INTERNATIONALE POLITIEK

Operettevertoning voor de kusten van Marokko

In juli vochten Rabat en Spanje een kleine oorlog uit, met als inzet een 13,5 hectaren grote, maar onbewoonde rotsformatie, op 200 meter voor de Marokkaanse kust: het eiland Leila. Sinds de zestiende eeuw beschouwt Madrid – één van de oude koloniale grootmachten in de Maghreb – dit eilandje als zijn bezit. Leila heet voor de Spanjaarden nog steeds Isla Perejil (Peterselie Eiland).

In het Spanje van de rechtse regering Aznar zorgde de bezetting van het eiland op 11 juli door een handvol Marokkaanse gendarmen voor een plotse opstoot van kolonialistisch patriottisme. De commentaren in de nagenoeg voltallige Spaanse pers waren van een zelden geziene ranzigheid. Geen morzel Spaanse grond zou ooit nog verloren gaan in Noord-Afrika, klonk het her en der krijgshaftig in de Spaanse hoofdstad.

En Madrid heeft nogal wat morzels grond overgehouden aan zijn koloniaal verleden in het gebied: een handvol eilandjes en twee stedelijke enclaves, Ceuta en Melilla, op Marokkaanse grondgebied. De Spaanse minister van Buitenlandse Zaken, Ana Palacio, liet duidelijk verstaan dat het oude Spaanse koloniale denken nog steeds springlevend is: "Ceuta en Melilla zijn even Spaans als Sevilla of Cadiz."

Marokko, waar koning Mohammed VI, de dag voor zijn sprookjeshuwelijk met "hare prinselijke hoogheid" Lalla Salma, in hoogst eigen persoon het bevel had gegeven om het eiland "te heroveren", kende opnieuw één van die merkwaardige hoogdagen van nationalistische eensgezindheid. Hongerlijders en werklozen uit de grote steden, verpauperde boeren en landarbeiders, schatrijke bankiers, handelaars en industriëlen, de jetset rond het koninklijk paleis, soldaten en officieren liepen weer als één man achter het rood-groen koninklijk vaandel aan. Mohammed VI heeft het vak geleerd van zijn vader en voorganger Hassan II en weet hoe hij de nationalistische gevoelens van zijn onderdanen moet bespelen.

Met een directe tussenkomst van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Colin Powell, die de gemoederen snel wist te bedaren, is de oorlog om het eiland Leila gebleven wat hij was: een operettevertoning. Of was er toch meer aan de hand?

Strubbelingen tussen Rabat en Madrid

De Marokkaanse monarch, Mohammed VI, heeft een uiterst vriendschappelijk band met de Spaanse koning Juan Carlos. Wat allemaal niet belet dat de relatie tussen Rabat en de regering van José Maria Aznar in Madrid al meer dan een jaar op het vriespunt staat. Een eerste hoogtepunt van de Marokaans-Spaanse strubbelingen kon op 28 oktober 2001 worden genoteerd, toen Marokko zijn ambassadeur in Madrid terugriep. De Spaanse premier Aznar zaten twee dingen hoog: de Marokkanen hadden het been stijf gehouden bij de onderhandelingen met de Europese Unie over een vernieuwing van de bestaande visserijakkoorden. Voor een deel van de Spaanse vissersvloot (vooral in het toch al erg door de crisis getroffen Andaloesië) was dit een ramp. Honderden vissersboten moesten werkloos aan de wal blijven, terwijl ze vroeger voor de Marokkaanse kusten (en ook in de territoriale wateren van de door Marokko bezette Westelijke Sahara) op goede vangsten konden rekenen. Tweede verwijt van Aznar aan het adres van het Marokkaanse paleis en zijn regering: Rabat deed te weinig inspanningen in de strijd tegen de drugstrafiek en de (illegale) immigratie via de Straat van Gibraltar.

De Spaanse minister van Buitenlandse Zaken, Ana Palacio, deed uitspraken, die in Marokko als "majesteitsschennis" klonken. De Spaanse politica had namelijk in het openbaar gesuggereerd dat de maffia, die goed geld verdiend aan de drugs- en mensensmokkel, over belangrijke beschermheren beschikt in de hoogste regionen van het Marokkaanse staatsapparaat. Palacio zei hiermee alleen maar wat in Marokko al vele jaren een publiek geheim is. Maar de toon was gezet: het ging bergaf met de relaties tussen beide landen.

