Twee maanden en 300 doden (onder wie een derde Palestijnse kinderen doodgeschoten door Israëlische scherpschutters – de Zweedse koningin bestond het niet de scherpschutters maar de Palestijnen daarvoor te blameren!) verder, heeft de “Al Aqsa-intifada” nog tot geen enkel ernstig vredesinitiatief in het Midden Oosten geleid. Alsof er niets ernstigs aan de hand is dat spoed vereist.
Amerikanen en Europeanen wassen hun handen in onschuld, weigeren Israël zelfs maar te blameren, laat staan het een beschermingsmacht voor de Palestijnen op te leggen. Dit wil zeggen dat ze Israël groen licht geven om buitensporig geweld te blijven gebruiken en een echte oplossing, gebaseerd op het internationaal recht, te blijven ontwijken. Door te eisen dat de Palestijnen eerst hun opstand stopzetten, steunen ze de Israëlische politiek die erop gericht is de zaak op de lange baan te schuiven.
Om de oplossing van de Palestijnse kwestie echt op de lange baan te schuiven en eventuele druk (omwille van bv. de hoge olieprijs) te voorkomen, heeft Israël overigens nog eens teruggegrepen naar de beproefde truc van vervroegde verkiezingen. Die verkiezingen zullen volgend voorjaar, vermoedelijk in mei, worden gehouden. Daarna zal het nog wel, zoals gebruikelijk in Israël, verscheidene maanden duren vooraleer er een regering kan worden gevormd. In die periode is geen enkele Israëlische partij in staat de voor een oplossing vereiste toegevingen te doen. En zal de kolonisatie – het eenzijdig scheppen van “feiten” op het terrein – versneld worden voortgezet.
Dat toegevingen onmogelijk zijn, bleek al onmiddellijk toen aftredend premier Ehud Barak met een “vredesplan” op de proppen kwam, waarmee hij hoopt de verkiezingen te winnen. Tijdens de topconferentie in het Amerikaanse Camp David, toen daar in juli werd onderhandeld over een definitieve oplossing van de Palestijnse kwestie, had Barak naar verluidt de Palestijnen 92% van de Westelijke Jordaanoever (Jeruzalem niet inbegrepen) aangeboden. In zijn nieuw plan kunnen de Palestijnen nog slechts 50% krijgen, 10% meer dan wat nu deels of volledig onder Palestijnse controle staat!
Verder wil Barak de onderhandelingen over Jeruzalem en het recht op terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen naar binnen drie jaar verschuiven. Als Yasser Arafat al het aanbod van Camp David verwierp, kan Barak moeilijk verwachten dat de Palestijnse leider zijn nieuw plan zou aanvaarden. In de gegeven omstandigheden kan er van Arafat ook moeilijk worden verwacht dat hij nog ernstige pogingen kan doen om een einde te maken aan de tweede intifada (de eerste, van 1987 tot 1993, duurde bijna zes jaar). Het is zijn enige wapen om Israël en de “internationale gemeenschap” (lees: de Verenigde Staten en de Europese Unie) onder druk te houden. Des te meer, daar met de mislukking van Camp David het hele, in 1993 begonnen “Oslo-proces” op de helling werd gezet.
Voor de Palestijnse basis is een terugkeer naar de onderhandelingstafel niet meer mogelijk zonder ernstige Israëlische toegevingen – die zoals boven gezegd voor Israël nu onmogelijk zijn. Voor de Palestijnen moet Israël nu in principe instemmen met de volledige ontruiming van alle in juni 1967 veroverde gebieden (de Gaza-strook en de Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem). Het moet een einde maken aan de onder het internationaal recht illegale kolonisatie. En daar Washington zich in het onderhandelingsproces – met als apotheose Camp David – voluit een “oneerlijke onderhandelaar” eerder dan een “eerlijke bemiddelaar” heeft getoond, kan dat proces niet langer een monopolie van de Verenigde Staten blijven. Met andere woorden, de Verenigde Naties, Europa en Rusland dienen een inbreng te krijgen.
Ook is Arafat voorbijgelopen door zijn basis, zelfs die van zijn eigen organisatie Al Fatah, en kan hij het einde van de intifada niet bij decreet afkondigen. Hij probeerde het trouwens al enkele keren te vergeefs. Bij die basis is er een parallel getrokken met Libanon. Daar zijn de Israëli’s in mei gaan lopen omdat de verliezen voor de publieke opinie onaanvaardbaar hoog opliepen. Een “Libanisering” van de bezette gebieden zou, zo wordt gehoopt, ook daar de Israëli’s kunnen doen afdruipen.
Welk vredeskamp?
Zeventien maanden nadat Barak in mei vorig jaar op een “vredesprogramma” tot eerste minister van Israël werd verkozen, legt hij er het bijltje bij neer. Van dat programma heeft hij niets waar gemaakt: geen vrede met Syrië (en Libanon), noch met de Palestijnen. Ondanks vele Palestijnse gebaren van goede wil, zoals het afgelasten van een conferentie van de ondertekenaars van de Conventies van Genève, die onder meer kolonisatie verbieden, is Barak doorgegaan met de nederzettingspolitiek – hij heeft meer huizen in bezet gebied laten bouwen dan zijn uiterst rechtse voorganger Benyamin Netanyahu. Geen wonder dat er wegens de uitzichtloze situatie in de bezette gebieden een tweede intifada, volksopstand, is uitgebroken.
