INTERNATIONALE POLITIEK

Peter Mertens ‘Hoe durven ze?’: een hoop lectuur

Peter Mertens, Hoe durven ze? De euro, de crisis en de grote hold-up, uitg. EPO, Berchem-Antwerpen,2011-2012, 360 blz., € 20.

“Inzake de crisis krijgen we nauwelijks andere stemmen dan diegene die de globale tendens ondersteunen. Een boek zoals dat van Peter Mertens voorziet in een heel andere stem, een stem van onderuit, een stem van de miljoenen die door de crisis diep geraakt worden.” “Zelfs wie kritisch staat ten opzichte van links zal in dit boek een schat aan informatie en denkstof vinden.” aldus Jan Blommaert

Een hoop lectuur

Er is geen tekort aan lectuur over de crisis. Sinds 2008 zijn we gebombardeerd met boeken waarin economen en andere deskundigen de oorzaken en gevolgen van de financiële meltdown uit de doeken doen. Sterren zoals Joseph Stiglitz, Paul Krugman, Robert Skidelsky en Nassim Taleb richtten zich daarbij vooral op de zwakheden van de economische theorie die de economieën in de wereld aanstuurde, op ondoordachte beleidsbeslissingen en op het gebrek aan regulering. Samen zorgden die ervoor dat financiële speculanten vanaf de jaren ’90 de wereld domineerden, fenomenale bubbels schiepen en uiteindelijk zelf geen controle meer leken te hebben over het ineenklappende systeem. In de opmerkelijke boeken van Michael Lewis, ‘The Big Short’ en ‘Boomerang’ komt de klemtoon dan weer te liggen op de bemanning van de ontspoorde financiële sector, en zien we immorele en criminele activiteiten van een groep mavericks, amateurs die met bitter weinig kennis van zaken enorme geldstromen controleerden.

Eén kenmerk dat deze explosie van analyses sinds 2008 karakteriseert, is dat auteurs zich allemaal bewegen binnen wat we gemakshalve de kapitalistische hegemonie kunnen noemen. Ze vallen Friedman en Greenspan aan en breken een lans voor Keynes en andere zogeheten ‘heterodoxe’ kapitalistische economen (een groep waartoe ze zelf behoren, doorgaans). Ze vallen ‘uitwassen’ aan, vormen van ‘ontsporing’ die mits een betere markttheorie en meer regulering kunnen weggewerkt worden, waarna kapitalisme (zeker in de visie van bijvoorbeeld Stiglitz) weer dat systeem kan worden dat voor iedereen overal op aarde welvaart schept. Deze visie werd meteen na de aanvang van de crisis in het najaar van 2008 door zowat alle politieke spelers, waar ook ter wereld, overgenomen: repareer het kapitalisme zodat het zijn weldaden opnieuw kan tentoon spreiden.

Een ander kenmerk, samenhangend met het vorige, is dat men de crisis van 2008 als een fenomeen op zichzelf analyseert. In zoverre men achterom kijkt, schenkt men aandacht aan de genese van de foute ‘software’ in het kapitalistische systeem – de slechte wetten en de afbouw van regulering die ervoor zorgden dat bankiers volmaakt hun zin konden doen. De historische diepgang hiervan overstijgt zelden een paar decennia. Het cyclische karakter van dergelijke crises, en het feit dat dergelijke crises enkel maar kunnen optreden omwille van hét systemische kernelement van kapitalisme – het feit dat kapitaal steeds nieuwe markten zoekt, bijvoorbeeld de ‘leveraging’-markt in het Amerikaanse hyoptheeksysteem – worden zelden of nooit aangekaart. Het is opmerkelijk dat er net in de huidige crisis een heruitgave verschijnt van Galbraiths klassieke analyse van de beurscrash van 1928. Nog opvallender is het stilzwijgen over dit déjà-vu in het kapitalistische systeem. Ook dit is een vast element geworden in de politieke reactie op de crisis: neen, we kijken niet naar structurele eigenschappen van het economische paradigma, we lossen deze tijdelijke en unieke crisis op.

Wie betaalt de crisis?