Leila ‘heroverd’

Op 11 juli barstte dan de bom: een handvol Marokkaanse gendarmen bezette de rotsen van het eiland Leila of Isla Perejil. Officieel, zo meldde Rabat, was dit een operatie in de strijd tegen de clandestiene emigratie en de drugshandel. Het bevel voor deze operatie was door Mohammed VI persoonlijk gegeven. Het ogenblik voor deze operettevertoning was – zo zou later blijken – uiterst zorgvuldig gekozen. De koning nam de beslissing op de vooravond van zijn huwelijk met prinses Lalla Salma. Het zou een feest worden naar oude koninklijke traditie: geldverslindend, protserig, feodaal en met een uitgelezen krans van buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders. Een feest, dat de hele natie als één man achter het koningshuis zou verenigen.

In het voorjaar had de Marokkaanse vorst zijn huwelijk uitgesteld. Hiervoor gaf hij wel een heel bijzondere reden op aan zijn landgenoten. De koninklijke bruiloft kon niet doorgaan omdat de vorst niet wilde feesten terwijl het Israëlische leger Palestijnse steden en vluchtelingenkampen op de Westelijke Jordaanoever in puin aan het leggen was. Mohammed VI kent de gevoeligheden van zijn onderdanen. Voor de overgrote meerderheid van de Marokkanen is de solidariteit met de Palestijnse zaak een kwestie van nationale eenheid.

Een stunt op het eiland Leila kon het koninklijke huwelijk en deze nationale eensgezindheid enkel nog meer glans verlenen. En Mohammed VI had geen onbelangrijk argument achter de hand om de politieke correctheid van de operatie Leila te staven. Madrid stond immers op het punt met Londen een akkoord te ondertekenen waardoor Gibraltar na eeuwen Brits bestuur eindelijk weer onder Spaanse soevereiniteit zou komen. Wat aan de overkant van de Straat van Gibraltar geldt, is ook van toepassing op de Spaanse bezittingen op Marokkaans grondgebied.

Consensus doorbroken

Maar daar is het de Marokkaanse vorst uiteindelijk niet om te doen. Net zoals zijn vader en voorganger, Hassan II, heeft Mohammed VI van de Spaanse koloniale aanwezigheid op Marokkaanse bodem nooit een punt gemaakt. Sinds de onafhankelijkheid van Marokko in 1956 behoorde het Spaanse bestuur over Ceuta, Melilla en wat kleine eilandjes voor de Marokkaanse kust tot de consensus, eerst met het fascistische regime van generaal Franco, later met de Spaanse monarchie. In 1958 had het Franco-regime overigens een belangrijk deel van zijn koloniaal bezit in het zuiden van Marokko (de streek rond Tarfaya en Tan Tan) met een gul gebaar aan de Marokkaanse monarchie teruggeschonken. Sindsdien was de kwestie van de Spaanse enclaves Ceuta en Melilla (en het eiland Leila) niet langer een twistappel tussen beide landen.

Op 14 november 1975 had Madrid een geheim akkoord gesloten met de Marokko en Mauritansië. Daarbij werd de Westelijke Sahara (op dat ogenblik nog steeds een Spaanse kolonie) opgedeeld in een Marokkaanse en Mauritaanse zone, in ruil voor een voor Spanje gunstige afbakening van de visserijgronden aan de Atlantische kust en een gemeenschappelijke exploitatie van de grote fosfaatmijnen van Bou Craâ in het aan Marokko toegewezen deel van het gebied.

Leila en de Sahara

Achter het rotseilandje Leila gaat inderdaad de Westelijke Sahara schuil. In dit uitermate lang aanslepende dekoloniseringsvraagstuk hoopte de Marokkaanse vorst dit jaar nog een definitieve diplomatieke doorbraak te forceren. Sinds de terreuraanslagen van 11 september in de Verenigde Staten en sinds VS-president George Bush een wereldwijde antiterroristische coalitie op de been heeft gebracht, is Marokko een nog prominentere plaats gaan innemen in de VS-strategie ten opzichte van de Arabische wereld.

Mohammed VI, die met Frankrijk binnen de Europese Unie over een onvoorwaardelijke bondgenoot beschikt, gaat prat op zijn uitstekende relaties met Washington. De Marokkaanse vorst hoopt in de zeer nabije toekomst een cruciale rol te kunnen spelen in het Israëlisch-Palestijnse dossier. In de Verenigde Staten wordt hardop nagedacht om bij een eventuele politieke oplossing voor de Palestijnse kwestie een bijzondere status te geven aan Jeruzalem. De Amerikanen en Israëli’s denken er niet aan om van Oost-Jeruzalem de hoofdstad van een Palestijnse staat te maken. Jeruzalem moet onder Israëlische controle blijven en de islamitische heilige plaatsen in de stad zouden aan een internationaal orgaan worden overgedragen, dat zou worden voorgezeten door… de koning van Marokko.

