Op de Surinaamse kust spoelden mensen aan vanuit heel de wereld en maakte het land tot een heel bijzondere multiculturele samenleving. Het resultaat van enkele eeuwen samenleven is een fraaie, maar zeer fragiele verzameling van volkeren, culturen, talen en godsdiensten. Deze ex-Nederlandse kolonie – Suriname werd in 1975 onafhankelijk – is een wereld in het klein waarvan vooral het kleurrijke element beschreven wordt. Het is echter veel minder geweten dat er ook een kleine minderheid van witte Surinamers bestaat die ‘Boeroes’ worden genoemd. Het is de grote verdienste van freelance journaliste Karin Sitalsing, zelf een afstammeling van een Boeroefamilie, dat zij met haar boek de focus richt op deze Surinaamse minderheidsgroep.
Mislukte kolonisering
Waar komen de Boeroes vandaan? Daarvoor moeten we teruggaan naar het midden van de negentiende eeuw. In 1845 trokken de eerste Hollandse kolonisten naar een plek aan de Saramaccarivier. Vierentwintig gezinnen, in totaal meer dan tweehonderd landbouwers, namen afscheid van hun windmolens en Elfstedentochten en waagden zich op zeer glad ijs. Zij stichtten er een stukje Noord-Nederland in de tropen. De onherbergzame, moerassige plek kreeg de naam Groningen waar de stichter Henderijkus Tammenga en zijn familie vandaan kwamen. Alles beter dan de hongersnoden in Europa, moeten deze armoedzaaiers gedacht hebben en ze gingen gretig in op het voorstel. De Nederlandse overheid stimuleerde deze volksplanting voluit. De dreigende stopzetting van de slavenhandel en de kwakkelende staat van de plantagekolonie vroegen om nieuw bloed. Tevens hoopte men op die manier het Hollandse karakter van Suriname te versterken.
Volksverhuizingen
‘Suriname,’ zo schrijft Sitalsing, ‘moest een twaalfde provincie worden, een nieuw Nederland onder de evenaar.’ (p. 22) In dezelfde periode en in vrijwel dezelfde omstandigheden greep er ook in het jonge België een beperkte volksverhuizing plaats. Toen Leopold I in 1843 een stuk van Guatemala kocht in de buurt van Santo Tomás, was dat niet om met koloniale grondstoffen de welvaart in eigen land te bevorderen, maar om de werklozen, kansarmen en avonturiers af te voeren, en met hen de lage zeden en de kleine criminaliteit. Propaganda was heel belangrijk: er circuleerden toen exotische gravures die Guatemala afbeeldden als het beloofde land. Ook valse brieven deden de ronde, zogezegd geschreven door Belgische migranten die Santo Tomás bezongen als land van melk en honing. Het verhaal waarover de Belgische antropologe An Van Dienderen een boeiende documentaire maakte (‘Tus ne verras pas Veraspaz’) liep echter niet goed af.
Dat was ook het geval met de Boeroes in Suriname, althans in een eerste fase. De Friese vlag werd door Henderijkus Tammenga geplant aan de oevers van de Saramaccarivier, maar ze gedijde er niet goed. Na acht jaar decimeerde een epidemie de kolonisten. Ze verlieten hun nederzetting die ze ook Groningen hadden genoemd en de 168 overlevenden trokken naar Paramaribo. In het midden van het dorpsplein van het huidige Surinaamse Groningen staat nu een monument met een windwijzer. ‘Ter herdenking aan de komst, het lijden en de volharding van de Nederlandse boeren in Suriname.’
Boeroes nu
De overlevenden kregen een stuk grond aan de Kanaaldam, de huidige Sophie Redmondstraat in het centrum van Paramaribo. In die nieuwe omgeving hebben de stamouders van de Boeroes wél goed geboerd. De Van Brussels, de Van Dijcks, de Tammenga’s, de Rijsdijken, de Overeems, de Loors, de Bakkers, de Gummelsen en andere families hebben zich door noeste arbeid weten op te werken en behoren nu tot de gegoede Surinaamse bevolkingslaag. Boeroes zijn ook al lang geen boeren meer. Door de uitbreiding van Paramaribo na de Tweede Wereldoorlog werd het verkopen van hun gronden lucratiever dan het bewerken ervan. Boeroes zijn aanwezig in straatnamen, namen van scholen, in monumenten, maar ook op de hoek van de straat. Je treft blonde, Srananspuwende dames of boomlange, blauwogige heren aan op de belastingen of in andere kantoren van de Surinaamse administratie, maar ook in supermarkten, servicestations en elektronicabedrijven zijn behoorlijk wat witte Surinamers. Door hun atypische huidskleur vormen deze ‘witbollen’ de zoveelste bananenschil op de moeizame weg van onderzoekers naar de eigenheid van de Surinaamse maatschappij.
Van Nederlander tot Boeroe
171 jaar na de aankomst van de Nederlandse kolonisten schrijft Karin Sitalsing het boeiende verhaal van de toenmalige nieuwkomers die zich getransformeerd hebben tot Boeroes die een niet onbelangrijke plaats zijn gaan innemen in de Surinaamse samenleving. Deze reconstructie is bij de journaliste Karin Sitalsing in goede handen, niet alleen omdat zij een uitstekende pen heeft, maar ook omdat haar betrokkenheid in dit verhaal zeer groot is. Zij is namelijk een nakomeling van die negentiende eeuwse Nederlanders. Haar moeder Anne Marie Loor is een Boeroe die trouwde met Frank Sitalsing, een Surinamer met Hindostaanse roots. De Boeroes vormden altijd een hechte gemeenschap maar, zo schrijft Sitalsing, zij behoort nu tot de eerste Boeroegeneratie die niet meer ‘raszuiver’ is. ‘Mijn neefje en nichtje zijn half Nederlands, kwart Boeroe, kwart Hindostaans. Moksiwatra noemen ze dat in het Sranantongo: ‘gemengd water’. (p. 204).
Hybridisering
Sitalsings boek is een uitstekende journalistieke en goedgeschreven reconstructie, generatie per generatie, van het Boeroeverhaal van 1845 tot nu. Zij snuffelt in archieven en reist vooral van ‘hier’ naar ‘daar’, van het Nederlandse Groningen naar het Surinaamse Groningen en omgekeerd, en ze spreekt met een groot aantal verre en minder verre familieleden. Niet alleen in Suriname doet zij ontdekkingen, maar ook in het Nederlandse Groningen, haar thuisstad, vindt zij het pand waar haar betovergrootvader Henderijkus Tammenga met zijn vrouw Grietje woonde. Sitalsing schrijft niet alleen een zeer mooi en persoonlijk boek over de geschiedenis van de Boeroes, maar wordt tijdens haar zoektocht ook geconfronteerd met de vraagstelling naar ‘wie ben ik dan wel?’ in heel dat verhaal. Zij beschouwt zich als een product van een lang hybridiseringsproces en … daar is zij fier op. ‘Nederlanders vinden me bruin. Surinamers vinden me wit. Maar nooit heb ik last van mijn ontworteldheid. Sterker nog: ik vind het wel iets hebben. Iets mysterieus. Ik wentelde me in beide werelden, de Surinaams en de Nederlandse. Trots op allebei, op mijn Hollandse sproeten, mijn zwarte ogen en mijn hopjesvlahuid.’ (p. 249)