In juli nam ik deel aan de solidariteitsreis van intal naar Palestina, om velerlei redenen een onvergetelijke ervaring! Tijdens de eerste week verbleven we bij Palestijnen in Israël die onze ogen openden voor de discriminatie die zij er dagelijks ervaren. Een onderwerp dat bij ons zelden de media haalt, nochtans voldoende stof voor een lijvig boek.
Israël is de enige democratische staat in het Midden-Oosten. Dat is althans wat Israël zelf graag beweert. Minder bekend bij het brede publiek is dat +/- 20% van de 7 miljoen inwoners er dagelijks te maken heeft met discriminatie, al dan niet bij wet vastgelegd.
Israël: Joods en democratisch
In 1948 roepen de zionisten de onafhankelijkheid van de staat Israël uit. In de onafhankelijkheidsverklaring roept Israël de Arabische inwoners op om de staat mee te helpen uitbouwen op basis van gelijkwaardig staatsburgerschap, met gelijke politieke en sociale rechten, ongeacht religie, ras of geslacht. De staat Israël wordt echter niet alleen gesticht als een democratische maar ook als een Joodse staat. Meteen staan we voor een paradox, want het democratische principe geldt blijkbaar alleen voor wie Joods is. Israël noemt de +/- 20 % Palestijnen in de Joodse staat ‘Israëlische Arabieren’ en verwijst daarmee naar een culturele en niet nationale identiteit. De Arabische minderheid denkt daar echter anders over. In 1948 werd ongeveer driekwart van de oorspronkelijke bevolking verdreven uit het gebied dat vandaag Israël is, maar voordien deel uitmaakte van historisch Palestina (gebied van Israël, Gaza en de Westelijke Jordaanoever). De inwoners die toen achterbleven (ca. 150.000) werden plots een minderheid en beschouwen zichzelf nog steeds als Palestijns. Onder hen bevinden zich voornamelijk moslims (de meerderheid), christenen, bedoeïenen en druzen.
Gelijke rechten?
In 1948 kregen de Palestijnen in Israël het Israëlische staatsburgerschap aangeboden. Theoretisch maken ze daardoor aanspraak op dezelfde rechten als de Joodse burgers, maar in Israël wordt dit vakkundig omzeild. Wie wil deelnemen aan de verkiezingen, en dus de politieke besluitvorming, moet het Joodse karakter van de staat Israël onderschrijven. Niet-Joden verwerpen daarmee de facto hun eigen identiteit. Bovendien zijn de meeste socio-economische voordelen die de staat toekent afhankelijk van de legerdienst die enkel verplicht is voor Joden en druzen: studietoelagen, het verwerven van grond, sociale zekerheid, toegang tot alle beroepen…
Palestijnen hebben dus de keuze. Als ze kiezen voor legerdienst, krijgen ze toegang tot heel wat maatschappelijke voordelen. In ruil geven ze hun identiteit op en lopen ze het (grote) risico dat ze tegen hun eigen volk moeten optreden, denken we maar aan de legerdienst die vele soldaten naar de bezette gebieden voert. Logisch dat dit voor de Palestijnen een weinig aanlokkelijke, zelfs verwerpelijke optie is. Als ze zich toch aanmelden voor legerdienst, is het niet zeker dat ze ook toegelaten worden, om veiligheidsredenen… Het feit dat druzen wel legerdienst moeten doen zorgt soms voor interne wrijvingen.
Geografische verspreiding
De meeste Palestijnen wonen in exclusief Arabische dorpen of steden, voornamelijk in Galilea, in het noorden van Israël, en in de ‘triangel’, de kleine driehoek tussen Tel Aviv en de Westelijke Jordaanoever. Iets meer dan 10%, voornamelijk bedoeïenen, woont in de zuidelijk gelegen Negev-woestijn. Ongeveer 8% leeft in gemengde steden, meer bepaald Jaffa/Tel Aviv, Haifa, Akko, Nazareth Ilit, Lod en Ramle. ‘Gemengd’ is niet meteen een toepasselijke term, aangezien de meeste Palestijnen en Joden er in aparte wijken leven, en het meer op een ‘living apart together’ lijkt. Co-existentie, een droom van vredesbewegingen, is allerminst zichtbaar in het straatbeeld.
