Toen op 12 juli de eerste Israëlische bombardementen begonnen was ik met acht jongeren uit de streek van Aalst in het Palestijnse vluchtelingenkamp Rashedieh. Dit kamp bevindt zich langs de kust, in Zuid-Libanon, op 17 km van de Israëlische grens. Méér dan 20.000 vluchtelingen leven er op een lap grond van twee vierkante kilometer, onder permanent toezicht van het Libanese leger, dat ook de toelatingen verleent aan vreemdelingen om het kamp te betreden.
Ook na ons overhaast vertrek uit Libanon ben ik dagelijks contact blijven houden met vrienden uit Rashedieh en met vele kennissen en vrienden uit de andere kampen.
De idee van een reis met jongeren was bij mij opgekomen in de loop van mijn vorig bezoek aan de kampen. Ik ben altijd “Palestina-activist” geweest en als dusdanig ben ik overtuigd van de centrale rol van de vluchtelingen in het Israëlisch-Palestijns conflict. Weinig mensen weten dat er 400.000 vluchtelingen zijn in Libanon, wat ongeveer een tiende van de totale bevolking vertegenwoordigt. Een oplossing voor het Palestijnse vraagstuk is ondenkbaar als er geen regeling komt voor de méér dan vier miljoen Palestijnen die het statuut van vluchteling hebben en verspreid leven in Libanon, Syrië en Jordanië. In principe is hun lot geregeld door de resolutie 194 van de Verenigde Naties, die hen sinds 1948 het recht toekent om terug te keren en schadevergoeding te krijgen. Maar de resolutie 194 is de eerste van een lange rij waar Israël zich helemaal niet aan stoort. De Palestijnse vluchtelingen wachten sinds 58 jaar op de uitvoering ervan. Terwijl er nog dagelijks Joden naar Israël immigreren en daar meteen de Israëlische nationaliteit krijgen hebben Palestijnen niet het recht om zelfs maar een voet te zetten op de grond die eens hun eigendom was. Dat toont meer dan wat ook het koloniale karakter van de staat Israël.
Tijdens deze juli-oorlog gebeurde iets hoogst opmerkelijks. Door de wilde bombardementen in het Zuiden kwam er een indrukwekkende vluchtelingenstroom van Libanezen op gang. Méér dan 1 miljoen burgers waren op de vlucht en honderden families zochten zelfs hun toevlucht… in de Palestijnse kampen. In het Rashedieh-kamp werd onderdak gegeven aan 60 Libanese families en in het Ein-El-Helweh-kamp nabij Saïda werden eveneens honderden families opgevangen. Dit is uitzonderlijk omdat er normaal geen enkel ‘verkeer’ is van Libanezen richting Palestijnse kampen. De aanwezigheid van de Palestijnen in Libanon verliep in het verleden immers niet zonder spanningen. Al voor de burgeroorlog (van 1975 tot 1989) waren er gewapende incidenten tussen de regeringsmilities en de milities van de PLO. Tijdens de Libanese burgeroorlog hielden de Palestijnen zich niet op de vlakte en speelden ze een actieve rol op het strijdtoneel. Dit leidde ook tot de eerste Israëlische inval in Libanon in 1982, waarbij de PLO uit Beiroet werd verbannen en de moordpartij in de Palestijnse kampen van Sabra en Shatila plaatsvond, met 1500 onschuldige burgerdoden. In 1985-86 woedde ook nog de “kampenoorlog” waarbij de Palestijnen oog in oog stonden met de sjiitische Amal-milities die de kampen omsingelden. Dit alles liet zijn sporen na, tot vele jaren na de burgeroorlog. De Palestijnen werden in hun kampen teruggedrongen en moesten ontwapenen. Een afgeleid gevolg is de bijzonder precaire situatie van de Palestijnse vluchtelingen in Libanon. Zij worden er, in tegenstelling met de toestand in Syrië en Jordanië, beschouwd als tweederangsburgers, zonder politieke en sociale rechten. Ze mogen er geen eigen organisaties oprichten, hebben geen toegang tot tientallen beroepen en mogen geen ‘Libanese’ eigendommen (grond of woningen) verwerven. Kortom, op alle vlakken worden ze er gediscrimineerd. Er is dan ook weinig of geen uitwisseling tussen de kampbewoners en hun Libanese omgeving en zeker niet in omgekeerde richting.
