Op 26 december veroorzaakte een zware zeebeving een catastrofe in Zuidoost-Azië en in sommige delen van Afrika. Elf landen werden geraakt en het aantal doden wordt op 270 000 geschat. Meer dan 6 miljoen mensen zijn gewond. Met een beetje goede wil, is er ook een positieve kant aan de ramp. Wat ngo’s en andere actiegroepen al jaren proberen – de noden en problemen van het Zuiden prominent in de actualiteit krijgen – werd moeiteloos verwezenlijkt door een tot voor kort ongekend fenomeen, de tsoenami.
Hoe is dat mogelijk? Er is al heel wat over gepalaverd. De tsoenami vond plaats in de medialuwe kerstperiode, de dramatische beelden laten niemand onbewogen, het rampgebied is gekend vanwege het toerisme, de Westerse slachtoffers brengen het drama tot aan de voordeur, etc… Het zijn allemaal factoren die appèlerend werken. Maar is één van de belangrijke oorzaken van alle aandacht niet de bijna kinderlijke eenvoud van de ramp? Door een speling van het lot, in dit geval vertolkt door een machtige zeebeving, werden in een vingerknip tienduizenden van hun leven beroofd. De tsoenami: schuldig zonder twijfel. Je kan er woedend om zijn, je kan het fenomeen onverdacht verwensen voor zoveel wreedaardigheid, maar er is geen menselijke verantwoordelijkheid.
Nu bestrijden we de gevolgen. Een ware golf van solidariteit overspoelde België, Europa en de rest van de wereld. Het was hartverwarmend om zien hoe niemand onberoerd bleef en hoe een heel breed publiek zich inzette ten voordele van het getroffen gebied. We zagen een solidaire Westerse bevolking met de slachtoffers van de tsoenami-ramp.
Wat zal de politieke wereldgemeenschap doen met deze solidariteit? Voor het oog van de camera’s puin ruimen en terug tot de orde van de dag? Of grijpt men de kans om nieuwe en stevige fundamenten te leggen voor een samenleving met betere sociale en economische kansen voor iedereen, ook voor de allerarmsten? Dit laatste vergt moed en doorgedreven inspanning. Als de camera’s zijn verdwenen is het tijd voor de rehabilitatie en ondertussen moet gesleuteld worden aan structurele obstakels voor ernstige en gelijkwaardig ontwikkeling voor alle mensen die in armoede leven. Wil men de zelf opgelegde millenniumdoelstellingen om de armoede tegen 2015 te halveren op een ernstige manier verwezelijken, dan moet er dringend werk gemaakt worden van een echt eerlijke handel met alle derde wereldlanden. Ook moet gezocht worden naar een stabiel financieel klimaat voor ontwikkelingslanden. Nu wordt dat klimaat nog veel te veel beïnvloed van speculanten. De invoering van de Tobintaks is daar een bruikbaar instrument voor. Maar op korte termijn moet in de allereerste plaats gewaakt worden over de kwaliteit van de beloofde hulp en moet men onmiddellijk werk maken van de afbouw van de schuldenlast van de getroffen landen.
Hulp, geen nieuwe schulden
In uitzonderlijke omstandigheden moeten uitzonderlijke maatregelen getroffen worden. Dit betekent in de eerste plaats dat de toegezegde hulp ter grootte van 6 miljard dollar in geen geval mag invreten op de voorziene budgetten ontwikkelingssamenwerking. Het zou ronduit pervers zijn als de door humanitaire rampen getroffen bevolking in Darfoer of Oost-Congo hun deel van de Tsoenami over zich heen krijgen in de gedaante van nog minder hulp. Ook de 30 000 mensen die los van elke crisis dagelijks sterven ten gevolge van armoede mogen niet lijden onder een natuurramp duizenden kilometers verderop. In de tweede plaats moeten de gedane beloften nagekomen worden. Bij de recente aardbeving in Bam (Iran), werd onder het oog van de internationale pers 1,1 miljard dollar hulp beloofd en tot vandaag ontvingen de slachtoffers slechts 17 miljoen dollars. Op de donorconferentie naar aanleiding de tropische storm in Haïti in mei vorig jaar, werd ruim 1 miljard dollar toegezegd. Slechts 10% hiervan is tot nu toe aangekomen. De toegezegde 6 miljard is wellicht al krap om een degelijke wederopbouw te voorzien, met slechts een fractie van dit bedrag wordt het onmogelijk. Tenslotte moet de hulp er komen onder de vorm van giften en niet onder de vorm van leningen. Het lijkt een evidentie, maar dat is het niet. Bijvoorbeeld de meeste toezeggingen van Spanje zijn leningen tegen commerciële voorwaarden. Ook de middelen die de Wereldbank toezegt, komen onder de vorm van leningen. Weliswaar tegen zachte voorwaarden (30 jaar terugbetaling, 0% interesten), maar ze komen dus wel bij de bestaande schuldenlast. Volgens Ierse ngo’s voorziet het IMF een lening van 1 miljard dollar. Dit soort hulp tegen commerciële interesten kunnen de getroffen landen missen als kiespijn. De ramp moet aangegrepen worden om de schuldenspiraal te doorbreken en niet te bestendigen.