De manier waarop men deze crisis oplost, krijgt duidelijk gestalte van zodra de zogeheten ‘Euro-crisis’ uitbreekt. Deze uitloper van de gigantische Europese reddingsoperatie voor de bankensector in 2008-2009 wordt aangepakt via een uitgesproken korte-termijndenken – deze crisis deint voort op het ritme van krantenberichten en rapporten van ratingbureaus – gekoppeld aan een zogenaamde ‘structurele hervorming’ die de Europese welvaartstaten reduceert tot ‘caretaker states’, skeletstaten die alle openbare middelen naar de markten hebben verplaatst en die elke vorm van publieke sociale steun afbouwen. De banken en hun Euro worden gered door een enorme afbouw van de welvaart van alle gewone burgers. Om het scherper te stellen: de winsten van een kleine groep aandeelhouders worden gewaarborgd door de verliezen in het inkomen van de massa.

Het is op dit punt dat we moeilijk rond de ‘shock-doctrine’ van Naomi Klein heen kunnen: een economische crisis wordt gehanteerd als argument voor een veel ruimer ideologisch offensief, dat samenlevingen verandert van sociaal-democratische en Verlichtings-constructies in neoliberale en anti-Verlichtings-constructies. Vele economen waarschuwen met de grootste nadruk voor het gevaar dat uitgaat van een te rigide begrotingsbeleid in tijden van crisis. Aangezien in een crisis het rechtvaardigheidsvraagstuk vanzelf zeer hoog op de agenda komt te staan, moet een staat tekorten durven aangaan om de noden van haar bevolking te lenigen. Keynes spreekt hier: mensen blijven op die manier consumeren en dus een vraag naar goederen creëren – wat de economie aanzwengelt en de armoede met de daaraan gekoppelde sociale en politieke instabilteit afremt.

Welnu, wat doet de EU? Ze stelt een nieuw handvest op waarin overheidstekorten ongrondwettelijk worden. De reden is dat de financiële markten centraal staan in wat men nu onder ‘economische stabiliteit’ verstaat: het geld moet profijtelijk circuleren, daarvoor zijn stabiele munten nodig en daarvoor moeten de begrotingen in orde zijn. Geen enkele toekomstige regering kan nog afwijken van de neoliberale koers die men heeft genomen. Het grondwettelijke dogma van de EU heeft de speculant tot haar voornaamste burger verheven; de andere burgers moeten zichzelf hieraan aanpassen. De wereld van de burger wordt volledig ‘geflexibiliseerd’: we zijn nu allemaal individueel verantwoordelijk voor ieder aspect van ons leven, en we moeten ons voor elk van die aspecten in een concurrentie met anderen begeven.

Bezoldigde arbeid is nog de enige raison d’être voor de burger; lonen moeten omlaag en pensioenen, werkloosheidsuitkeringen en andere vormen van steun aan ‘niet-actieve’ burgers moeten worden teruggebracht tot een minimum. Alles wat in een samenleving geld kost – openbaar vervoer, gezondheidszorg, onderwijs – moet door de burger (die nu ‘de klant’ wordt genoemd) zelf worden betaald. Werk tot je erbij valt, koop verzekeringen bij de banken voor alles wat een risico inhoudt in je leven, en ga er bij dit alles van uit dat je een ‘hoger belang’ dient – de welvaart! Zij het niet meteen die van jezelf – dat is de ideologie die men ons nu voorstelt.

De prijs die aldus wordt betaald voor het criminele geknoei in de financiële sector, is fenomenaal geëscaleerd, van een probleem binnen de economie naar een probleem binnen de hele samenleving en de democratie. De samenleving wordt afgeschaft, en in de democratie geldt het kapitaal nu als de te beschermen waarde, het enige belang dat nog moet worden gediend. De rest van de samenleving moet borg staan voor de welstand van de financiers. Iedereen betaalt daarom een enorme prijs voor het gepruts van sommigen – Van Quickenborne (iemand die we enkele decennia geleden vlotweg en accuraat als ‘lakei van het kapitaal’ zouden hebben omschreven) begint prompt de pensioenen af te bouwen. Andere besparingen liggen op tafel. De verarming die in dit land al een zeer ernstig probleem was, zal in de komende jaren een dominante trek van ons systeem worden, een permanent en absoluut risico dat elk van ons loopt, tenzij we ons volledig inschrijven in deze nieuwe neoliberale en anti-Verlichting hegemonie. De banken kosten ons onze samenleving.