Het is paradoxaal dat Palestijnen die toevlucht vonden in Libanon vandaag Libanezen opvangen in hun vluchtelingenkampen. De verklaring hiervoor is duidelijk: Israël geeft als officiële reden voor zijn agressie het vernietigen van de militaire slagkracht van Hezbollah. Vermits Hezbollah een Libanese en geen Palestijnse partij is, is ze ook officieel afwezig in de kampen. Vele Libanese families dachten dan ook een veiliger onderkomen te vinden bij de Palestijnen. De Palestijnen zetten vandaag alle wrijvingen van het verleden opzij en benadrukken de solidariteit tegen de gezamenlijke vijand. Mijn Palestijnse zus, Mariam, directrice van de NGO Beit Atfal Assomoud, waar we te gast waren: “Vandaag zijn er geen Libanezen of Palestijnen, vandaag zijn we allemaal in het verzet.” Hetzelfde geluid horen we in Ein-El-Helweh kamp waar we regelmatig contact onderhouden met de directeur van het Human Call-hospitaal in het Ein-El Helweh kamp, dokter Amer Sammak: “De Palestijnen in het kamp gaan met de Libanese families om als met hun eigen families. Een aantal Libanese vluchtelingen is te gast in Palestijnse huizen, anderen in scholen van de UNRWA en in NGO-gebouwen. De meeste Palestijnen bieden op eigen houtje hulp aan de vluchtelingen, anderen via NGO’s of politieke partijen. Ze geven hen matrassen, voedsel, melk voor de kinderen, kleren, dekens, geneesmiddelen en andere levensnoodzakelijke dingen.”
De kampen waren inderdaad veel minder het doelwit van bombardementen dan de omliggende steden en dorpen, die zeker in het zuiden zo goed als plat werden gebombardeerd. Maar helemaal ontsnapten ook de kampen niet aan de Israëlische vernielzucht. In het Rashedieh-kamp waar wij in juli verbleven kwamen drie raketten neer. De eerste trof de bakkerij van het kamp en maakte verschillende gewonden, waaronder Reem Sahroor, 18 maanden oud (zie foto). Wat de logica is van deze aanval kan men alleen maar gissen. Brutale terreur, een waarschuwing aan de Palestijnen of het doelbewust vernietigen van de voedselvoorziening om te proberen de bevolking op te zetten tegen Hezbollah? De tweede treffer sloeg in naast het huis van onze vriend, de tandarts Murad, waarmee we voortdurend in contact bleven. Murad: “Ik was me aan het klaarmaken om te gaan slapen toen er plots een oorverdovende knal weerklonk…”.
Ook andere Palestijnse kampen werden getroffen. In het Ein-El-Helweh kamp nabij Saïda werd een kindertuin van de PLO geraakt. In Burj-El Barasjneh, Beiroet, vlakbij de Hezbollah regio, vielen er talloze gewonden. In alle kampen lag elke activiteit zo goed als volledig stil. Terwijl die kampen normaal een onvoorstelbaar drukke bedoening zijn en iedereen op straat leeft, waren de steegjes en straatjes nu verlaten. Gedurende één maand hebben de families in hun véél te kleine huisjes dekking gevonden, dikwijls met zes tot tien opeengepakt in een minuscule ruimte, terwijl het gedruis van de bombardementen rond het kamp hen terroriseerde. Diana is het nichtje van Mariam, ze is 17 en woont met haar ouders, broertje en twee zussen in het Burdj El Barasjneh kamp. Ik had zo goed als dagelijks contact met haar en voelde de angst, de paniek, de machteloosheid van heel nabij. Haar ouders besloten naar Syrië te vluchten, wat vanaf de tweede week van de oorlog niet meer mogelijk bleek: Syrië had zijn grenzen gesloten voor Palestijnse vluchtelingen uit angst dat Libanon ze na de oorlog niet meer terug zou laten keren. We contacteerden een Syrische vriend om te trachten een uitnodiging voor Diana en haar familie te bezorgen maar het mocht niet baten: de grenzen gingen onverbiddelijk dicht, de vluchtelingen werd zo het verder vluchten ontzegd.
Hoe traumatiserend ook deze voortdurende bombardementen, toch hadden de Palestijnen de grootste schrik voor het Israelische grondoffensief, zeker in de zuidelijke kampen. De herinnering aan Sabra en Shatila is nog heel levendig en de dreigende omsingeling door Israëlische soldaten was een ware nachtmerrie. De meeste bewoners van de kampen zijn namelijk ter plaatse gebleven, in tegenstelling met de Libanese bevolking in het zuiden. Toch zijn er ook heel wat Palestijnen uit Rashedieh vertrokken naar meer noordelijke kampen zoals Ein-El-Helweh vlakbij Saïda. Mariam was één van de velen: haar moeder is zwaar ziek en zit aan de nierdialyse. Vrij kort reeds na het begin van de oorlog was er een groot gebrek aan medicatie en middelen in het Rode Halve Maaan hospitaaltje in Rashediehkamp waar ze wonen. Een nierdialyse is levensnoodzakelijk dus zat er niets anders op dan de ontzettend gevaarlijke tocht van Rashedieh naar het Ein-El-Helwehkamp, 40 km meer naar het noorden, aan te vangen. Een tocht van bijna vier uur onder een regen van voortdurende bombardementen.