Bij zijn bezoek aan Washington in april van dit jaar, wierp Mohammed VI zich op als een fervent bondgenoot van Bush in de strijd tegen Al Qaeda, het terreurnetwerk van Osama Bin Laden. Enkele weken na dit bezoek besteedden de Marokkaanse media zeer ruime aandacht aan de arrestatie van drie Saoediërs in Casablanca. Het drietal bekende vanop Marokkaans grondgebied voor Al Qaeda een nieuwe reeks terroristische aanslagen te hebben beraamd en hierbij in contact te hebben gestaan met de Marokkaanse fundamentalistische beweging ‘Salafi Jihadi’.

Nog tijdens zijn bezoek aan Washington had de Marokkaanse vorst de officiële bevestiging op zak dat de Amerikaanse oliemultinational Kerr McGee Corporation, samen met het Franse Elf-Total-Fina, in de Westelijke Sahara aan de prospectie van de petroleumvoorraden kan beginnen.

Zo veel Marokkaanse goodwill mocht dan ook wel worden beloond en de regering Bush begon zich opmerkelijk actief te tonen bij het onopgeloste vraagstuk van de Westelijke Sahara. Washington nam de Britse en Franse regering onder de arm om binnen de Verenigde Naties een nieuw voorstel te promoten, dat was uitgewerkt door James Baker, voormalig minister van Buitenlandse Zaken onder president Ronald Reagan en sinds 1997 speciaal gezant voor de Westelijke Sahara van VN-secretaris-generaal, Kofi Annan.

In 1997 had Baker de twee strijdende partijen in het Saharaconflict, Marokko en het Polisariofront (dat ijvert voor de dekolonisering en onafhankelijkheid van de voormalige Spaanse kolonie) opnieuw aan tafel gebracht. Dat leidde tot de ondertekening van de akkoorden van Houston, met als sluitstuk de organisatie van een (sinds 1992 gepland) referendum onder VN-auspiciën over de toekomst van de Westelijke Sahara. Bij dit referendum moest de oorspronkelijke Sahrawi-bevolking zich kunnen uitspreken over zelfbeschikking of definitieve aanhechting bij het Marokkaanse koninkrijk.

De akkoorden van Houston gingen, net zoals het VN-vredesplan voor de Westelijke Sahara van 1991, ten onder aan een systematische obstructiepolitiek van Rabat. Op 19 februari van dit jaar legde VN-secretaris-generaal Annan een nieuw rapport over de Westelijke Sahara voor aan de Veiligheidsraad. Daarin stelde hij vast dat de VN in dit dossier "hadden gefaald". Naast de terugtrekking van de VN-missie (MINURSO) of een nieuwe poging om vooralsnog het referendum te organiseren, toverde Kofi Annan plots twee nieuwe opties uit de diplomatieke hoed. Eerste optie: een verdeling van de Westelijke Sahara waarbij Marokko het grondgebied zou behouden dat het vandaag bezet en waarbij het Polisariofront het zuidelijke gebied zou behouden dat het al sinds 1978 heeft bevrijd. Dit voorstel werd onmiddellijk van tafel geveegd door Marokko en het Polisariofront. De tweede optie was het zogenaamde "kaderakkoord" dat door James Baker, in zeer nauw overleg met de Marokkanen, was uitgewerkt: de Sahrawi’s zouden een zeer ruime autonomie verkrijgen binnen het koninkrijk Marokko en na een overgangsperiode van vijf jaar zou men kunnen nagaan of er uiteindelijk een referendum moet komen.

In de ogen van het Polisariofront, maar ook van een hele reeks Afrikaanse landen, vond dit voorstel geen genade. Ook Spanje bleef zich achter de organisatie van een referendum in de Westelijke Sahara scharen. Tot zeer grote woede van Rabat. In zijn rapport van 19 februari had Kofi Annan het mandaat van de MINURSO tot 31 juli 2002 verlengd, dag waarop de VN-Veiligheidsraad een nieuwe uitspraak moest doen over de kwestie.

Diplomatieke pech

De crisis rond het eiland Leila, die door Mohammed VI op 11 juli werd uitgelokt had dan ook op de eerste plaats alles te maken met deze nieuwe datum op de VN-agenda. En in Rabat was men er – ondanks het krachtige lobbywerk van de regering Bush – niet echt gerust in. Op 9 juli – twee dagen voor de start van de operatie Leila – was in het Zuid-Afrikaanse Durban de Afrikaanse Unie opgericht, de opvolger van de OAE (de in 1963 opgerichte Organisatie voor Afrikaanse Eenheid). Eén van de vier vice-presidenten van de nieuwe Afrikaanse Unie is de vertegenwoordiger van de (in 1976 door het Polisariofront uitgeroepen) Democratische Arabische Republiek Sahrawi. De Afrikaanse Unie (waarvan Marokko weigert lid te worden) blijft voorstander van een politieke oplossing van het Sahara-vraagstuk via een door de VN georganiseerd referendum over zelfbeschikking.

