‘Een kleinere, flexibelere, mobielere, beter uitgeruste en sneller inzetbare Defensie,’ dat is samengevat de teneur van het nieuwe Structuurplan voor Defensie dat begin december werd goedgekeurd.(1) Om deze doelstelling te bereiken zal de structuur van de krijgsmacht verder aangepast worden, wordt er geïnvesteerd in nieuw materiaal en moet het tegen 2015 met meer dan tienduizend militairen minder. Maar welke rol kan onze krijgsmacht daadwerkelijk vervullen? En is het opportuun dat het Belgische leger ook verder in buitenlandse operaties wordt ingezet?
Missie
Sinds haar belangrijkste werkgever begin jaren negentig over de kop ging, is ons Belgisch Leger op zoek naar een nieuwe missie. Een massieve krijgsmacht gericht op de verdediging van het territoir is door de nieuwe context achterhaald. Ook de verdediging tegen asymmetrisch geweld, in concreto terrorisme, biedt geen perspectieven voor een Belgische krijgsmacht van meer dan tienduizend soldaten, uitgerust met tanks en pantserwagens. Het handhaven van het Belgische leger zou dus nauwelijks met een defensieve missie verantwoord kunnen worden.
De planners van de Generale Staf in Evere moesten echter niet lang zoeken naar een nieuwe niche: burgeroorlogen in verre landen. Dit betekent concreet dat de meeste beleidsmakers van de internationale gemeenschap eerst en vooral met z’n allen lang genoeg langs de zijlijn staan staren. De kunst is het momentum af te wachten: niet ingrijpen als de spanningen zich pril demonstreren, maar wel tijdens of nadat het geweld openbarst in de vorm van een genocide, stromen vluchtelingen, geamputeerde ledematen en massagraven. Géén kwaad woord echter voor de meeste van onze soldaten, die na het zoveelste falen van de internationale gemeenschap, het slagveld moeten aanschouwen en wanhopig trachten orde te scheppen in de waanzin.
Uiteraard is een pleidooi voor preventieve diplomatie en structurele vrede, waaronder economische divergentie en ontwikkeling, hier op zijn plaats. En het is inderdaad een terechte aanmerking dat ons land in dit opzicht nog steeds bijna drie keer meer uitgeeft aan defensie dan aan ontwikkelingshulp en 127 keer meer dan aan initiatieven met betrekking tot civiele conflictpreventie.(2) Toch verdient de huidige beleidskoers van Defensie een kans, weliswaar onder een aantal voorwaarden.
Transformatie
Onder Leo Delcroix werd de basis gelegd voor de huidige transformatie van het leger. Ons land had na de Koude Oorlog niet langer de behoefte aan een massieve strijdkracht die in hoofdzaak de gestalte had van een aantal logge gemechaniseerde brigades. Het structuurplan dat we vandaag lezen, betekent in dat opzicht weinig nieuws. Het geeft wel een concrete invulling en wil komaf maken met de erfenis: een obsoleet arsenaal, de vergrijsde leeftijdsstructuur en de weinig flexibele structuur.(3)
Dit alles mag volgens het Structuurplan geen extra financiële middelen absorberen buiten een indexering en onder voorbehoud een eventuele extra van 0,5 procent in 2005. De middelen voor de moderniseringsoperatie moeten ondermeer worden afgeleid van de budgetten voor training (de landcomponent moet het met 15 procent minder doen), de sluiting van bases en de verkoop van overtollig materiaal. De finale budgetspreiding voorziet vijftig procent voor personeel, 25 procent voor operaties en werking en 25 procent voor investeringen in infrastructuur en materieel. Vandaag is deze verhouding respectievelijk: 59, 28 en 15 procent. Tegen 2015 zou er zo 15 100 € per soldaat moeten worden geïnvesteerd in uitrusting. Vandaag beloopt dit 5 700 €.
Deze visie heeft vooral implicaties op de landcomponent. Primordiaal in de verdere hervorming is de reoriëntatie van een gemechaniseerde naar een zogenoemde ‘mediane’ capaciteit. Dit betekent dat men snel eenheden uitgerust met lichte en middelzware middelen zoals wielvoertuigen in het buitenland kan inzetten.(4) De landcomponent zal bestaan uit kleinere combineerbare modules waaronder negen operationele, twee verkenningsmodules, één module special forces en verschillende ondersteunende modules. De voorziene investeringen richten zich in eerste instantie op de vervanging van de AIFV en MPPV door lichte gepantserde wielvoertuigen, een nieuwe generatie anti-tankwapen van korte of middellange dracht, de aankoop van lichte, getrokken artilleriestukken en de deelname aan ‘het ontwikkelen van multinationale transportcapaciteit per helikopter.’
