Toen de Israëlische vice-premier Ehud Olmert in juli een bezoek bracht aan Turkije kreeg hij eerste minister Recep Tayyip Erdogan niet te zien. Officieel heette het dat de premier "met vakantie" was. Maar Erdogan vond wel de tijd om zijn Syrische ambtsgenoot Muhammad Naji Utri, wiens driedaags verblijf in Ankara toevallig of niet samenviel met het bezoek van Olmert, te ontmoeten. Toch beweerde Olmert vóór zijn vertrek dat de relaties tussen Turkije en Israël weer "normaal" waren. Niets is minder waar.
Twee problemen staan een echte normalisatie in de weg: de Palestijnse en de Koerdische kwesties. Turkije is nu eenmaal een islamitisch land, en ook al heeft het goede relaties met Israël, onder de moslims is er zeer veel sympathie en medeleven met de Palestijnen. En de beelden van de nu al vier jaar oude tweede Palestijnse Intifada (volksopstand) hebben ook onder de Turkse bevolking voor heel wat ongenoegen gezorgd. Men mag ook niet vergeten dat Erdogan de leider is van de Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling, een islamistische partij – de opvolger van achtereenvolgens de Nationale Heilspartij, de Welzijnspartij en Deugd, die alledrie, tot ze officieel werden verboden, onder leiding stonden van de oude islamistische leider Necmettin Erbakan.
De Koerdische kwestie heeft niets te maken met religie, maar alles met de Turkse extreme nationalistische ideologie, die alle partijgrenzen overschrijdt. Afwijzing van die ideologie zou overigens betekenen dat zo een partij binnen de kortste keren zou worden verboden. Deel van de officiële ideologie is de onverbrekelijke eenheid van Turkije. En de Koerden worden in dit kader gezien als ondermijners van de eenheid. Niet alleen de Koerden in eigen land, maar ook elders. Vandaar de afwijzing door Turkije van elke vorm van autonomie voor de Iraakse Koerden – Koerden die nu volgens persberichten militaire hulp krijgen van Israël, dat officieel een militaire bondgenoot is. Men zou voor minder boos worden.
Periferiepact
In 1947 stemde Turkije in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties tegen het plan om Palestina te verdelen in een Palestijnse en een joodse staat. Maar in 1949 erkende het de in 1948 opgerichte staat Israël en werden er ambassadeurs uitgewisseld. Dat gebeurde onder zware Amerikaanse druk, waar Turkije voor zwichtte wegens zijn keuze voor een bondgenootschap met het Westen, in het kader waarvan het, samen met Iran, de rol van bufferstaat tegen de Sovjet-Unie en van gendarm tegen het Arabisch nationalisme kreeg toebedeeld. Dat alles leidde dan ook uiteraard tot slechte relaties met zijn Arabische buren. Voor Israël daarentegen betekende het een inbraak in de islamitische wereld en een anti-Arabische alliantie.
In 1958 probeerde premier David Ben-Goerion die alliantie nog uit te breiden en te formaliseren: hij stelde Turkije een "Periferiepact" voor van Israël, Turkije, Iran en Ethiopië in het kader van de omsingeling van de Arabische wereld. In dezelfde optiek werden ook minderheden in de Arabische wereld aangesproken om voor onrust te zorgen: bv. de Koerden in Irak, de maronitische christenen in Libanon en de zwart-Afrikaanse Zuid-Soedanezen.
Militair samenwerkingsakkoord
Door zijn harde onderdrukking van de Koerden, de negatie van de Armeense genocide, en, vanaf de jaren 1950, de ruzies met Griekenland, samen met een Oost-West-dooi in de jaren 1960, kwam Turkije in de problemen met zijn westerse bondgenoten. Tot het met succes beroep ging doen op de joodse lobby in de Verenigde Staten, die de Griekse en Armeense lobby’s wist te overtroeven. Dat vroeg natuurlijk om tegenprestaties. Begin 1996 kwam het tot een Militair Trainings- en Samenwerkingsakkoord met Israël en kort daarna tot een Vrijhandelsakkoord tussen beide landen.
Toevallig werd in datzelfde jaar de islamist Erbakan eerste minister van Turkije. Als oppositielid had hij geregeld fel uitgehaald naar Israël. Als premier, onder voogdij van het leger, kon hij niet anders dan zich bij de feiten neerleggen. Wel probeerde hij een "islamitisch" accent te leggen in zijn buitenlandse politiek. Zo hield hij de Israëli’s zoveel mogelijk af en sprak hij zijn steun uit voor de Palestijnse fracties die zich verzetten tegen het vredesproces. In augustus 1996 maakte hij een reis naar Iran, Pakistan, Singapore, Maleisië en Indonesië en de maand nadien naar Egypte, Libië en Nigeria. De militairen fronsten de wenkbrauwen, maar haalden opgelucht adem toen de Libische leider Muammar al-Qadhafi Erbakan niet alleen de les las over Turkije’s relaties met Israël, maar ook een pleidooi hield voor een onafhankelijke Koerdische staat. In 1997 zette het leger Erbakan af in een niet-officiële staatsgreep.