Schuldenlast
De getroffen landen hebben samen ongeveer 300 miljard dollar schulden uitstaan. Sri Lanka, India, Thailand en Indonesië betaalden in 2004 ongeveer 50 miljard dollar af. Zulke globale getallen zeggen weinig, tenzij je ze met andere grote getallen vergelijkt.
Laten we daarom eens kijken naar een concreet geval. Het zwaar getroffen Indonesië. Dit land betaalde in 2004 6,8 miljard dollar schulden af aan interesten en hoofdsom. Voor volgend jaar is er 7,1 miljard dollar voor aflossingen voorzien. Hierbij verbleekt de 6 miljard toegezegde hulp voor de hele regio enigszins. Laten we ook eens kijken naar de samenstelling van schuldenberg van Indonesië. Meer dan 1/3 van de uitstaande schulden werden gemaakt onder het corrupte regime van Soeharto, dat er melagomane projecten mee uitvoerde en zichzelf verrijkte.
De tweede belangrijke brok schulden heeft een ander oorzaak: Indonesië werd net als de andere landen in de regio in 1997-1998 getroffen door een onnatuurlijke tsoenami:de Zuidoost-Aziatische muntcrisis. Analisten wisten wel dat de Indonesische roepi al een tijdje overgewaardeerd werd, maar niemand nam hier aanstoot aan. Waarom zou men ook, op de website van de Wereldbank stonden zelfs tijdens de crisis nog rapporten die de Indonesische economie roemden. Op een bepaald moment beslisten een aantal grote spelers om hun winsten te nemen en roepies te verkopen tegen de hoge prijs. Dit was het startsein voor iedereen die Roepies had om de munt massaal van de hand te doen. Ondanks het feit dat op een bepaald moment de roepi al ver onder haar “normale” waarde zat, bleef men verder verkopen. Paniekverkoop van speculanten. Gevolg: drastische daling van de wisselkoers. Indonesië trachtte de roepi’s zelf op te kopen met reserves om de wisselkoers terug op te krikken, maar ze waren niet opgewassen tegen het internationale kapitaal dat massaal het land uitvluchtte. Om een lang verhaal kort te maken: de Indonesische munt zakte van 2600 roepi per dollar in sept. ’97 naar 11 000 roepi eind ’98. Dit had verschrikkelijke sociale gevolgen. Vele kleine en middelgrote Indonesische bedrijven leenden geld in het buitenland en moesten dat ook terug betalen in die buitenlandse munt. Daar waar ze eerst 2600 roepi per geleende dollar moesten terug betalen moest plotseling 11 000 roepi per geleende dollar opgehoest worden. En dit in een steeds maar krimpende economie. Door de dramatische inflatie was de koopkracht van de gemiddelde Indonesiër intussen namelijk sterk afgenomen. Gevolg: vele van deze bedrijven gingen over kop met massale toename van de werkloosheid (5 tot 10 miljoen!) en de armoede (eind ’98 was 30 à 40 % van de Indonesiërs echt arm) tot gevolg. Om de eerste sociale gevolgen van de crisis op te vangen ging Indonesië aankloppen bij het IMF. Op één jaar groeide de schuldenlast van het land ten aanzien van het IMF met 42 miljard dollar en werd een nieuw schuldenprobleem gecreëerd. De leningen van het IMF waren vergezeld van gebruikelijke pakket voorwaarden: snoeien in de openbare uitgaven, privatiseren van een heel aantal sectoren en de markten opengooien voor producten uit het buitenland.