Hoe durven ze?

Het bovenstaande is bedoeld als context waarin we het werk van Peter Mertens moeten lezen. Eén van de opvallende zaken tijdens de crisis van 2008-2009 was het stilzwijgen van de sociaal-democratie in Europa. Er kwamen geen analyses vanuit die hoek, die afweken van degene die ik boven heb beschreven. Er kwamen ook geen gefundeerde en fundamenteel alternatieve voorstellen uit die hoek. Integendeel, het leek er eerder op dat Vande Lanotte zich begroef in de rapporten van de Onafhankelijke Denktank Itinera, terwijl Vandenbroucke als vanouds richting het werk van Rawls trok, en Bruno Tobback nu de pensioenplannen van Van Quickenborne steunt (deze laatste heeft zich uiteraard ook diepgaand ingewerkt in het oeuvre van de genoemde Onafhankelijke Denktank). Terwijl de financiële wereld, zoals voorspeld door Marxistische economen ineenstortte, verloor de arme Caroline Gennez zich in epische lofgedichten bij de verkiezing van Obama.

Deze stilte tijdens de storm is voor Mertens het ultieme démasqué van de sociaal-democratie. Meer nog, het is een voortzetting van de totale inzet van sociaal-democraten in Europa voor het neoliberale project. Het was onder Schröder dat de Duitse arbeidsmarkt werd hervormd tot één van de meest onbarmhartige en ontmenselijkende in Europa. Dit kwam immers de Duitse concurrentiepositie ten goede. Blair en Brown hebben zich uitgebreid onderscheiden in de uitvoering van het programma van Thatcher – de afbouw en uithongering van de Britse openbare sector. En de ideeën inzake ‘flexicurity’ – de volledige flexibilisering van de arbeidsmarkt, zonder CAO’s, minimumwedden en dergelijke – werden bedacht door sociaal-democratische leiders van het slag van Rasmussen en Vandenbroucke. Ze volgden allemaal in de sporen van Jacques Delors, Held van de Sociaal-democratie, onder wiens leiding de EU de omslag maakte naar een doorgedreven neoliberaal systeem. Karel Van Miert was daar, zoals we weten, een zeer enthousiast uitvoerder van.

Mertens vult de stilte van links eindelijk in met een analyse van de crisis die uitvoerig gedocumenteerd is en bovendien een perspectief meegeeft. Dat perspectief is een visie ‘van onderuit’: de crisis zoals die beleefd en aangevoeld wordt door de werkenden en de werklozen, door degenen die deze crisis uiteindelijk moeten betalen. Rechtvaardigheid en sociale veiligheid staan centraal in die visie. Wat die veiligheid betreft, geeft Mertens aan dat het risico op armoede in deze tijden oneindig veel groter is dan dat op moord – het gevaar dat men z’n pensioen ziet verdampen ten gevolge van fout afgelopen speculaties is veel en veel groter dan het risico dat men slachtoffer wordt van een handgranaat in Luik of een messteek van Kim De Gelder.

Het is vanuit dit perspectief ‘van onderuit’ dat men de titel begrijpt: wie de effecten van deze crisis en de manieren waarop die wordt aangepakt, realistisch betrekt op het eigen leven en dat van de kinderen, vraagt zich snel af ‘hoe durven ze!’ Met uitroepteken eerder dan met vraagteken.

De feiten: België

Om deze realistische kijk te ontwikkelen, moet men wel de feiten kennen. Eén van de meest opvallende zaken aan dit boek is dat Mertens erin slaagt gigantisch veel controleerbare gegevens bijeen te brengen, die men zelden of nooit hoort in de grote media, het publieke debat of de politieke besluitvorming. Nochtans heeft Mertens niet de Onafhankelijke Denktank ter beschikking – hij moet het rooien met een kleine groep medewerkers die geen toegang hebben tot geprivilegieerde bronnen. Topbankiers in dit land rekenen Peter Mertens niet meteen tot hun vriendenkring. Maar de feitelijke basis en de kwaliteit van de analyses in dit werk is zonder meer buitengewoon.

