Op deze pagina’s verschenen al eerder persoonlijke ervaringen onder schuilnaam van een zeer betrouwbaar iemand die bij de redactie bekend is. Ondanks het risico ging hij herhaaldelijk naar het dictatoriale Nicaragua onder Daniel Ortega en bracht hij daarover verslag uit. Dat wilde hij en zijn vrouw rond Kerstmis opnieuw doen vanuit het nabuurland Costa Rica, maar deze keer liep het slecht af. Ze werden aan de grens tegengehouden (zie foto) en als persona non grata teruggestuurd. Zo gaat het er nu aan toe in Nicaragua.
Op 7 december zijn mijn partner en ik stipt om 8 uur ’s morgens bij Hotel Guanacaste in Liberia. Daar stopt de bus van Central Lines uit San José die ons mee zal nemen naar Nicaragua. Omdat vertraging door filevorming onderweg eerder regel dan uitzondering is en de passagiers bij het ochtendgloren onderweg ontbijten is anderhalf à twee uur wachten geen uitzondering, zo weten we uit ervaring. Maar dit keer duurt het wel erg lang en daar komt nog bij dat we alles behalve comfortabel zitten op een laag muurtje onder de schaduw van een boom. Dat komt omdat de eigenaar van het hotel de overkapte wachtruimte bij zijn privéwoning getrokken heeft en daar om elk misverstand te vermijden ook maar een van prikkeldraad voorzien hek omheen heeft gezet.
Na twee-en-een-half uur besluit mijn dame bij de receptioniste van het hotel te gaan informeren wat er aan de hand is. Zelf blijf ik bij de koffer en de tassen zitten voor het geval de bus onverhoopt opduikt. Vanaf een afstandje gebaart zij mij na een paar minuten haar kant op te komen, wat maakt dat ik met alle bagage haar kant oploop. ‘Iets met twee passagiers die geen toestemming hebben om Nicaragua binnen te komen’, zegt de medewerkster van het hotel met wie zij mij opwacht.
De afgelopen maanden heb ik meerdere politiek risicovolle contacten met mensen in Nicaragua gehad en in die zin heb ik er al die tijd rekening mee gehouden dat de dictatuur ons op een kwade dag de toegang tot het land zou ontzeggen. Desondanks komt het bericht hard binnen. Om de ernst van de situatie te onderstrepen deelt de dame die voor ons gebeld heeft ons mee dat ze te horen heeft gekregen dat we het beter uit ons hoofd konden laten om ons alsnog bij de grenspost Peñas Blancas te vervoegen.
Aan mijn partner stel ik voor om eerst even wat te drinken en te bedenken wat we gaan doen want een plan-B hebben we niet. We besluiten bij wijze van troostprijs naar een plek buiten de stad te gaan waar het volgens Booking.com prettig en betaalbaar vertoeven is en dat goede recensies heeft. De taxichauffeur die we aanhouden blijkt bereid ons daar voor een schappelijke prijs heen te brengen. Zonder met ons te overleggen rijdt hij de laatste paar honderd meter op de vierbaansweg tegen het verkeer in. ‘Anders moet ik vijf kilometer verder rijden voordat ik kan keren’, zegt hij. Eerst pakt hij de rechter rijbaan aan de verkeerde kant van de weg, om nadat er een tegenligger met hoge snelheid gepasseerd is over te steken naar de voor ons linker rijbaan terwijl een tweede tegenligger ons op hoge snelheid passeert. Dat we ongeschonden bij het hotel arriveren, is het eerste maar tegelijk ook laatste goede nieuws van de dag. Het hotel blijkt pal langs de snelweg te liggen, heeft geen restaurant maar wel een dure bezorgdienst voor voedsel en versnaperingen en een zwembad formaat postzegel zonder ook maar een sprankje schaduw. Maar geen nood, uit ervaring weten we dat tegenslag vaak in groepsverband opereert.
