Gelukkig zijn er nog veelbelovende historici die wel in de politiek verzeilen – en daar zelfs enig gewicht in de schaal werpen – maar die toch niet hun zin voor historische kritiek en objectiviteit verliezen of overboord gooien. Gemakkelijk is dat allicht niet. De burgemeester van Antwerpen bijvoorbeeld slaagt daar niet in.
Wie dat wel kan is Björn Rzoska (de vier eerste letters spreek je uit zoals men in Vlaanderen doorgaans de voornaam ‘jos’ uitspreekt), al enkele jaren – en terecht – een van de kopstukken van Groen. Die heeft ook van meet af geen geheim gemaakt van zijn ongebruikelijke familiale achtergrond: de ene grootvader een Poolse soldaat die met de Britse troepen België bevrijdde in 1944, de andere grootvader een Vlaamse soldaat die met de Duitse Waffen-SS tegen de Sovjetunie vocht. Dan is het allicht niet zo verrassend dat je al in het eerste jaar aan de UGent je rechtenstudie verruilt voor geschiedenis.
Bij de voorstelling van zijn boek (en in de inleiding daarvan) vertelt Rzoska dat beide grootvaders ondanks die – zacht uitgedrukt – uiteenlopende achtergrond toch een ‘modus vivendi’ vonden. Die ervaring én het feit dat de SS-opa een tijd zelf in het Hechteniskamp Lokeren had vastgezeten waren vervolgens de drijfveer om zijn licentiaatsverhandeling (wat thans ‘master-proef heet) te wijden aan een gedegen studie van dat ietwat legendarische hechteniskamp, dat functioneerde van 1944 tot 1947.
Opmerkelijk
Dat werkstuk was opmerkelijk genoeg om reeds in 1999 als boek te worden uitgegeven als ‘Zij komen allen aan de beurt, de zwarten. Het kamp van Lokeren’. Rzoska steunde toen op vele officiële documenten, op tal van gesprekken met (en geschriften van) ex-gedetineerden en andere actoren uit de betrokken periode, op het standaardwerk van Luc Huyse & Steven Dhondt (‘Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België 1942-1952’) en op fragmentarisch werk van een oud-leraar.
Sindsdien is veel meer onderzoek verricht naar die in méér dan één opzicht zwarte bladzijde in de vaderlandse geschiedenis, en heeft een recente televisiereeks bijgedragen tot heroplevende belangstelling bij het brede publiek. Toch was enige overtuigingskracht van Doorbraak-uitgever Karl Drabbe nodig om Rzoska tot een herwerking van zijn studie te bewegen; want precies omdat hij die herwerking ernstig nam impliceerde dat voor de auteur ettelijke weken intense studie van inmiddels verschenen nieuwe werken en inzichten. Het resultaat is een bijzonder lezenswaardig én leerrijk geïllustreerd nieuw boek geworden.
De achtergrond is bekend: begin september 1944 wordt op zowat een week tijd bijna het hele Belgische grondgebied bevrijd; meteen breekt een “georganiseerde spontane volkswoede” los die resulteert in een genadeloze straatrepressie tegen iedereen die terecht of ten onrechte wordt verdacht van samenwerking met de vijand; en wanneer de wettelijke regering op 8 september in Evere landt zitten gevangenissen en talloze geïmproviseerde detentiecentra reeds overvol. En, hoe cynisch het ook klinkt, voor vele (echte of vermeende) ‘zwarten’ betekent die opsluiting tenminste enige bescherming tegen het straatgeweld.
Lokeren
Op een zo massale instroom waren de officiële Belgische gevangenissen hoegenaamd niet berekend; dus werden in allerijl bijkomende ‘voorlopige’ hechteniskampen georganiseerd. Ironie van de geschiedenis: in Lokeren stond een groot gevangenenkamp klaar, in het begin van de oorlog gebouwd op last van de Duitse bezetter, die daar duizenden Britse krijgsgevangenen wou opsluiten die in de ‘slag om Engeland’ zouden worden gemaakt. Die gevangenen kwamen niet, maar het kamp stond er, en werd van eind 1942 tot de bevrijding door de Belgische justitie als hechteniskamp gebruikt voor “kruimelcriminelen”; er belandden echter ook verzetsstrijders.