Hoe Durven Ze?’ is een stevig boek en telt vijf delen. In deel 1 doet Mertens de crisis in België uit de doeken. We krijgen een uitstekende analyse van de manier waarop de grootste bedrijven in ons land erin slagen géén belastingen te betalen. Terwijl de bedrijfswinsten van deze bedrijven systematisch toenemen en de laatste twee jaar alle records breken (en de consumptieprijzen van hun goederen ook steeds stijgen en records breken, bekijk je telefoonfactuur van Belgacom, of je electriciteitsfactuur van Electrabel) dragen deze bedrijven vrijwel geen Euro bij tot de staatskas. De miljarden die zelfs een zeer bescheiden belasting aan deze bedrijven zou opleveren, moeten nu opgehoest worden door de gewone burger.

Idem met de miljonairs. Hun aantal neemt over de hele EU spectaculair toe, alsook hun vermogen, precies terwijl de crisis de rest van de bevolking zeer hard treft. Niet iedereen blijkt dus de crisis mee te moeten betalen, want de grote vermogens in dit land onstnappen, net als de grote bedrijfswinsten, aan de belastingen. Dit zal nog zo snel niet veranderen, want nieuwbakken Staatssecretaris voor Fiscale Fraude Crombez deelde onlangs mee dat het langverwachte vermogenskadaster – een voorwaarde om vermogens op te sporen en te belasten – er nu toch niet komt. Immense rijkdom wordt derhalve vrijgesteld van solidariteit met zij die veel minder hebben, en de veel minder gefortuneerden betalen de hele kost van de ‘reddingsoperatie’.

Het in stand houden van deze zaken – het niet belasten van grote bedrijfswinsten en grote vermogens – rust op geen enkel houdbaar argument. Niemand heeft een deugdelijke uitleg waarom megawinsten en megafortuinen vrijgesteld worden van de billijke aanslag ten voordele van de samenleving, waarom degenen die ze beheren en bezitten vrijgesteld zijn van de plicht tot solidariteit die het systeem in een samenleving zoals de onze karakteriseert. Belastingontduiking is een strafbaar feit; de weigering van de overheid om winsten en vermogens te belasten is dan ook een ethisch zeer betwistbare zaak. Zoals gezegd, zeker in tijden van crisis komt rechtvaardigheid opduiken als centraal vraagstuk. Deze onrechtvaardigheid is niet uit te leggen, anders dan met puur ideologische en machtsargumenten: het argument dat de rijken hier toch de lakens uitdelen; of nog, in de woorden van Siegfried Bracke, het feit dat het een ramp zou zijn voor de armen als er geen rijken meer waren.

Evenmin uit te leggen, is het feit dat de bankiers die in 2008 getuigden van een verbluffende incompetentie en arrogantie en wier gokverslaving verantwoordelijk is voor de rampen die toen en daarna gebeurden, ook nu nog rustig en zelfverzekerd aan het roer van de economie staan. Ze zetelen in allerlei adviesraden, schrijven via lobbykantoren hun eigen EU-richtlijnen en doen dus rustig verder aan het spel dat ze graag spelen. De verliezen van 2008 en 2011 worden afgewenteld op de bevolking – een schier eindeloze pot geld kan dienen als buffer voor het gokken – terwijl de winsten naar de aandeelhouders gaan. Precies dezelfde experts en analisten maken de dienst uit voor, tijdens en na de episode waarin hun expertise aantoonbaar, definitief en in volle glorie – excusez le mot – te kakken werd gezet. De hold-up (het beeld dat Mertens steevast gebruikt in deze context) op de publieke middelen houdt daardoor niet op.