Vervolgens een rondje WhatsApp-bellen met ons contact in Managua bij wie we voor twee maanden een auto zouden huren, onze vriendin die ons vertelt dat ze net onze slaapkamer in orde heeft gemaakt en met enkele andere vrienden. Met goede vrienden uit een volksbuurt dat we al lang kennen hebben we een videogesprek: zij in tranen, hij met een verbeten kop. Hij laat zich niet zo makkelijk kennen maar ik zie dat hij woedend is en zich verraden voelt door zijn president, waar hij nog steeds niet mee gebroken heeft. ‘Zie je nou wel wat een zakkenwassers het zijn’, zullen zijn vrouw en kinderen tegen hem zeggen, die van meet af aan geen enkel begrip hadden voor zijn loyaliteit naar de verraden revolutie.
De dagen daarna bellen en appen we met tal van andere vrienden en bekenden, van mensen ‘van de straat’ tot hoger opgeleiden, van hard core regeringstegenstanders tot de enkelingen die de dictatuur nog steeds het voordeel van de twijfel geven. Via onze mobiele telefoons zijn we opnieuw getuige van tranen, boosheid en schaamte. Aan enkele van onze vrienden leggen we de vraag voor ‘Wat te doen?’. Leggen we ons neer bij het inreisverbod of gaan we gewoon naar de grens en doen we onze neus bloedt? Formeel hebben we namelijk geen enkele reactie gekregen op ons inreisverzoek dat ik anderhalve maand geleden naar Binnenlandse Zaken in Managua heb gestuurd. De eerste vrouw, die politiek dubbelspel speelt en van binnenuit de dictatuur ondermijnt, reageert met ‘Nee, nee, nee, nee, nee, nee’ en drukt ons op het hart om af te zien van pogingen om het land binnen te komen. Te risicovol. Daarna bel ik met iemand die dichtbij mij staat en mij tijdens eerdere Nicaragua-bezoeken regelmatig ’s avonds belde om er zeker van te zijn dat ik op vrije voeten en in goede gezondheid verkeerde. Die vriend drukt mij op het hart om in Costa Rica te blijven. Ook vraagt hij mij publicitair geen stennis te maken over het feit dat we het stempel ‘persona non grata’ hebben gekregen. ‘Binnen een halve dag hebben ze jouw netwerk in kaart en dat kan voor ons die jouw vrienden en bekenden zijn veel problemen opleveren’.
Een goede vriend uit Nederland appt mij met de vraag of we het prettig vinden als hij contact opneemt met enkele Costa Ricaanse vrienden met de vraag we bij hen terecht kunnen voor de tussentijd. Dat levert binnen een paar uur een appje van Arno op. Die zit nu in Nederland maar laat ons weten dat we gebruik kunnen maken van zijn huis in Paquera. Wij daarheen met onze huurauto en de ferry. We belanden in een sprookjesachtige omgeving in een droom van een huis, gelegen op een schiereiland aan de Stille Oceaan met uitzicht op eilandjes en een baai. ’s Ochtends worden we – met alle luiken van onze slaapkamer open – rond zes uur gewekt door brulapen en vogels. Ondanks de ellende van het inreisverbod voelen wij ons bevoorrecht. Luxe dissidenten 2.0
Mijn belangrijkste informant heb ik nog niet gesproken. Dat is een voormalig kopstuk uit de sandinistische beweging die radicaal met de partij – het FSLN – gebroken heeft toen het moorden begon in 2018. Op persoonlijk vlak onderhoudt hij nog steeds relaties met functionarissen van het regime, van wie er naar zijn zeggen nogal wat psychisch in de knoop zitten vanwege gewetensbezwaren. Maar opstappen doen zij niet, uit opportunisme, angst of – meestal – een combinatie van die twee. Ik bel hem via Signal en leg hem de vraag voor of we er goed aan zouden doen om alsnog een poging te doen het land binnen te komen. Zijn advies luidt ‘doen’ want ‘Nee heb je, ja kun je krijgen. Als de informatie de bezwarende informatie van Binnenlandse Zaken over jullie inmiddels in alle computersystemen zit kom je er niet in, maar als dat niet het geval is zou ik me niet al te druk maken. Dan kun je hier rondreizen zoals jullie gewend zijn. Maar als je illegaal Nicaragua binnen probeert te komen wordt het een ander verhaal. Dan loop je een reëel risico opgepakt te worden en voor langere tijd in de bak te belanden.’ We wikken, wegen en besluiten over een of twee weken een poging te wagen. Wel neem ik me voor om mijn laptop en telefoon in Costa Rica achter te laten want als ze die op enig moment leeg trekken, zijn de rapen gaar. En verder maken mijn partner en ik duidelijke afspraken wat we wel en vooral niet zeggen in het geval we op enig moment toch opgepakt worden en van elkaar gescheiden worden.