Indonesië besteedt nu meer dan een kwart van zijn inkomsten aan schuldaflossingen. De meeste getroffen landen zaten ook voor ze door de tsoenami van 2004 getroffen werden in deze oncomfortabele positie. Voor basisbehoeften als onderwijs en gezondheid is niet genoeg geld omdat schulden moeten afbetaald worden. Essentiële diensten als watervoorziening worden in handen van privé-maatschappijen gegeven omdat de regering ze niet meer zelf kan verstrekken of omdat de schuldeisers regeringen dwingen te privatiseren. Onderwijs, gezondheidszorg en watervoorzieningen zijn er nog wel degelijk in Indonesië, maar steeds meer enkel en alleen voor wie het kan betalen. Op die manier worden de gevolgen van de schuldenlast telkens door de bevolking gedragen. De gemiddelde Indonesiër heeft noch gekozen voor Soeharto noch om getroffen te worden door een casinospel van buitenlandskapitaal (of een financiële tsoenami)
Al snel na de zeebeving kwam de schuldenlast opnieuw op de agenda. Een aantal landen pleitten voor een moratorium of tijdelijke stopzetting van de aflossingen. Een goede eerste stap als de interesten op de hoofdsom ondertussen niet blijven doorlopen. Anders zal het terug te betalen bedrag na het moratorium hoger zijn dan voor de ramp. Dit was het geval na het moratorium voor Nicaragua en Honduras naar aanleiding van de storm Mitch in 1998. Tijdens de adempauze gecreëerd door het moratorium moet gezocht worden naar een duurzame oplossing voor de schuldenlast van de getroffen landen. Voor de meeste landen betekent dit een drastische kwijtschelding. Zo’n oplossing kan onmogelijke gevonden worden in fora waar enkel de schuldeisers de plak zwaaien (club van Parijs, wereldbank en IMF). Daarom pleiten we voor een speciale conferentie met alle schuldeisers onder auspiciën van een onafhankelijk orgaan zoals de VN. De conferentie kan volgende zaken onderzoeken:
- wat zijn de onmiddellijke en op langere termijn financiële noden van de getroffen landen voor reconstructie
- tot op welk niveau moet de schuldenlast teruggebracht worden om werkelijk betaalbaar te zijn voor de getroffen landen en toch nog de millenniumdoelstellingen te kunnen halen. In de meeste gevallen betekent dit verregaande tot volledige schuldkwijtschelding.
- hoe de “onfatsoenlijke schuld” in het hele pakket moet behandeld worden. Het is onaanvaardbaar dat nog betaald wordt voor schulden die gemaakt werden door een dictatoriaal regime.
Ngo’s en actiegroepen werken al jaren rond de schuldenproblematiek. In de bestaande schuldverlichtingsmechanismen voor de allerarmste landen en voor middelinkomenslanden is tot nu toe steeds gekozen voor een verkeerde aanpak: een schuldafbouw tot op het niveau dat het land net niet bankroet is. Een echte doorbraak vereist een andere, drastische aanpak. We pleiten voor een volledige kwijtschelding van de schulden voor de 42 armste landen en voor verregaande stappen voor middelinkomenslanden. In februari komen de G8 landen samen om schuldverlichtingsvoorstellen van Groot-Brittannië en de VS te bespreken. De kranten die blokletterden dat een 100% kwijtschelding zou plaatsvinden voor de armste landen, zouden zich wel eens kunnen vergissen. Ten eerste hebben de voorstellen enkel betrekking op de schuldendienst van de landen voor de volgend 10 jaar en ten tweede vrezen we dat dit initiatief kan lijden onder eventuele schuldinspanningen voor de tsoenami-landen. Immers voor de ramp werd al geschermd met een gebrek aan middelen om de kwijtschelding te financieren.
Dit laatste argument klinkt ongeloofwaardig. Het IMF is in het bezit van een enorme goudvoorraad waaruit zonder risico’s kan geput worden om de kwijtscheldingen te financieren. Bovendien heeft het verleden bewezen dat om geopolitieke redenen wel het nodige geld gevonden kan worden. Zo werden de schulden van Duitsland na wereldoorlog II kwijtgescholden omdat men vreesde dat een te zware schuldenlast de toekomst van het land zou hypothekeren. Maar we moeten niet zover in het verleden te gaan. Jordanië werd beloond met een fikse schuldenschrapping voor bondgenootschap in golfoorlog 2, een aanzienlijk deel Pakistaanse schulden werd kwijtgescholden voor bewezen diensten in de oorlog tegen Afghanistan en nog vorig jaar werd Irak verlost van een deel schulden.
Nog langer talmen met de aanpak van de schuldenproblematiek kost op korte en middellange termijn veel meer levens dan de 270 000 slachtoffers van de zeebeving. Onschuldige slachtoffers, waarvan men de schuld niet kan afschuiven op een speling van het lot of een natuurlijke tsoenami.
(Uitpers, nr. 61, 6de jg., februari 2005)