Huisvesting en grondbezit
De Palestijnse woongebieden vormen allesbehalve een aaneengesloten geheel en dat is geen toeval. Minder dan 3% van het land is nog eigendom van Palestijnen, terwijl 93% in handen is van de staat. Deze staatseigendom wordt beheerd door de Israel Land Authority die sterk beïnvloed wordt door het Jewish National Fund dat erop toeziet dat het land enkel verkocht wordt aan, of gebruikt wordt door, Joden. De meeste van deze gronden werden geconfisqueerd van Palestijnen die in 1948 vluchtten voor het geweld. Deze inbezitname wordt gelegitimeerd door het feit dat ze ‘afwezig’ zijn (vluchtelingen buiten Israël) of ‘aanwezig afwezig’ zijn (vluchtelingen binnen Israël die niet meer in hun orginele dorpen terug mogen/kunnen ).
Het overheidsbeleid deelt deze gronden op in verschillende zones die elk een status krijgen. De ‘national development areas’ worden vrijwel uitsluitend toegekend aan Joden en niet aan Palestijnen die er op basis van socio-economische criteria meer voor in aanmerking zouden komen. De ligging van deze ‘ontwikkelingszones’ is strategisch en situeert zich voornamelijk rond Arabische dorpen en steden die daardoor niet meer kunnen uitbreiden en heel dichtbevolkt raken. Bovendien vormt de legerdienst ook een voorwaarde om bouwvergunningen of subsidies te krijgen. Het pachten van staatsgrond kost snel 20 keer zoveel voor wie geen legerdienst gedaan heeft.
Naast de blijvende inbezitneming van grond van Palestijnse vluchtelingen, verwerft de staat ook land door onteigening voor militaire zones, infrastructuurwerken of simpelweg het ontkennen van inheemse rechten zoals het geval is bij de bedoeïenen. 45 van hun dorpen worden niet erkend door Israël met desastreuze gevolgen: geen elektriciteits- of watervoorziening, geen wegennet, geen recht op onderwijs, geen toegang tot de arbeidsmarkt… Bovendien leven ze met de dagelijkse dreiging dat hun huis gesloopt wordt of hun landbouwvelden door de ‘Green Patrol’ met gif vernietigd worden.
Lees ook http://imeu.net/news/article006136.shtml
Onderwijs
Aangezien Joden en Palestijnen vaak gescheiden leven, is het ook geen wonder dat hun kinderen naar aparte scholen gaan. Geïntegreerde scholen bestaan, maar zijn heel zeldzaam en geen echte optie voor Palestijnse ouders. Het accent ligt er op de Joodse geschiedenis, waarden, cultuur en religie en komt dus eerder neer op assimilatie met verlies van de eigen taal, cultuur en religie als gevolg.
Het curriculum in Arabische en Joodse scholen is verschillend. Enkele voorbeelden. Palestijnse kinderen krijgen hun moedertaal Arabisch als eerste taal en Hebreeuws verplicht als tweede. Pas op de derde plaats komt Engels. Bij de Joodse kinderen komt Hebreeuws als moedertaal op de eerste plaats en dan het Engels, maar Arabisch, nochtans de tweede officiële taal in Israël, is niet verplicht. Alleen al dit verschil hypothekeert de verdere studiemogelijkheden voor Palestijnen. Engels vormt immers een onderdeel van het toegangsexamen dat ze moeten afleggen om verder te studeren aan een hogeschool of universiteit. Bovendien wordt dit examen vertaald van het Hebreeuws naar het Arabisch. De kwaliteit van de vertaling laat vaak te wensen over, waardoor de vragen soms onbegrijpelijk zijn. De score die ze op het toegangsexamen halen bepaalt ook of ze toegelaten worden tot studies zoals rechten, ingenieur of geneeskunde.
Het curriculum in het algemeen is gebaseerd op de Joodse en niet de Arabische cultuur. De Palestijnse geschiedenis was tot voor enkele jaren een onbestaand gegeven in Arabische scholen. Sinds 1999 werd dit aangepast en leren kinderen hun geschiedenis tot 1948. In juli dit jaar zorgde een schoolboek voor Arabische kinderen nog voor heel wat heisa. Daarin was sprake van de ‘Nakba’ of ‘ramp’ zoals de Palestijnen de ‘onafhankelijkheidsoorlog’ van de zionisten in 1948 ervaren hebben.
Leraars die het toch wagen om tijdens de les ‘hun boekje te buiten te gaan’ lopen het risico ontslagen of bestraft te worden. Dit alles gaat lijnrecht in tegen de Conventie van de rechten van het kind waarin culturele identiteit een van de doelstellingen van onderwijs is, ook voor minderheidsgroepen.