De islamisten waren echter niet uitgeschakeld. In de verkiezingen van november 2001 wisten ze te profiteren van het wanbeleid van de traditionele partijen en van de elkaar snel opvolgende economisch-financiële crisissen van 1999 en 2001, die miljoenen Turken de werkloosheid indreef en de koopkracht halveerde. Geen wonder dat de islamist Erdogan als grote winnaar uit de bus kwam. Het was een ware triomf: met 34% van de stemmen verwierf zijn Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling 363 van de 550 parlementszetels. Erdogan had bij de Turken een goede reputatie omdat hij als burgemeester van Ankara grote kuis had gehouden. Ook is hij een stuk moderner en gematigder dan Erbakan. Zo bv. is hij een voorstander van het lidmaatschap van de Europese Unie en gaat hij omzichtig om met het leger, dat officieel, in het kader van de hervormingen om het EU-lidmaatschap te kunnen krijgen, – de praktijk ligt wel anders – veel van zijn invloed in de regering heeft verloren.
Inquisitie en Palestijnen
Inmiddels lijkt Erdogan wel sterk genoeg in zijn schoenen te staan om op zijn beurt eigen accenten te leggen. Het keerpunt, wat Israël betreft, lijkt er te zijn gekomen na de moord in maart op sjeik Ahmad Yassin, de leider van Hamas én een geestesgenoot van Erdogan, in de Gaza-strook. De daaropvolgende Israëlische verwoestingen in Rafah in de Gaza-strook lijken Erdogans woede nog te hebben aangewakkerd. Zeer onthutst was de inmiddels uit de regering gezette Israëlische minister van Infrastructuur, Joseph Partizky, toen die op 27 mei een ontmoeting had met Erdogan. Volgens Paritzky zei hij Israël als een terroristische staat te beschouwen. Volgens een privé-tv-zender zei Erdogan: "Je kan terrorisme niet met terrorisme bestrijden. Het Palestijnse volk heeft geen tanks noch granaten".
In een interview nadien met het Israëlische blad Ha’aretz onderstreepte Erdogan dat hij enkel kritiek leverde op de regering van premier Ariel Sharon. En hij vergeleek de situatie van de Palestijnen met die van de joden onder de inquisitie. "Joden waren toen het slachtoffer. Vandaag zijn de Palestijnen de slachtoffers en de mensen van Israël behandelen de Palestijnen nu zoals zij 500 jaar geleden werden behandeld".
Ook andere Turkse politici hebben kritiek op Israël geuit. Minister van Buitenlandse Zaken Abdullah Gül zei dat Turkije gezonde relaties wil onderhouden met Israël maar dat Israëls politiek verkeerd is. Gebruik van geweld, zo zei hij, "zal Israël geen veiligheid brengen. Het zal nieuwe excuses geven aan terroristische groepen. We doen een beroep op Israël de weg naar dialoog niet af te sluiten". (Dat laatste doet Turkije wel wat de Koerden betreft…) Zelfs het Turkse leger, dat doorgaans fel pro-Israëlisch is, uitte discrete kritiek. Adjunct-stafchef, generaal Ilker Bashbug, zei dat "het optreden van bepaalde landen een grote rol speelt in het oproepen van terrorisme".
Keuze tussen "overleven en de alliantie"
Ook heeft het Turkse leger en de Turkse diplomatie al maanden lang discrete contacten met Israël over de steun van Israël aan de Iraakse Koerden. De kat werd echter de bel aangebonden door een artikel van de Amerikaanse onderzoeksjournalist Seymour M. Hersh in The New Yorker van eind juni, waarin hij Amerikaanse en Turkse ambtenaren citeert. Volgens Hersh’s bronnen zijn de Israëli’s volop bezig is met militaire activiteiten in Iraaks Koerdistan zoals de opleiding van Koerdische eliteeenheden. Een voormalige agent van de Amerikaanse inlichtingsdiensten zou Hersh gezegd hebben dat de banden met de Iraakse Koerden voor Israël belangrijker zijn dan de alliantie met Turkije. En de Turkse minister van Buitenlandse Zaken Gül zou in een gesprek met diplomaten hebben gezegd dat de Israëli’s "ons een keuze geven, die er geen is – tussen overleven en de alliantie".
Israël betwist zijn aanwezigheid in Iraaks Koerdistan niet – zelfs premier Ariel Sharon geeft toe dat Israël vriendschappelijke relaties met de Koerdische leiders heeft – maar kan uiteraard moeilijk anders dan de militaire activiteiten te ontkennen. Ook Olmert deed dat in Ankara.
Politiek zit het scheef tussen Turkije en Israël, maar economisch lijkt er geen vuiltje aan de lucht. Vorig jaar bereikte de wederzijdse handel een bedrag van 1,4 miljard dollar, dat de komende jaren zou moeten verdubbelen. Met 400.000 Israëlische toeristen per jaar zorgt Israël ook voor heel wat kostbare deviezen. In maart jl. werd er een overeenkomst met een looptijd van 20 jaar afgesloten voor de levering van 50 miljard kubieke meter Turks water per jaar aan Israël. Tijdens het bezoek van minister Paritzky werd een contract afgesloten waaronder een Turks bedrijf in Israël zal meewerken aan de bouw van drie elektriciteitscentrales op gas. En tijdens Olmerts reis werd overeengekomen dat Israëlische aannemers in 2005 aan de slag zullen gaan aan het betwiste Zuidoostelijk Anatolië Project (het zgn. GAP-project), dat voorziet in de bouw van stuwdammen op de Tigris en de Eufraat en op daarmee verbonden energie- en irrigatieprojecten.
(Uitpers, nr. 56, 6de jg., september 2004)