De feiten: Europa

Het tweede deel van het boek, over Europa, is het meest indrukwekkende deel. Dat heeft te maken met de ergerlijke afwezigheid van grondige informatie over Europa in onze mainstrem-media: we krijgen karikaturen en oppervlakkigheden aaneengeregen door de diepgravende analyses van lichtgewichten zoals Hendrik Vos, Pascal Paepen of Lucas De Vos en besprenkeld met uitspraken van zij die de Europese lijnen mee uitzetten: Van Rompuy, Leterme en Reynders.

Mertens geeft glasheldere analyses van de toestand in Duitsland, Griekenland, Ierland, Letland en Portugal. Vooral de bespreking van de twee landen die de afgelopen jaren voortdurend als model werden gehanteerd door de neoliberalen is de moeite waard. Mertens legt uit hoe Duitsland is geëvolueerd tot een laag-loonland waarin sociale bescherming nagenoeg volledig is afgebouwd, en waarin bijgevolg een aanzwellende massa van ‘working poor’ een belangrijk sociaal kenmerk aan het worden is.

Mensen combineren diverse jobs, maar leven nog steeds onder de armoedegrens. Er worden wel jobs geschapen (het neoliberale argument voor het Duitse model), maar die jobs zijn deeltijds of interim, en steeds aan verbijsterend lage lonen. Door deze hervorming van de arbeidsmarkt – de institutionalisering van armoede als permanent risico, met andere woorden – is Duitsland erin geslaagd zijn exporteconomie weer te doen groeien. Met name Griekenland (een land zoals België, waar de superrijken evenmin belastingen betalen) is daarvan het slachtoffer geworden. Griekse bedrijven verloren de concurrentie met de Duitse, en Griekenland betaalde zich blauw aan Duitse importproducten.

Ierland werd tot 2008 bewierookt als een voorbeeld van hoe een neoliberale economie een land vanuit het niets kon optillen tot een economisch wonder. De crisis van 2008 toonde echter aan dat Ierland een ‘bubbel’economie was, volledig afhankelijk van conjunctuurschommelingen en intussen rijkelijk levend op goedkoop krediet. In weinig plaatsen had de crisis zo’n vernietigend effect als in Ierland, en de Ieren reageren erop als vanouds: met massale emigratie naar landen als Australië en Nieuw-Zeeland (hetgeen, paradoxaal, goed is voor de Ierse werkloosheidsstatistieken). Het is opvallend hoe zelden men thans nog verwijzingen hoort naar het ‘Ierse model’. Mertens wijst er juist wél op: Ierland geeft ons een goed voorbeeld van hoe fout een neoliberaal economisch beleid wel kan zijn.

Het is in het deel over Europa dat we stilaan een tweede duidelijk thema zien groeien in het boek, naast een analyse en duiding van de crisis. Dit thema is het groeiende democratische deficit dat zich in het zog van de economische crisis installeert. In essentie berust dit deficit op het afzonderen van de economie uit het bereik van de democratie. Regeringen hebben in wezen niets meer te zeggen wanneer het over economische thema’s gaat: de EU decreteert via haar structuren van ‘economic governance’, geleid door neoliberale technocraten in dialoog met de banken en ratingbureaus, en nationale regeringen en parlementen hebben maar te volgen.

Zo kan Van Rompuy botweg stellen dat de Portugese Eerste Minister maar net zo vaak naar het Parlement moet trekken tot wanneer hij de Europese plannen goedgekeurd krijgt; en Premier Rutte mag vlakaf stellen dat “we geen tijd hebben voor zulke spelletjes” wanneer de Griekse premier een referendum over de Europese maatregelen overweegt. Knikken en slikken is de boodschap, ook al is datgene wat moet geslikt worden veel meer dan een louter economisch beleid, maar gaat het om niets minder dan een neoliberale revolutie die de hele samenleving blijvend hertekent. Vaarwel democratie als het over de grote dingen gaat.

De ideologen

Die revolutie wordt uitgedragen door een reeks ideologen wiens sterren de laatste jaren hetzij herrezen hetzij gerezen zijn. In deel 3 bespreekt Mertens er drie: Ayn Rand, Theodore Dalrymple en Edmund Burke. De scherpzinnige lezer heeft al begrepen dat alledrie deze auteurs tot de canon behoren van het nieuwe extreem-rechts waarvan Bart de Wever de voorman is, en deze Europese versie van het Amerikaanse neoconservatisme zal in dit en het volgende deel centraal staan.