Vanaf begin september stroomden per dag honderden nieuwe geïnterneerden toe in het pas ontruimde kamp; in november zaten er al meer dan 4200. Over de hele periode ‘44-’47 zouden (met nogal wat komen en gaan) 22000 à 25000 mensen kort of lang hebben vastgezeten in Lokeren, dat een van de grootste interneringscentra was.
Vanwege die grote aantallen kan ‘Lokeren’ als representatief worden beschouwd voor de na-oorlogse interneringen, ook omdat het kamp een brede sociale stratificatie vertoonde. Het is bovendien interessant, zo schetst Rzoska heel uitvoerig en levendig, omdat het functioneerde volgens het model van het toen betrekkelijk nieuwe ‘gemeenschapsregime’. Dat hield in dat gedetineerden niet in individuele of beperkte cellen werden opgesloten, maar in grote barakken, waar ettelijke honderden mannen samen zaten.
Tegenstelling
Anderzijds was Lokeren helemaal niet representatief als je de aard van de beschuldigingen onder de loep neemt, of het percentage gedetineerden dat uiteindelijk nooit werd veroordeeld. In de meest opvallende cijfers dienaangaande schuilt een merkwaardige tegenstelling, die in het boek wel wordt gesignaleerd maar niet als zodanig onderzocht. Als men alle vormen van ‘wapendracht’ die voor veroordeling in aanmerking kwamen (inclusief dus in paramilitaire of politionele formaties) bekijkt, ‘scoorde’ Lokeren (met 79 % van de gedetineerden) ver boven het Belgische gemiddelde van 60 procent. Daartegenover staat dat uit Lokeren uiteindelijk 60 (= zestig) procent nooit werd veroordeeld, terwijl dat percentage voor het Belgische totaal slechts 24 % van de opgeslotenen bedroeg. Het krasse verschil bevreemdt des te meer omdat ‘wapendracht’ toch niet bepaald een lichte beschuldiging is, maar vervolgens blijkt dat (althans uit Lokeren) ettelijke duizenden van die wapendragers niet eens werden veroordeeld. Dat suggereert niet alleen dat vele beschuldigingen niet of nauwelijks steek hielden. Het laat ook aanvoelen waarom velen die na maandenlange opsluiting tenslotte het kamp als vrij man mochten verlaten, daar wel met een blijvende wrok buiten stapten omdat zij zich onrechtvaardig behandeld voelden.
Hoe dat ook zij: daar ‘zaten’ ze dan, met honderden en al snel met duizenden; ‘zware’ en lichte ‘gevallen’ door elkaar; gebroken, teneergeslagen, of volhardend, opstandig, vol wrok; vol zorgen ook om gezin en familieleden buiten het kamp, of om lotgenoten elders. En vooral: in de grootste onzekerheid over wat hen te wachten stond, gezien de willekeur waarmee heel veel aanhoudingen waren verlopen en – later – de grote verschillen qua strafmaat waarmee gelijklopende gevallen werden bestraft.
Bovendien lieten, zeker in de eerste, volkomen chaotische maanden, hygiënische omstandigheden en bevoorrading volstrekt te wensen over. Zeker: kampdirecteur Robert De Leeuw (over wie Rzoska erg lovend schrijft) en ‘speciaal gezant’ François Ganshof (broer van Walter Ganshof Van der Meersch, toen ‘Hoog Commissaris voor ‘s Lands Veiligheid’) drongen er herhaaldelijk op aan om tenminste in de meest elementaire behoeften te voorzien; maar de zorg om incivieken was duidelijk geen prioriteit voor opeenvolgende regeringen in een land waarin hoe dan ook nog veel levensnoodzakelijke producten gerantsoeneerd waren.
Verhaal
Rzoska had twintig jaar geleden al veel documenten doorgenomen en gesprekken gevoerd; voor deze herwerking heeft hij van de vele studies uit de voorbije jaren nuttig gebruik gemaakt om zijn verhaal te verbreden en een meer uitgebreide juridische grondslag te geven. Die inspanning maakt het boek rijker en leerrijker, en versterkt nog het objectiviteitsgehalte ervan, maar doet gelukkig niets af aan de kracht van zijn verhaal.