Nog voor we een poging doen de grens over te steken ervaren we dat de angst bij veel Nicaraguanen de afgelopen maanden sterk is gegroeid. Mensen worden steeds terughoudender in hun sociale contacten. Een vriendin laat ons weten dat zij zich niet alleen grote zorgen maakt over ons maar ook over de mogelijke gevolgen voor zichzelf, haar bedrijf en haar dochter uit de VS die binnenkort bij haar op bezoek komt. Omdat Nicaraguanen gehecht zijn aan vormelijkheid zegt zij niet dat ze liever niet heeft dat we bij haar langs komen. Maar als goede verstaander heb ik aan een half woord genoeg. Ik laat haar weten dat als het ons lukt Nicaragua binnen te komen wij contact met haar op zullen nemen vanuit het hotel van een vriendin van haar. Daar reageert zij opgetogen op. Uit de appjes die ik de dagen daarna van haar krijg maak ik op dat zij zich schaamt voor het feit dat zij zich naar ons toe zo heeft laten gaan.
Pas na een paar dagen begin ik me af te vragen wat gemaakt heeft dat ons de toegang tot Nicaragua ontzegd is, terwijl we daar in maart-april van dit jaar nog waren. Tal van scenario’s passeren de revue. Is het niet stom van me geweest om ons bezoek bij Binnenlandse Zaken aan te melden, terwijl veel toeristen daar een loopje mee nemen? Kregen we ‘nee’ vanwege een artikel waar mijn partner in 2019 aan meegeschreven heeft en dat naar haar zeggen elke keer oppopt als ze haar naam intikt op Google? Komt het door een internetverwijzing naar een radio-interview dat ik in 2018 heb gegeven? Of zou de politieke dissident in de La Modelo-gevangenis met wie ik een paar maanden regelmatig geappt heb zonder het te weten als lokeend gebruikt zijn? Is het mijn contact met een advocate die politieke gevangenen verdedigt maar die niet door alle tegenstanders van de dictatuur wordt vertrouwd? Of ben ik erbij gelapt door een voorstander van de Ortega-dictatuur die onlangs tegen mij uitviel? Mijn betrokkenheid bij de Nicaragua Steungroep is het in ieder geval niet omdat één van onze mensen onlangs zonder problemen Nicaragua binnen kwam.
Na twee weken zijn wij tot rust gekomen en besluiten we naar Liberia af te reizen om bij hotel Guanacaste een envelop met 66 dollar op te halen die de busmaatschappij daar heeft afgegeven vanwege onze geannuleerde busreis en te overleggen met het autoverhuurbedrijf over ons voornemen de dag daarop de grensovergang te testen. De nacht brengen we door in het huurappartement van Cristian, waar we vaker slapen en die mijn laptop en mijn mobiele telefoon in bewaring neemt.