Ayn Rand, schuilnaam voor een emigrante uit Rusland, was een obscuur auteur van een boek uit de Koude Oorlog, “Atlas Shrugged“. Jaren na haar dood werd het boek opgepikt en werd het de bijbel van de neoliberalen. Het boek beschrijft een wereld waarin de vrije ondernemers worden beknot en uiteindelijk zichzelf afzonderen in een gesloten gemeenschap. Er ontstaat uiteraard algemene armoede en miserie, en tegen het einde van het boek redden deze vrije ondernemers de wereld. De ideologie van de hebzucht en het eigenbelang wordt het dogma dat iedereen gelukkig maakt, onder de bezielende leiding van een totalitaire heerser, de ultieme Ondernemer.

Dalrymple is welbekend als de auteur van boeken waarin hij (om een lang verhaal kort te maken) beweert dat armoede en marginalisering zich tussen de oren van de mensen bevindt, een kwestie is van persoonlijke attitude die wordt aangemoedigd door een verzorgende (of ‘knuffel’-) staat. Het wegwerken van armoede doe je dan ook best door een attitudeverandering, gekoppeld aan de afbouw van de hangmatcultuur van de staat.

Edmund Burke was dan weer de achttiende-eeuwse oerconservatief en grondlegger van wat men de anti-Verlichting is gaan noemen. Burke stond voor onderdanigheid en gezagstrouw, voor de onbreekbaarheid van de traditie, het geloof en de staatsstructuur. Vanuit die optiek verzette hij zich bijzonder heftig tegen de Franse Revolutie en haar waarden: universele broederschap, gelijkheid, individuele vrijheid, scheiding van Kerk en Staat, en een verkozen regering. Voor hem was dat het einde van de beschaving.

We weten dat De Wever in 2003 de Edmund Burke lezing heeft gegeven, ingericht door de Edmund Burke Stichting – een neoconservatieve denktank wellicht gefinancierd door Amerikaans Rechts, die duidelijke banden heeft met Wilders en z’n PVV. We weten eveneens dat Dalrymple in dit land de Prijs voor de Vrijheid kreeg, en bij die gelegenheid ook de lofrede van De Wever in ontvangst mocht nemen. Wie het boek van Patrick Janssens ‘Voor Wat Hoort Wat’ heeft gelezen, moet concluderen dat de invloed van Dalrymple niet bij De Wever ophoudt.

Deze drie ideologen hebben zich de afgelopen jaren opnieuw een prominente plaats weten te verwerven in de Rechtse wereld. Ze staan voor egoïsme en hebzucht (Rand), minachting voor armoede en ontkenning van de sociale dynamiek daar achter (Dalrymple), en een reactionaire houding die de Verlichtingswaarden volstrekt ontkent (Burke).

Nationalisme

Daarmee heeft Mertens een canvas klaargemaakt waarop hij in deel 4 van het boek de heropstanding van het nationalisme kan schetsen. In diverse Europese landen zien we de terugkeer van een uitgesproken nationaal chauvinisme in het zog van de crisis: bij ons, in Nederland, in Denemarken, Finland, Hongarije om er maar enkele op te noemen. Telkens is dit nationalisme uitgesproken rechts in ideologische termen: het is xenofoob, keert terug naar een cultureel essentialisme, wijst de ethische en politieke verworvenheden van Mei ’68 radicaal af, en staat voor een neoliberaal sociaal-economisch beleid dat de principes van Dalrymple lijkt te volgen.