Het curriculum is slechts één van de pijnpunten in het Arabische onderwijs. Verder kampen de scholen met een tekort aan klaslokalen, educatief materiaal, computers in het Arabisch, extra faciliteiten zoals sportinfrastructuur, bibliotheken, studiebegeleiding, sociale voorzieningen…
Werkgelegenheid
De ongelijke kansen in onderwijs hebben een duidelijke weerslag op de arbeidsmarkt: de werkloosheid bij Palestijnen ligt twee keer zo hoog als bij Joden. Het discriminerende onderwijssysteem is echter niet de enige reden. De meeste Palestijnen doen geen legerdienst en hebben daarom geen toegang tot tal van sectoren waaronder de overheid (een van de grootste werkgevers in Israël), telecom- en elektriciteitsmaatschappijen. De bedoeïenen in de niet-erkende dorpen in de Negev (ca. 90.000 inwoners) zijn er het slechtst aan toe. Vandaar wellicht dat sommigen toch maar verkiezen legerdienst te doen om uit hun ellendige situatie te geraken.
Hooggeschoolde Palestijnen – en dit aantal is gezien de omstandigheden nog vrij hoog – nemen jobs aan voor ongeschoolden, vaak in de bouwsector. Op de werkvloer krijgen ze dan ook nog eens te maken met discriminatie. Arabisch spreken tijdens de werkuren kan op zich al voldoende reden zijn om ontslagen te worden.
Discriminerende wetgeving
Terwijl de Arabische staatsburgers van Israël op tal van vlakken indirect gediscrimineerd worden, bestaan er ook wetten die zwart op wit discrimineren. Eén van de frappantste voorbeelden is het Recht op Terugkeer dat alle Joden en hun familie, waar ook ter wereld, het recht geeft om te immigreren naar Israël. Een dergelijke wet bestaat niet voor Palestijnen. Bovendien voerde Israël in 2003 een tijdelijke wet in die gezinshereniging van Palestijnen in de bezette gebieden of daarbuiten met hun vrouw of man in Israël verbiedt, tenzij ze het land verlaten. Deze tijdelijke wet werd keer op keer verlengd, nu al tot eind juli 2008.
Ondanks het feit dat zo’n 20% van de bevolking Palestijns is, hebben ze weinig middelen om hun situatie te verbeteren, ook niet via politieke weg. Wie deelneemt aan de verkiezingen moet immers het principe van de Joodse Staat aanvaarden en dus ook alle maatregelen en wetten die uitgevaardigd worden om het voortbestaan daarvan te verzekeren.
Een uitweg mogelijk?
In 1979 heeft Israël de Internationale Conventie inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie ondertekend. Dat verdrag verbiedt elke discriminatie op basis van ras, huidskleur, nationale of etnische origine. Internationale wetten en overeenkomsten lijken echter weinig indruk te maken op Israël. De reden hiervoor moeten we zoeken in het politieke zionisme dat er niet alleen op gericht is om zoveel mogelijk land voor Joden te verwerven maar hen ook demografisch in de meerderheid wil houden. Discriminatie vormt daarbij een strategisch middel om Palestijnen aan te moedigen het land te verlaten.
Ondanks de vrij uitzichtloze situatie blijven de Palestijnen niet bij de pakken zitten. Na de Oslo-akkoorden in 1993, waarin bepaald werd dat de Palestijnen in Israël een binnenlandse aangelegenheid zijn, zagen bijvoorbeeld meer en meer Arabische ngo’s het daglicht. De zelforganisatie van de Palestijnen in Israël is een eerste stap op weg naar een oplossing voor deze tweederangsburgers in een ‘democratische’ staat.
(Uitpers, nr 89, 9de jg., september 2007)
Meer info:
https://www.uitpers.be/artikel_view.php?id=1157 (interview met Susan Nathan over ‘de andere kant van Israël’, Wim De Neuter)http://www.mo.be/index.php?id=61&tx_uwnews_pi2%5Bart_id%5D=461 (interview met Susan Nathan: ‘Discriminatie voedt een volgende intifada’, Tine Danckaers)http://www.ittijah.orghttp://www.adalah.org/eng/index.php (minority rights)http://www.crisisgroup.org/home/index.cfm?id=2528&l=1 http://www.arabhra.org http://www.hrw.org/reports/2001/israel2/