‘Een neutrale houding ten opzichte van kennis is onmogelijk, want het zou kennis slap, machteloos, van weinig betekenis maken in de ogen van degenen die eraan worden blootgesteld. Daarom hebben we een activistische houding nodig, een waarin de strijd om kennis door macht wordt gevoerd, waarbij kennis wordt geactiveerd als een belangrijk instrument voor de bevrijding.’
De erfenis van Jan Blommaert
Dat schrijft de sociolinguïst Jan Blommaert even voor zijn overlijden in 2021 in ‘Wat was er echt belangrijk in mijn academisch leven’. Het was zijn afscheidsboodschap en die is door Robrecht Vanderbeeken en Karim Zahidi, de samenstellers van deze zeer belangrijke bundel debatfiches van de Vlaamse elite’, zeer goed begrepen, want zij dragen deze zeer belangrijke bundel op aan de veel te jong overleden taalwetenschapper en activist. Naast twee korte stukken van Jan Blommaert zelf – ‘Let op je woorden’ – zijn er nog een veertigtal bijdragen van o.a. Christophe Callewaert, Alexander Aerts, Marijke Van Thielen, Jelle Versieren, Thomas Decreus, Lucas Catherine, Guy Vanthemsche, Herman Loos, Dominique Willaert,Tom Lanoye, Rachida Lamrabet, Jean-Paul Van Bendegem, Marlies De Munck, Ico Maly, Evelien Jonckheere, Olivier Pintelon, Michelle Graus, Rudi Laermans, Deniz Agbaba, Dominique Willaert, Saïda Isbai, Sacha Dierckx, Patrick Deboosere, Pascal Gielen, Alexander Deprez, Lieven Decauter en … Jan Blommaert. Dat is een zeer mooi en divers gezelschap. Ik noteer ook dat de vakbond daarin zeer goed vertegenwoordigd is. Ik mis alleen Vincent Scheltiens-Ortigosa en Bruno Verlaeckt die door hun boek ‘Extreemrechts’ hier ook zeker op hun plaats zouden geweest zijn.
Het boek is opgebouwd als een drieluik aan reactionaire debatfiches van retorische manipulatie en bons mots van een rechts vocabularium die ter taalkundige filering werden voorgelegd aan bovenstaande auteurs. In luik één ‘Klassiek in de Vlaams-nationalistische kerkfabriek’ werden een aantal bijdragen verzameld over de taal die de Vlaams-nationalistische identiteitsconstructie moet schragen. Via de bespreking van een aantal fabels wordt aangetoond hoe de politici van Vlaams Belang en N-VA een verzonnen zelfbeeld in het leven willen roepen volgens een rechts-conservatief rolmodel. Dat de Vlaamse identiteit een vaag gegeven is, maakt het helaas bijzonder vatbaar voor ideologisch getouwtrek. Deel twee “‘Voka is mijn baas’: neoliberalisme als religie en natuurwet” pakt het neoliberale eenheidsdenken aan dat denktanks en allerhande liberale draaiorgels ons voortdurend willen opdringen. De vraag luidt hier: als voor het politiek personeel van Voka-Vlaanderen taal de sleutel tot de Vlaamse identiteit is, welk wereldbeeld zit er dan achter hun eigen taal? We weten: wie de wereld leest door een neoliberale bril, die ziet geen alternatief meer voor de concurrentieleer en het winstgeloof. Als dan blijkt dat het verhoopte excelleren van Vlaanderen uitblijft, dan moet daar een zondebok voor worden gevonden. Het onderwerp van deel drie is ‘Soumission! Lexicon van de nieuwrechtse cultuuroorlog’. Een conservatieve cultuuroorlog wil onze aandacht van sociaal-economische thema’s naar cultureel-identitaire thema’s afleiden. Dan wordt het wereldtoneel niet langer het toneel van botsende klassenbelangen, maar een van botsende beschavingen. Zo willen sommigen ons opsluiten in onze vermeende superioriteit waarvan dan de ondergang dreigt. Als excuus voor het falen zijn er duistere tegenkrachten nodig, gaande van externe bedreigingen voor ‘onze manier van leven’ tot interne vijanden: het verraad van de slechte Vlaming, de inactieven, wokeness en cultuurmarxisten, ook bekend als yogasnuivers, bakfietsbobo’s, moslimknuffelaars, enzovoort.