Inderdaad: naast een respectabele historische studie is dit tegelijk ook een heel boeiend en levendig verhaal. De eindeloze opeenvolging van troosteloze dagen, de sleur en verveling, en de talloze (ook door de directie aangemoedigde) initiatieven om daar tegen in te gaan … ze worden nauwkeurig beschreven en aangevuld met een schat aan anecdotes. Soms zijn die bijna hilarisch, vaak erg schrijnend, en doorgaans wel van aard om tenminste te begrijpen hoe rancune gemakkelijk de overhand kreeg op weinig realistische doelstellingen om van de incivieken weer goede vaderlanders te maken.
Uiteraard besteedt het boek ruim aandacht aan de ‘hongeropstand’ in augustus 1945 en de uiterst brutale represailles daarna. Het schetst ook uitvoerig het gebrek aan hygiëne en aan een kwantitatief en kwalitatief voldoende bevoorrading, zoals die gedurende de hele periode een ernstig probleem bleven, en nog in de zomer van ‘47 (opnieuw) tot een dysenterie-epidemie leidden. Ook de corruptie van vele bewakers komt aan bod, die woekersommen eisten om pakjes binnen of brieven buiten te ‘smokkelen’; er wordt echter ook op gewezen dat wie op corruptie werd betrapt wel de laan uitvloog … althans: zodra directeur De Leeuw voldoende betere krachten kon vinden.
Omdat in Lokeren nogal wat intellectuelen en kunstenaars terechtkwamen – en daar bijvoorbeeld het aangrijpende ‘Gebed voor het Vaderland’ ontstond, dat tegenwoordig zelfs de ‘Vlaamse Leeuw’ naar de kroon steekt als Vlaams-nationale hymne – kreeg het kamp in de legendevorming de bijnaam ‘universiteit van Lokeren’; maar die mythe wordt door Rzoska afdoend gerelativeerd. Daarentegen besteedt hij – terecht – veel aandacht aan de trieste ervaringen van de ‘pakjesdraagsters’: de echtgenoten of andere familieleden van geïnterneerden die spot en beledigingen van vaderlandslievende Lokeraars en bewakers moesten trotseren om pakjes met wasgoed en – onontbeerlijke – aanvullende voeding naar het kamp te brengen.
Een tijd lang werd zelfs het brengen van pakjes verboden. En Rzoska is niet te beroerd om duidelijk te maken dat die maatregel er onder meer kwam onder druk van een Lokerse oud-krijgsgevangene die voor de oorlog met de steun van Rex in de gemeenteraad probeerde te geraken, maar zich nu als agressieve ultra-patriot opstelde…
Boud besluit
Zoveel is duidelijk: Rzoska toont – nu ook met behulp van de studies die in de voorbije twintig jaar het licht zagen – dat wit en zwart slechts extremen zijn van een brede scala grijzen. Veel te lang – en echt niét alleen tegenover Vlamingen – fungeerde ‘incivisme’ als een amalgaam waarin heel lichte en heel zware schuldigen als één pot nat werden behandeld; dan hoef je niet verbaasd te staan wanneer die zich nadien ook zo gaan gedragen. Kennis van – én respect voor – feiten kan nuancering bevorderen; wetenschappelijke aanpak kan helpen om ten overstaan van een “betwist verleden” eigen gelijk en/of mythevorming tenminste in vraag te stellen.
Rzoska besluit met een boude maar ongemeen interessante stelling: “bekeken met een actuele bril is wat gebeurde na 1944 zowat de grootste poging tot deradicalisering uit de Belgische geschiedenis”. Slechts een poging, inderdaad. En dat, aldus de auteur, “had vooral te maken met het gegeven dat de ‘heropvoeding tot goede vaderlanders’ voor heel wat van de gestraften niet over hetzelfde vaderland ging als dat van de heropvoeders”. Dat is wat je noemt een heel helder geformuleerde pertinente analyse.
Ofte, om even naar de beginzin van dit stuk terug te grijpen: zoals de politicus de historicus in de weg kan zitten, zo kan het ene vaderland het andere in de weg zitten. Alvast dat eerste heeft Rzoska vermeden, en dat is geen geringe verdienste.