De ochtend daarop rijden we in ruim een uur naar de grens, waar we onze zaakjes afhandelen met het autoverhuurbedrijf en de Costa Ricaanse migratiedienst. Daarna lopen we een paar honderd meter met onze bagage naar de Nicaraguaanse grens. Daar treffen we een paar duizend wachtenden aan, voor een belangrijk deel Costa Ricaanse toeristen voor wie Nicaragua een goedkoop vakantieland blijkt te zijn. Er zijn zoveel mensen dat de rij tussen de twee grensposten een u-vorm aangenomen heeft, wat maakt dat we vele honderden mensen voorbij moeten lopen voordat we ons achter in de rij aan kunnen sluiten. Pas na anderhalf uur, het is inmiddels na de middag, komen we op het punt waarop we op een afstand van zo’n honderd, tweehonderd meter het gebouw van de migratiedienst voor ons zien. De zon schijnt onbarmhartig, water en frisdrank ontbreken, wat maakt dat iedereen aangewezen is op wat die bij zich heeft. Soms staat de rij minutenlang stil om daarna weer een of twee meter op te schuiven. Aan mijn partner stel ik voor dat zij verderop in de schaduw gaat zitten en voor het eerst ben ik Delta Lines erkentelijk voor het feit dat we uit kostenoverwegingen maar één koffer bij ons hebben, plus allebei een bescheiden rugzak. Onder het wachten raak ik in gesprek met een sympathieke Costa Ricaan die in Ann Arbor en Rome informatica heeft gestudeerd, een verademing is omdat ik wel wat afleiding kan gebruiken.
In tegenstelling tot de Costa Ricaanse kant, waar ‘mensen van de derde leeftijd’ voorrang krijgen bij de afhandeling van de vereiste formaliteiten, dienen ouderen en gehandicapten aan de Nicaraguaanse kant gewoon op hun beurt te wachten. Wat de situatie er niet beter op maakt is dat touroperators hun klanten, blijkbaar met goedkeuring van de Nicaraguaanse toezichthouders, ergens midden naast de rij wachtenden positioneren. Ik heb er de zeik in omdat ik inmiddels twee uur in de rij sta en laat dat ook merken aan de nieuwkomers naast mij. Mijn ergernis wordt enigszins getemperd wanneer een jonge vrouw die deel uitmaakt van de voordringers mij zonnecrème aanbiedt en een ruime hoeveelheid in mijn open hand spuit. Vooral de laatste vijftig meter wachten is een hel omdat de rij zich met het zicht op de toegangsdeur van het douanegebouw tot zo’n twintig mensen verbreed heeft, waardoor het tempo waarin de wachtenden tot het grensgebouw binnengelaten worden terugvalt tot een slakkengang.
Maar na meer dan vier uur wachten is het zo ver. We zijn binnen, in het airco gekoelde grenskantoor en kunnen plaatsnemen in de door paaltjes met afzetbanden aangegeven slingerrij, die iedereen zo goed kent van vliegvelden. Binnen een minuut of twintig zijn wij aan de beurt en komen we bij het loket waarachter een jonge migratieagent zit, die ons vriendelijk te woord staat. Hij haalt onze paspoorten door de scanner, kijkt gefascineerd naar het scherm, staat op en verdwijnt met onze reisdocumenten. Fuck dus, maar wij blijven er rustig onder omdat dit niet als een verrassing komt. Na een minuut of tien komt hij terug met het verzoek even met hem mee te lopen. Hij brengt ons naar zijn chef die belangstellend informeert waar we de eerste nacht door denken te brengen, waar we naartoe gaan en wat we gaan doen. Die vragen doen – tegen beter weten in – de hoop opvlammen dat we er misschien toch door komen. Terwijl we met hem staan te praten tikt hij de informatie in, naar ik aanneem voor zijn superieuren. Hij verzoekt ons plaats te nemen op twee plastic stoeltjes op zo’n twintig meter van zijn kantoortje, tegen de buitenmuur van het grote grenskantoor, van waaruit we een goed zicht hebben op al die mensen die zich bij één van de negen loketten vervoegen en een stempel in hun paspoort krijgen. In de extra wachttijd loop ik een keer naar het kantoortje van de chef om te vragen of er nog wat van komt en informeert mijn partner een kwartier later naar de toiletfaciliteiten.
