“De economische en politieke democratiseringstendenzen ondervinden evenwel heel wat moeilijkheden en tekortkomingen. Een belangrijk aspect hiervan is m.i. naast de gerechtigde strijd voor arbeidersmedezeggenschap, het geschilpunt met betrekking tot de mate van de overheidsinvloed op het economisch leven. Dit mag ver gezocht lijken, maar velen zien echter in de toeneming van het overheidsaandeel in het nationaal inkomen en van de binding van het bedrijfsleven, een bedreiging van de parlementaire democratie en het einde van de vrije ondernemingsgewijze produktie. Een bekend – en berucht woordvoerder van deze strekking, Milton Friedman, stelt zelfs dat, wanneer het aandeel van de collectieve sector 60% van het nationaal inkomen nadert, het afgelopen is met onze democratie en we overstappen naar een dwangstaat. Hierbij wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat de toenemende overheidsinvloed grotendeels juist het gevolg is van een steeds maar opnieuw falen van het marktsysteem: het sociaal beleid, het mededingingsbeleid en thans het tewerkstellings- en milieubeleid zijn telkens antwoorden op de tekortkomingen van dit stelsel.
Naar mijn oordeel zal de vrije ondernemingsgewijze produktie noodzakelijk verder moeten wijken ten behoeve van een ordening door gemeenschapsorganen op nationaal, Europees en mondiaal niveau. Zoniet zullen de stagnatieverschijnselen, die we nu waarnemen, en de spanningen die hierdoor worden opgeroepen, in hevigheid toenemen. Of anders uitgedrukt: de ‘golden sixties’ zijn onherroepelijk voorbij en met een maatschappelijke ordening die slechts naar deze periode blijft terugkijken, zullen de ‘gloomy seventies’ slechts de ouverture vormen tot grotere economische en sociale ellende.
Het doel van deze vermaatschappelijking van ons economisch stelsel is te komen tot een wezenlijke oplossing van onze economische loeilijkheden en in het bijzonder van het werkloosheidsprobleem. Een economisch stelsel dat niet in staat is de betrokken mensen hun recht op arbeid te laten uitoefenen, moet gewijzigd worden. Het falen van het marktstelsel wordt juist aangetoond door het geringe succes in de strijd tegen de werkloosheid: door de traditionele instrumenten, al dan niet aangevuld met specifieke maatregelen, is men er wel in geslaagd de toeneming van de werkloosheid een halt toe te roepen, maar zonder evenwel de diepere oorzaken ervan weg te nemen. Dit kan o.i. maar gebeuren op grond van: het openbaar industrieel initiatief; een selectief en evenwichtig groeibeleid …; controle op, de investeringen; de hulpverlening bij het oprichten en de ontwikkeling van privé en onafhankelijke ondernemingen in het kader van een globale planning; soepele procedures van democratische planning op contractuele en gedecentraliseerde basis die aan de gemeenschap een daadwerkelijk controlerecht verlenen telkens wanneer zij geroepen wordt om steun te verlenen aan een privé-onderneming; de arbeidscontrole op het niveau van de onderneming; de mogelijkheid dat kleine en middelgrote ondernemingen tot volledige ontplooiing kunnen komen; grotere aandacht voor de tewerkstellings- en arbeidsvoorwaarden …”
(Karel Van Miert, 1978)