschappijen zijn wereldwijd erg actief, dus uiteraard ook in het aangrenzende Rusland en in Centraal-Azië. Het rekent op termijn op belangrijke toevoer via een pijpleiding van bij de Kaspische Zee in Kazachstan. Peking vermoedt dat de Amerikaanse militaire aanwezigheid in Centraal-Azië (Afghanistan, Oezbekistan, Kilrgizië, Tadzjikistan) niet vreemd is aan al die energierijkdom en wil daarom zijn bevoorrading liefst zo veilig mogelijk stellen, ook door te diversifiëren.
Die zoektocht naar energie leidt tot toenemende spanningen met andere landen. Er zijn al enkele decennia spanningen met Vietnam, Taiwan, Indonesië, de Filipijnen en Maleisië over de olierijke wateren rond de Spratley- en Paraceleilanden (sorry, koloniale benamingen voor bewtiste gebieden) die in China’s handen zijn. Nu lopen ook de spanningen met Japan op door de Chinese proefboringen in een deel van de Oost-Chinese Zee dat Japan tot zijn territoriale zone rekent. Tokyo wil eerlang toestemming geven aan Japanse maatschappijen om in die zone te boren.
Die spanningen komen bovenop politieke geschillen, onder meer omdat Peking niet gerust is in het toenemende negationisme van Japanse leiders waar het om de Japanse oorlogsmisdaden in China gaat. Vooral omdat dat negationisme gekoppeld is aan de militarisering van Japan. De Japanse grondwetsbepaling dat het geen echte strijdkrachten maar alleen een “defensiemacht” mag hebben, is dode letter geworden.
Zo heeft Japan begin februari de omstreden eilanden Senkaku (Diaoyuai voor China) onder “bescherming” van zijn marine geplaatst. Ook China en Taiwan eisen die eilanden, midden in een zone met vermoedelijk veel energierijkdommen, op. Een Japanse ultra-nationalistische groep plaatste eerder een vuurtoren op die eilanden en krijgt nu de zegen van de regering.
China en Japan wedijveren ook om via pijpleidingen olie uit Siberië te betrekken. Moskou had aanvankelijk ingestemd met een oliepijpleiding naar de Chinese industriezone van Daqing, maar besliste die leiding van meer dan 4.000 km nu toch naar de eigen kust, tegenover Japan, te trekken. Tenminste, als de Japanners over de brug komen met geld voor dit dure project, 12 tot 15 miljard dollar. Zoniet houden de Russen de handen vrij om hun olie aan de meest biedende, Chinees, Koreaan, Taiwanees…, te verkopen.
China en Japan zijn ook elkaars rivalen voor de aardgas van het eiland Sachalin. Een onderzeese pijpleiding naar Japan stuit op de hoge eisen tot vergoeding van de Japanse vissers, waarop uitbater Exxon Mobil zich dan maar tot China wendde.
De enorme energiehonger van de Aziatische economieën zal de komende jaren, wellicht decennia, zijn stempel drukken op de onderlinge verhoudingen. Niet alleen op de onderlinge trouwens, want met de oorlog van 2001 in Afghanistan, “tegen het internationaal terrorisme”, hadden de Amerikanen een gedroomde gelegenheid om zich militair in deze strategische regio te nestelen. En dat niet om er Osama Ben Laden te zoeken.
(Uitpers, nr. 62, 6de jg., maart 2005)