Van Gramsci naar het Overtonvenster
Jan Blommaert was ook goed thuis in de denkwereld van de Italiaanse dissidente marxist Antonio Gramsci. In tegenstelling tot wat Mao ooit zei, komt politieke macht volgens Gramsci niet uit de loop van een geweer. De macht veroveren gaat niet over een snelle bewegingsoorlog maar over een langzame stellingenoorlog en dat vergt veelvuldige en volgehouden inspanningen om veranderingen te weeg te brengen in de bovenbouw, in de denkwereld van mensen. De belangrijkste pijler waarop politieke macht steunt, is de actieve instemming van de bevolking met de heersende orde. Die instemming duidt Gramsci aan met het begrip hegemonie. Die ‘stellingen’, die vanzelfsprekendheden, dat wat als ‘normaal’ wordt beschouwd, moeten doorbroken worden. Gramsciaans is nu om het ondenkbare denkbaar en aanvaardbaar te maken. Wie erin slaagt om haar of zijn taal op te leggen aan het maatschappelijk debat, die heeft immerse culturele hegemonie al deels verworven. Ons woordgebruik is daarom beslissend in de ideologische machtsstrijd die ons leven bepaalt. Op dit ogenblik dreigt het (extreem)rechtse gedachtegoed hegemonisch te worden. Dat vereist volgens de samenstellers strijd op verschillende fronten: sociale strijd, politieke strijd, economische strijd maar ook taalstrijd.
Over die ideologische machtsstrijd of, anders gezegd, over het gevaarlijk opentrekken van het zogenaamde Overtonvenster gaat dit boek. Het Overtonvenster is een politiek concept dat beschrijft hoe de mening van het publiek over een onderwerp kan worden gewijzigd. Dat concept hebben we te danken aan de Amerikaanse jurist Joseph Overton Het stelt dat ideeën die eerder als belachelijk werden beschouwd op de lange termijn geaccepteerd kunnen worden. Overton realiseerde zich dat een politicus, als hij herkozen wil worden, niet te extreem mag zijn. Zijn ideeën moeten in het midden van het raam vallen, van ‘acceptabel’ tot ‘beleid.’ Wie buiten het Raam van Overton stapt, maakt het zichzelf meteen moeilijk. Hij of zij zal al snel als ‘onrealistisch’ of ‘onredelijk’ worden weggezet in de media, die de meest geduchte poortwachters van het raam zijn. Wie te veel naar links of naar rechts in het Overtonraam neigt, wordt algauw als ‘extremistisch’ gestigmatiseerd. Extreemlinkse en extreemrechtse partijen worden daarmee op dezelfde manier behandeld en als het ware buitenspel gezet want tegen de zogenaamde common sense in. Zoals Michelle Grauss van ACOD VRT in haar bijdrage ‘De VRT is een rode burcht’ schrijft heeft extreemrechts een dubbele strategie: ‘Aan de rechterkant het venster verder openkrikken voor radicaalrechts meningen en voorstellen, maar ook de bewegingsruimte voor progressieve ideeën kleiner maken aan de linkerkant. Als Ivan De Vadder en co al linkse rakkers zijn, dan maak je de bewegingsruimte voor journalisten wel heel klein en dan wordt de VRT algauw een ‘rode burcht’.
Over hondenfluitjes
En dan is er natuurlijk ook de hond op de cover die zijn oren spitst om het fluitje van de Vlaamse elite op te vangen. Het zijn bedekte toespelingen die een signaal uitsturen dat vooral ingewijden begrijpen zodat zij weten dat jij aan hun kant staat. Dat is de zogenaamde hondenfluitjespolitiek of de ‘dog whistle politics’ zoals de Amerikaanse opperrechter en rechtsprofessor Ian Haney-Lopez dat noemt. Hij analyseerde hoe nieuwrechts hiervoor een hondenfluitjespolitiek ontwikkelde om zo de belangen van de economische elites te behartigen: via subtiele racistische boodschappen in codetaal wil nieuwrechts de witte Amerikaan ervan doordringen dat overheidsdiensten en sociale programma’s vooral zwarten en ‘Mexicanen’ vooruit zouden helpen. Ronald Reagan had het over ‘welfare queens’ in een Cadillac, lees: Afro-Amerikaanse vrouwen die zouden leven op kosten van ‘the silent majority’. Mensen van kleur die werken, zouden dan weer ‘onze’ jobs stelen. Het signaal van de hondenfluiter aan diens achterban is duidelijk: eens verkozen, neem ik het voor ‘ons’ op. Die aanpak bleek electoraal succesvol. Het doel van zo’n hondenfluitjesvertoog is dan ook: witte werkende mensen wijsmaken dat ze het beter zullen hebben als anderen minder rechten krijgen. Die verdeeldheid laat beleidsmakers vervolgens toe het sociaal bouwwerk af te breken dat doorheen de jaren was opgebouwd door solidaire strijd.