Dit mengsel van nationalisme en sociaal-economisch extreem-rechts is opmerkelijk, zij het verklaarbaar. De crisis en de daarop volgende maatregelen doen de interne concurrentie binnen de samenleving toenemen. Mensen worden verder geïndividualiseerd door de afbouw van sociale zorgsystemen, en deze ‘vrijheid’ houdt een enorme onzekerheid en een enorm besef van nieuwe risico’s in: zal ik mijn baan houden? Zal ik nog een pensioen hebben? Zal ik mijn kinderen nog naar school kunnen sturen? Partijen en organisaties die in een dergelijk klimaat de suggestie bieden dat een deel van die onzekerheid kan opgelost worden door het elimineren van de Ander, die scoren goed. De Wever wil de Vlamingen verlossen van de Waal, want die laatste consumeert mee van de schaarser wordende goederen; Orban, Wilders en de Ware Finnen richten zich op de zogeheten tsunami aan migranten die onze jobs afpakken en onze sociale zekerheidskassen leegmaken.

Het is dit soort van chauvinistische politiek die de grond vrijmaakt voor een neoliberaal beleid, en er hand in hand mee loopt. De toegenomen competitie onder mensen speelt zich af op alle schaalniveaus, individueel, tussen groepen en gemeenschappen, en tussen natie-staten en werelddelen. Het weinge wat er nog te verdelen valt moet onder zo weinig mogelijk mensen verdeeld worden – het is via dit argument dat de hedendaagse nationalisten beweren het sociale systeem te verdedigen tegen al te grote rampen.

Mertens wijst erop dat precies zo’n houding ingaat tegen het enige defensieve middel in een crisis: solidariteit. Zoals herhaaldelijk gezegd: in een crisis is rechtvaardigheid cruciaal, en een dergelijke rechtvaardigheid kan men niet organiseren via uitsluiting, wel, en enkel, via solidariteit. In die solidariteit betrekt men zij die genoeg hebben – of overschot, want winsten en vermogens moeten bijdragen – en zij die niet genoeg hebben, om zo een basispakket van welvaart voor allen te voorzien. Wanneer de beschikbare middelen inkrimpen is enkel solidariteit een recept voor sociale en politieke stabiliteit. Nationalisten zoals De Wever, Wilders en Orban daarentegen installeren politieke conflicten in het hart van de samenleving; ze creëren een permanente voet van oorlog tussen ‘ons’ en de ‘andere’. En deze spanning dient enkel zij die ze wensen uit te buiten.

Naar voor

Men wordt niet bepaald vrolijk van de analyses die Mertens in ‘Hoe Durven Ze?’ biedt. Maar men kan ze niet ontwijken en evenmin doen alsof ze er niet zijn of geen belang hebben. Mertens deelt met alle andere auteurs die ik eerder heb vermeld, de bevinding dat deze crisis van buitengewone omvang en diepte is. Maar hij gaat veel verder in zijn analyse dan de andere auteurs doordat hij de crisis definieert als een economisch én sociale, politieke en ideologische crisis, die bovendien niet tijdelijk en uniek is maar systemisch. Deze crisis begon in één sector van de economie, hij dreigt te eindigen in alle facetten van de samenleving, en de samenleving te hertekenen naar een heel andere.

Het voornaamste middel waarmee men deze ontwikkeling aandrijft is, merkwaardig genoeg, stilte. Men neemt de standpunten van de experten simpelweg over, en men stelt onomwonden (zoals Van Quickenborne na zijn lezing van de rapporten van Itinera) dat ‘er geen andere weg is’. Het publieke debat over deze evolutie wordt ontweken, stilgelegd of stilgehouden. Mertens roept dan ook in deel 5 van zijn boek op tot méér maatschappelijk debat – debat over de maatschappij, haar waarde en waarden, de systemen die erin werkzaam zijn, de krachten die erop inwerken. En op dit punt gaat het boek open in een zeer brede ruimte van onderwerpen – duurzaam ondernemen, de democratische structuren, de zwakte van de leidende partijen, het belang van sociale organisaties, noem maar op. Hij roept op tot een Algemene Mobilisatie van iedereen, in eerste instantie om zich te informeren en na te denken, in tweede instantie om te ageren. In dat opzicht eindigt het boek zowel optimistisch als wanhopig: het is nog niet te laat om uit dit dal te kruipen, maar het is wel de allerhoogste tijd.