De algemene situatie in de kampen was nog erger dan gewoonlijk. In een mail schrijft dokter Sammak (zie foto): “De grootste nood in het kamp is het dagelijks overleven, door de slechte sociaal-economische situatie. De situatie is vooral ernstig op vlak van geneesmiddelen, brandstof, elektriciteit, telefoon en waterbevoorrading.” Dat is ook de boodschap van de tandarts Murad: “Veel mensen zitten met stress, veel vrouwen krijgen een miskraam door de angst. Daarbij komt dat de hospitalen in de kampen een gebrek aan geneesmiddelen, materiaal en medische staf hebben. En dat terwijl veel mensen ernstige ziekten hebben, die verergeren door het tekort aan geneesmiddelen ten gevolge van de enorme vernielingen in Libanon. Wij kampen ook met een gebrek aan voedsel, en er is een grote angst voor hongersnood, meer nog dan voor de bommen, want het Israelische leger probeert de toevoer van hulpgoederen overal te stoppen, vooral naar Zuid-Libanon.”
Ondanks alle ontberingen staat het als een paal boven water dat Hezbollah de grote morele overwinnaar van de oorlog is. Murad: “Zoals altijd haastten onze mensen in de kampen zich om onze Libanese broeders te helpen, door hen onderdak en voedsel te geven, en elke mogelijke hulp die we kunnen bieden. De grote verrassing is dat al die Libanese vluchtelingen, die hun huis verloren en soms hun gezin, vrienden en job, dat die allemaal achter het verzet staan. Ze bidden dat het verzet wint en hun land (de Shebaa-landerijen) en gevangenen bevrijdt, dat het hun waardigheid en leven redt.”
Dit is niet anders onder de Palestijnen in de kampen. Alhoewel Hezbollah geen Palestijnse partij is wapperde de vlag van de sjiitische Hezbollah reeds voor de oorlog op vele huizen in de kampen. De steun en sympathie is alleen maar toegenomen en dat ondanks het feit dat de Palestijnse moslims bijna allemaal soennieten zijn en geen sjiieten zoals Hezbollah.
Voor de Palestijnse vluchtelingen in Libanon is deze Israëlische agressie de zoveelste misdaad van het zionistische regime. Ze zijn eraan gewend, maar deze oorlog was toch één van de zwaarste beproevingen die ze al doorstonden. Tot slot de aanhef van de aangrijpende brief die we van Murad ontvingen: “Weet je hoe vreselijk het is als de dromen van kinderen gedood worden nog voor ze geboren zijn…? Een eenvoudig spel, een stuk cake, een knuffel van vader, een zoen van moeder, een tuin om in te spelen, een school om er de eerste klanken van de taal te leren, en de eerste stappen om een prachtige en vredevolle wereld te bouwen: al deze eenvoudige dromen hopen de Palestijnse en Libanese kinderen te kunnen hebben en te kunnen bereiken, in hun huizen, dorpen, kampen, bij hun familie. Deze dromen zouden werkelijkheid kunnen worden, maar de Israëlische luchtmacht, marine, bommen en alle soorten wapens, internationaal toegelaten of niet, hebben al deze dromen een halt toegeroepen en gedood. Ze doodden onze kindertijd, en nu hebben we zelfs geen plek meer om ons leven op te bouwen.”
Maar toch heeft de oorlog hen nieuwe hoop gegeven en de overtuiging versterkt dat Israël niet onoverwinnelijk is. Hij heeft nogmaals getoond dat de volksoorlog weerstand kan bieden aan een supergesofistikeerd leger en een regen van bommen. En dat zal zijn weerslag hebben in alle Arabische landen, die al drie oorlogen verloren tegen Israël.
De steun en sympathie ten opzichte van Hezbollah is enorm toegenomen na deze oorlog, de steun aan het verzet is een rode draad doorheen het hele conflict, ondanks alle oorlogsellende.
We bezochten op 9 juli sjeik Nabil Kaouk, de leider van Hezbollah in Zuid Libanon (zie foto) die ons zei: “Zolang een Palestijns mensenleven in de ogen van de wereld beduidend minder waard blijkt dan het leven van een Israëlische burger zullen we doorgaan met het verzet tegen dit onrecht. Zijn wij dan de terroristen, terwijl de staat Israël zich alles ongestraft kan permitteren onder bescherming van de Verenigde Staten, tientallen resoluties zonder meer naast zich neerlegt, in Gaza honderden burgers om het leven brengt?
Twee dagen later, 12 juli, moesten we hals over kop vertrekken en onze Palestijnse vrienden onder de bommen achterlaten.
De woorden van Sjeik Kaouk blijven toch even nazinderen telkens we in de nieuwsberichten horen praten over de “terreurorganisatie” Hezbollah, terwijl we vanuit de Palestijnse kampen dagelijks de meest schrijnende berichten ontvangen over alweer tientallen burgerslachtoffers onder de mom van “het vrijwaren van de veiligheid van de staat Israël”…
(Uitpers, nr. 78, 8ste jg., september 2006)