In de luchtcomponent zou tegen 2015 het huidige aantal F-16’s worden terug gedrongen naar zestig. Een eventuele opvolger, bijvoorbeeld de JSF, komt niet ter sprake. De C-130-toestellen zullen in 2018 worden vervangen door het nog te ontwikkelen Europese vrachtvliegtuig, de A400M. De fregatten bij de marine zullen gemoderniseerd worden of vervangen door twee Nederlandse afdankertjes: de multifunctionele M-Fregatten van het type Karel-Doorman.
Het huidige Structuurplan wordt dus duidelijk onderbouwd door een doctrine die opdrachten in het buitenland centraal plaatst.
Tweesporen
Militaire interventie zonder structurele vredesopbouw en conflictpreventie is echter een loze zingeving voor Defensie. Gewapende conflicten moet men in eerste instantie voorkomen. België kan daar een bijdrage toe leveren. Eerst en vooral dient er in dit opzicht een coherent buitenlands beleid gevoerd te worden dat permanent geijkt wordt aan de principes van conflictpreventie. Deze samenhangende benadering moet gewaarborgd worden door een op te richten federaal centrum voor conflictpreventie. Ten tweede moeten concrete civiele initiatieven met betrekking tot conflictvoorkoming op het terrein verder ondersteund en geïntensiveerd worden. België kan binnen de Europese Unie ook een actievere rol spelen in het streven naar structurele vrede. Dit betekent het bieden van economische en politieke kansen en zekerheid om zo instabiliteit te voorkomen. Hiermee beogen we ondermeer: een herziening van de Europese landbouwsubsidies, het stopzetten van de dumping van grondstoffen in het Zuiden, het afbouwen van de tariefmuren ten opzichte van de derde wereld, het garanderen van leefbare grondstoffenprijzen op de internationale markt, een uitbreiding van de capaciteit en middelen voor structurele ontwikkelingssamenwerking… Armoede is en zal immers ongetwijfeld een belangrijke oorzaak blijven van interne conflicten.(5)
Een wereld vrij van conflicten blijft helaas utopisch. Conflicten en geweld zijn bijvoorbeeld vaak eigen aan de maatschappelijke genese: adaptatie en transitie.(6) De kwestie is dan ook conflicten zodanig te managen zodat open geweld beperkt blijft zoals het scheiden van gewapende fracties. Daar tegenover staat dat militaire interventies in gewapende conflicten zelden duurzame stabiliteit en vrede sorteren. De recente optredens in Ivoorkust, Liberia, Afghanistan, Mindanao, Oost-Congo staven dit. De aanwezigheid van buitenlandse troepen vormt in de meeste gevallen slechts een tijdelijke rem op het interne geweld. Een tweesporenbeleid is dus noodzakelijk: enerzijds een breed scala aan preventieve initiatieven en anderzijds conflictmanagement.
Hierin blijft een taak weggelegd voor militairen. De Belgische krijgsmacht zou bijgevolg mutatis mutandi kunnen transformeren naar een leger dat zich naast een beperkte defensieve opdracht concentreert op preventie, conflictmanagement en de ondersteuning van humanitaire hulpverlening. Deze doctrine kan echter enkel gelegitimeerd worden door een consequent beleid. Een aantal condities dringen zich daarbij op: een evenwichtige middelenverdeling tussen civiele, structurele conflictpreventie en defensie-uitgaven, afbouw van de offensieve wapensystemen en een degelijk politiek interventiekader.
Toekomst
Thans besteedt de Belgische overheid 968 miljoen Euro (0,37% van het BNP) aan ontwikkelingshulp.(7) Het defensiebudget bedraagt 2,5 miljard Euro. In het discours van een strijdmacht als instrument bij het bewerkstelligen van een vredevollere wereld is dit een duidelijke inconsequentie. Het behalen 0,7- procentnorm voor ontwikkelingssamenwerking vormt dan ook een minimale preconditie om het handhaven van de huidige militaire begroting te verantwoorden. Eender welke stijging van de werkingsmiddelen voor defensie moet gereflecteerd worden door evenredig toenemende inspanningen betreffende civiele, structurele conflictpreventie, waardonder dus ontwikkelingssamenwerking.