Tot slot

Zelfs wie kritisch staat ten opzichte van links, zal in dit boek een schat aan informatie en denkstof vinden. Het is gewoon een zeer goed boek over de crisis. Mertens doet nergens een oproep om zich aan te sluiten bij de PVDA of ervoor te stemmen: dit is geen boek van een partijleider, maar van een intellectueel die aan de basis werkt en van daaruit een realistisch perspectief op de crisis ontwerpt. Men hoeft dan ook niet bevreesd te zijn: lectuur van dit boek maakt je niet meteen PVDA-er, en je moet geen PVDA-er zijn om het boek te begrijpen en te waarderen.

Het valt overigens op dat een reeks ideeën en argumenten uit de keuken van Mertens stilaan ook op een breder front beginnen door te dringen. Groen! bedient zich graag van cijfers en feiten aangereikt vanuit de hoek van Mertens, de vakbonden eveneens, hier en daar ook een SPA-er, en (stel je voor) zelfs Trends bracht onlangs verslag uit over het feit dat de grootste Belgische bedrijven geen duit belastingen betalen. Een heel bataljon professoren en deskundigen gaven hierop hun verontwaardiging prijs over deze wantoestand.

We leven in een vreemd land, waarin kampen vastliggen en ideeën in hun eigen silo’s circuleren. Enkel wanneer Trends zegt wat de PVDA zegt, krijgt het nieuwswaarde. Wellicht zal men dit boek absoluut willen lezen als een pamflet van de PVDA en er bijgevolg geen belang aan hechten. Dat is jammer, want net deze ziekte plaagt ons maatschappelijk debat en maakt het tot een steriele kermis van woorden en uitspraken. Indien feiten niet kunnen ontdaan worden van de a priori sympathieën en antipathieën die men tegenover hun dragers heeft, dan raken we met z’n allen nooit uit dit dal. Ik roep iedereen op om deze a priori’s even opzij te zetten en met een onbevangen blik dit boek ter hand te nemen. Het zal je slimmer maken, meer inzicht geven in de toestand waarin we ons bevinden, en heel andere types van debat losmaken.

Dit is echt wel nodig. In de laatste dagen van de regeringsformatie blokletterde De Tijd dat er ‘onrustwekkende geruchten’ de ronde deden over de vermogensbelasting. Onrustwekkend voor wie? Zeker niet van de modale belastingsbetaler die een bijdrage vanuit de grote fortuinen allicht best aardig zou vinden. En toen op dinsdag 20 december de eerste stakingsacties werden gevoerd als antwoord op de aangekondigde pensioenhervormingen, werd het avondnieuws van de VRT gedomineerd door items over mensen die een spontane campagne waren begonnen tegen die stakingen. De stemmen van enkelingen en bepaalde fracties van de samenleving klinken systematisch luider dan die van anderen. Inzake de crisis krijgen we nauwelijks andere stemmen dan diegene diede globale tendens ondersteunen. Een boek zoals dat van Peter Mertens voorziet in een heel andere stem, een stem van onderuit, een stem van de miljoenen die door de crisis diep geraakt worden. Ook die stem is van belang, zelfs voor mensen als Van Quickenborne.

(Uitpers nr. 141, 13de jg., april 2012)

Bron: dewereldmorgen.be

(Jan Blommaert is hoogleraar Taal, Cultuur en Globalisering aan Tilburg University en publiceerde onder andere ‘De Crisis van de Democratie’ en ‘De Heruitvinding van de Samenleving’)

Laatste bijdrages

Bayrou, dan toch

Het zou geen verrassing mogen zijn, en toch: François Bayrou heeft eindelijk een van zijn twee dromen gerealiseerd, hij is premier van Frankrijk. De andere droom: president. Maar voorlopig…

SYRIË: EEN MIDDELEEUWS OPBOD

De weg naar Damascus is lang. De apostel Paulus werd er van zijn paard gegooid. De kruisvaarders moesten eerst de oninneembaar  geachte stad Antiochië (vandaag Turks Antakya) belegeren –…

Komt er stabiliteit in Syrië na het verdwijnen van Assad?

Het regime van Bashar al-Assad is gevallen, maar daarmee is er nog geen eind gekomen aan de gevechten. Het land is nu opgedeeld in twee stukken. Met het vertrek…

Grenskolonialisme

You May Also Like

×