‘Debatfiches van de Vlaamse elite’ brengt een mooie verzameling van die rechtse hondenfluitjes bij elkaar die deskundig geanalyseerd en van hun valse inhoud ontdaan worden door een van de vele auteurs en dat kan dan gaan van mythes, dooddoeners, semantische salto’s en andere wartaal die samen ons wereldbeeld willen kneden. Enkele van die waanzinnige hondenfluitjes tussen aanhalingstekens zijn: België is de oorzaak van de sociale ellende in Vlaanderen, De VRT is een rode burcht, Vlaanderen is een deelstaat van België en de Walen zijn onze zuiderburen, De hardwerkende Vlamingen betalen zich blauw aan de luie Walen, Er staat een Chinese muur tussen N-VA en Vlaams Belang, Wie in Antwerpen of Brabant woont is een Vlaming, Vermogensbelasting? Dan crasht de economie, Het overheidsbeslag verstikt onze economie, Het benadrukken van onderdrukking haalt vrouwen onderuit, Klimaatactivisten zijn verwende kinderen, De cancelcultuur is een aanval op onze manier van leven!, Het complot van de cultuurmarxisten, Racisme is relatief, Gutmenschen maken het draagvlak voor migratie kapot, het cultuurmarxisme organiseert een doelbewuste omvolking.
Het is onmogelijk om op elk detail van de deskundige weerlegging van deze hondenfluitjes in te gaan. Ik beperk me dan ook tot enkele. Jan Blommaert antwoordde op ‘Lonen zijn een last’ gevat met: ‘De zwaarste ‘loonlasten’ van bedrijven zijn uiteraard de hoogste lonen, niet de laagste’ en ‘Het probleem is niet dat loontrekkenden hier meer verdienen, wel dat loontrekkenden elders minder verdienen’. Ook Ico Maly, een waardige voortzetter van Blommaerts werk en analist van de politieke ideologie van de N-VA en Bart De Wevers antiverlichtingsdenken is nadrukkelijk aanwezig met twee uitstekende bijdragen. Vooral zijn analyse van de term ‘Gutmensch’ is een mooi voorbeeld van hoe een begrip taalkundig wordt misbruikt om op het hondenfluitje te blazen: ‘Niet de precieze betekenis van het woord is van belang, maar het afwijzen van een specifieke politieke betekenis door middel van dit label, dat is waar het hem om gaat. Of de tegenstander nu politiek correct, woke, policor, poco, goedmens, deuger, do-gooder, deugmens of gutmensch wordt genoemd, het gaat in essentie over een strijd tegen migratie, voor de natie en tegen universele rechten.’ (p. 221)
‘Debatfiches van de Vlaamse elite’ nodigt door zijn gebalde, rechttoe-rechtaan stijl zonder franjes uit om al die hondenfluitjes terug naar de (extreem)rechtse afzender te sturen en om een ander geluid te laten horen. Het geheel is een mooie oefening, verwoord in de heldere Jan Blommaert-stijl, die een geducht wapen kan worden in de langzame, maar zeer belangrijke stellingenoorlog waarover Gramsci sprak. Ik hoop dat deze publicatie in brede kringen, ook van de vakbonden, zal worden gelezen en dat Jan Blommaerts vraag ‘Wiens belang dient deze taal?’ bij elke term die als neutraal wordt voorgesteld nog vaak zal worden gesteld. Dat wordt de echte taalstrijd, want politiek is een taalspel in het publieke domein. ‘Debatfiches van de Vlaamse elite’ is een essentieel instrument voor sociale bewegingen en kritische mensen die zich willen mengen in de publieke debatten die ertoe doen.