Bovendien vereist de nieuwe doctrine gericht op operaties in het buitenland binnen het budget van defensie ook meer financiële middelen om deze operaties te bekostigen. Vandaag wordt er slechts één procent van de defensiebegroting gereserveerd ‘om de kosten van de buitenlandse militaire operaties te dekken.’(8) Dit komt overeen ‘de uitzending naar het buitenland van ongeveer 500 man gedurende één jaar of van ongeveer 1000 man gedurende zes maanden.’ Dus geen nieuw materiaal of verjongd personeel om in kazernes op te sluiten. Niet bewapenen om te bewapenen. Het is belangrijk dat binnen de vooropgestelde verdeling van middelen een ruimer percentage wordt vrijgemaakt om operaties te bekostigen.
Een performante Belgische krijgsmacht vereist specialisatie. De optie van ‘een grote leger’ met het hele arsenaal aan wapensystemen dat werd bepleit door de vorige stafchef, Willy Herteleer, is geen haalbare kaart en niet wenselijk. Onze vloot F-16-toestellen bijvoorbeeld, betekent een zware financiële belasting wat betreft opleiding en training en bleek in het verleden(9), niet in staat om zelfstandig een betekenisvolle rol te spelen. Vervanging is dan ook geen optie. Hetzelfde geldt voor het omvangrijke dispositief van 132 Leopardtanks en 113 gemotoriseerde artilleriestukken.(10) Deze ‘vuurkracht’ kan in de toekomst collectief op Europees niveau of billateraal beperkt worden bewerkstelligd.
België zou voorlopig principieel geen steun mogen verlenen aan een geplande snelle interventiemacht zolang er geen coherent Europees buitenlands beleid bestaat en zolang de Unie zich beperkt tot een hoofdzakelijk curatieve strategie ten opzichte van geweld en terrorisme. Het huidige pleidooi voor herbewapening, geïnstigeerd door de Verenigde Staten, is een blinde operatie. België moet, zoals eerder verwoord, pleiten voor eenstemmigheid en een grotere inspanning tot structurele vrede. In deze context dient het Belgische leger hoegenaamd prioriteit te geven aan de toenemende vraag van de Verenigde Naties naar vredestroepen.
Conclusie
De recente geschiedenis en de actualiteit hebben de bestaansredenen van een staand leger als ‘landsverdediging’ achterhaald. De Belgische krijgsmacht is bijgevolg op zoek naar een nieuwe zingeving en doelt op een internationale missie. Interventies van het Belgische leger het buitenland kunnen een bijdrage leveren tot het vermijden en indammen van gewapende conflicten. Deze optie vereist echter een consequent beleid dat op meer overtuigende manier werk maakt van structurele vrede en conflictvoorkoming. Ook de structuur, de budgetverdeling en de uitrusting van het hervormde Belgische leger dienen in dit perspectief bekeken te worden. Zonder deze invulling dreigt de huidige koers een loze operatie te worden.
(Uitpers, nr. 49, 5de jg., januari 2004)
Jonathan Holslag is lid van de werkgroep conflictpreventie en internationale veiligheid Pax Christi.
Voetnoten:
(1) A. Flahaut, Structuurplan van defensie, departement defensie, 2003.
(2 B. Horemans en J. Holslag, Pleidooi voor de oprichting van een federaal centrum voor conflictpreventie, Vlaamse Vredesweek, 2003.
(3) Meer hierover:
www.mil.be/mod/docs/(4) A. Flahaut, Strategisch Plan, Departement Defensie, 2003.
(5) Zie onder andere: P. Collier e.a., Breaking the Conflict Traps, Worldbank, 2003.
(6) J. Holslag, De ware aard van recent geweld in West-Afrika in Internationale Spectator, 2003.
(7) Activiteitenverslag 2002, FOD Buitenlandse Zaken, 2003.
(8) A. Flahaut, Strategisch Plan, Departement Defensie, 2003.
(9)Door een gebrek aan munitie en elektronische afweermechanismen, konden de Belgische F-16’s slechts voor zeer beperkte taken worden ingezet.
(10) G. Toremans, Belgium details 15-year plan for reorganisation in Jane’s Defence Weekly, 2001.