Het fiasco van Barak, en de reacties van de zgn. Israëlische “duiven” op de intifada, bewijzen dat er in Israël geen “vredeskamp” bestaat, dat er nooit een bestaan heeft, dat er slechts enkele individuen zijn die echt voor vrede zijn en bereid zijn daar echte toegevingen voor te doen.
Vooral de “liberale”, “linkse”, “progressieve” Israëlische intelligentsia die de voorbije jaren, omdat het “de bon ton” was, graag met Palestijnse intellectuelen en machthebbers werd gezien, is door de mand gevallen. In talrijke commentaarstukken (hier te landen o.m. in De Morgen en in De Standaard) uiten ze hun onbegrip voor het feit dat Yasser Arafat niet zo maar alles tekent wat hem wordt voorgelegd, ook al geven ze eerlijksheidshalve soms wel toe dat het op weinig trekt. Maar, zo luidt hun argument, dat kan dan “later”, mocht het echt ooit goed gaan tussen Palestijnen en Israëli’s, nog wel eens worden herbekeken.
En geweld is natuurlijk eenzijdig afkomstig van de Palestijnen: het Israëlische leger, en zijn methoden die door de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties als “oorlogsmisdaden” zijn gebrandmerkt, staat boven elke verdenking. De lynchpartij van twee Israëlische soldaten kreeg een prominente plaats in hun artikels. Geen woord echter over de lynchpartijen door Israëlische kolonisten.
Zelfs Yossi Beilin, momenteel minister van Justitie, die wordt gedoodverfd als de “vader van het Oslo-akkoord”, als “duif” en “vredesapostel” heeft geen moeite met het optreden van het Israëlische leger. Hij voelt zich enorm gefrustreerd door de Palestijnen, die hij “volslagen krankzinnig” noemt. Vrede betekent voor hem dat de Palestijnen zowat al hun eisen opgeven: volledige ontruiming van de bezette gebieden, Oost-Jeruzalem inbegrepen, recht op terugkeer enz. In die optiek is het geen contradictie dat de Israëli’s zich, ondanks het ontbreken van een echt “vredeskamp” bij de publieke opinie en in het partijpolitieke landschap, in opiniepeilingen in grote meerderheid voor “vrede” uitspreken. Het resultaat van de opiniepeilingen zou heel anders zijn moest vrede in de vraagstelling worden gedefinieerd als volledige terugtrekking van leger en kolonisten.
Nationalistische heropleving
Het is niet alleen Israël dat zich zorgen maakt over de intifada. Ook de meeste Arabische regimes hebben heel wat te vrezen, in de eerste plaats hun legitimiteit. Het Arabisch nationalisme, dat samen met de Egyptische president Gamal Abdel Nasser stierf in 1970 en werd vervangen door islamitisch fundamentalisme als overheersende ideologie, kent immers een heropflakkering. In de hele Arabische wereld staat de bevolking als één man achter de Palestijnen.
Het zijn niet de islamistische groepen meer die de toon aangeven. In Palestina werd de islamitische ideologie de voorbije jaren meer en meer het bindmiddel van de maatschappij ten nadele van het Palestijns nationalisme. Ook in Israël werd dit duidelijk, vooral omdat de inlichtingsdiensten daarin een prachtige gelegenheid zagen om Palestijnse christenen en moslims tegen elkaar op te zetten. In het kader van die politiek gaven zij, met het gewenste gevolg, de moslims toestemming een moskee te bouwen bij de kerk van de Aankondiging in Nazareth. In de intifada – ook al is het dan de Al Aqsa-intifada, naar de derde heiligste plaats van de islam op de Tempelberg in Jeruzalem – zijn de godsdienstige tegenstelling weer afgezwakt. Zowel moslims als christenen nemen er aan deel. De strijd is weer nationaal.
De Arabische machthebbers worden voor het eerst sedert lang gedwongen rekening te houden met de wensen van de hele bevolking. Na Oman, Tunesië en Marokko verbrak ook Qatar zijn relaties met Israël. Egypte riep zijn ambassadeur terug uit Tel Aviv na Israëlische aanvallen op de stad Gaza. Zelfs het doorgaans slaafs pro-westerse Jordanië wacht met het benoemen van een nieuwe ambassadeur in Tel Aviv terwijl de vorige, na het aflopen van zijn termijn, al ruim twee maanden geleden, vertrok.
Jordanië is het meest kwetsbare land. Zowat 60% van zijn bevolking bestaat uit Palestijnen en de legitimiteit van het koningshuis, dat er na de Eerste Wereldoorlog door de Britten werd geïnstalleerd, wordt betwist. Vooral omdat het steeds de belangen van het Westen heeft gediend en in opdracht van datzelfde Westen een vredesverdrag sloot met Israël, dat nog steeds door de overgrote meerderheid van de Jordaniërs wordt verworpen.
(Uitpers, december 2000)