Na drie kwartier komt er een enigszins gezette chagrijnige onderknuppel op ons af die ons kortaf verzoekt om even met hem mee te lopen. Hoewel we ons tot dan toe geen al te grote zorgen hebben gemaakt is het mij helder dat er nu nog maar twee smaken zijn, foute of heel foute boel. Of wij worden teruggebracht naar de Costa Rricaanse grens – linksaf – of we gaan rechtsaf en worden opgepakt in Nicaragua. Mijn dame had al eerder gezien dat een zichtbaar boze non, in pij met een groot kruis op de borst, door twee migratiebeambten teruggebracht werd naar de Costa Ricaanse grenspost. Ook ons treft datzelfde lot en daar aangekomen krijgen wij onze paspoorten terug met de mededeling dat ons op last van het ministerie van Binnenlandse Zaken toegang tot Nicaragua ontzegd wordt. Op mijn vloek en vraag naar het waarom komt vanzelfsprekend geen antwoord. Nee, hij weet van niets en kan er ook niets aan doen. Onze migratieman – die mijn dame, niets te verliezen, nog even op de foto zet – blijft bij de Costa Ricaanse grenspost staan om er zeker van te zijn dat we niet alsnog een nieuwe poging doen om ons opnieuw bij de wachtrij wachtenden aan te sluiten.
Einde verhaal dus. Ondanks het feit dat het Tweede Kerstdag geen pretje was zijn wij tevreden dat we er alles aan hebben gedaan om Nicaragua binnen te komen. Niet alles maar gevangenisstraf riskeren door illegaal de grens over te steken als dat het perspectief op de val van de dictatuur niet dichterbij brengt, lijkt ons een iets te hoge prijs. Na een avond van tranen, bier en whisky besluiten we er het beste van te maken. Dat wordt wat ons betreft de bekende cocktail van ontmoetingen met vrienden, toeristische uitstapjes en klusjes die er mogelijk toe bijdragen dat de dictatuur in Nicaragua sneller ten val komt. Vreemd is het wel om dat laatste te doen in een context waarin we niets te duchten hebben, geen berichten hoeven te wissen en met Jan en alleman vrijuit kunnen spreken.
Dit alles met een dubbel gevoel. Het voelt alsof een essentieel stuk van mijn leven en mijn ziel is weggesneden, maar tegelijkertijd ben ik me ervan bewust dat ons drama niet te vergelijken is met dat van sommige van onze Nicaraguaanse vrienden die hun land uit hebben moeten vluchten en niet weten of en wanneer zij ooit terug kunnen. Op Facebook schrijf ik wat ons overkomen is. Het is voor het eerst in mijn leven dat ik op de sociale media iets negatiefs schrijf over de Nicaraguaanse dictatuur. Van maar liefst twintig personen in Nicaragua krijg ik bijval. Eén van hen kwalificeert degenen die in het land de dienst uitmaken als een stelletje drollen. ‘Hartstikke sympathiek, maar is het niet verstandiger om je commentaar te skippen, vriend?’, vraag ik hem via een één-op-één bericht. ‘Maak je om mij geen zorgen’, krijg ik als antwoord terug. Tegelijkertijd krijgen mijn partner en ik van meerdere vrienden – zowel van personen die een normaal leven leiden als van mensen die in de illegaliteit leven – berichtjes dat zij blij zijn dat wij geen toestemming hebben gekregen om Nicaragua binnen te komen. ‘Jullie hebben geen idee waartoe ‘zij’ in staat zijn’, krijgen we van meerdere kanten te horen.