Met het openlijke conflict met Spanje rond de rots Leila speelde Mohammed VI een partijtje blufpoker. Hij wilde de wereld en zijn Marokkaanse onderdanen tonen dat hij over machtige bondgenoten beschikt en dat Washington, Parijs en Londen, drie permanente leden van de Veiligheidsraad, eind juli definitie de Sahara-knoop zouden doorhakken. Een stemming ten gunste van Marokko is er op 31 juli binnen de Veiligheidsraad echter niet gekomen. Het mandaat van de VN-missie MINURSO werd tot eind januari 2003 verlengd en in zijn resolutie riep de Veiligheidsraad op om "elke benadering in overweging te nemen die leidt tot zelfbeschikking".

Binnenlandse tegenvaller

Voorlopig krijgt het Marokkaanse koningshuis zijn zin dus niet. En ook op binnenlands vlak is dat een ernstige tegenvaller. Mohammed VI had allicht gehoopt dat de verkiezingscampagne van september met feestgedruis en een grote nationale eenheid rond een definitieve oplossing voor een "Marokkaanse Westelijke Sahara" had kunnen van start gaan. De verkiezingen van 29 september komen er onder een veel minder gunstig gesternte. De uittredende regering van de socialistische premier Abderrahmane Youssoufi heeft vier jaar uitgeblonken in absoluut immobilisme. De hoop op snelle democratische hervormingen onder de nieuwe koning, Mohammed VI, hebben de Marokkanen al lang opgeborgen.

Toen hij in de zomer van 1999 zijn vader Hassan II opvolgde, werd Mohammed VI "de koning der armen" genoemd. Inmiddels neemt de armoede voor de meerderheid van de Marokkanen steeds alarmerender vormen aan. Tienduizenden werkloze, gediplomeerde jongeren zijn bereid hun hachje te wagen in de Straat van Gibraltar om op clandestiene wijze naar Europa te emigreren. De corruptie tiert nog steeds welig. Binnen- en buitenlandse investeerders keren Marokko de rug toe. De toeristische industrie kreeg na 11 september harde klappen.

Tegelijk blijft de politieke klasse de grootste onverschilligheid tentoonspreiden voor de diepe maatschappelijke en economische crisis. Met de armoede neemt ook de ontevredenheid toe. Nu het Leila-avontuur met een sisser is afgelopen, dreigt de nieuwe nationale eenheid plaats te ruimen voor de dagelijkse gang van zaken. De algemene ontevredenheid onder de verpauperde Marokkanen kan zwaar wegen op de stembusgang van 29 september.

Waarbij onmiddellijk de vraag rijst in welke mate de islamitische fundamentalisten hiervan zullen profiteren. De grootste en invloedrijkste fundamentalistische formatie, El-Adl wal-Ihsane (Gerechtigheid en Welzijn) van cheikh Abdessalam Yassine, heeft opgeroepen tot een verkiezingsboycot. Dat kan dan weer het bedje spreiden voor de PJD (Partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling) die in het uittredende parlement reeds veertien zetels bezet. Deze legale partij is in werkelijkheid het uithangbord van de radicale fundamentalistische beweging MUR (Beweging voor Eenheid en Hervorming), die echter wel de monarchie erkent en de macht via legale middelen nastreeft.

Bekoelde relaties met Europa?

Met zijn operatie Leila heeft Mohammed VI zich allicht nog het meest vergist in de Europese Unie. Het Marokkaanse vorstenhuis heeft decennia lang kunnen rekenen op de stille, maar zeer efficiënte medeplichtigheid van Europa. Dat was niet alleen het geval toen Hassan II op grote schaal de mensenrechten met voeten trad en hongeropstanden door tanks liet uit elkaar schieten. Ook in het Sahara-dossier was Europa steeds zeer inschikkelijk ten opzichte van Rabat. En dat was op de eerste plaats te danken aan de geprivilegieerde relatie die de Marokkaanse monarchie onderhield met de opeenvolgende Franse presidenten.

Tijdens de crisis in juli stelde Rabat echter snel vast dat de Europese Unie als één man achter Madrid ging staan – ook al deed Frankrijk dit eerder schoorvoetend. Tot twee maal toe eiste de voorzitter van de Europese Commissie, Romano Prodi, "de terugtrekking van de Marokkaanse troepen van het Peterselie Eiland" (een handvol gendarmen). Koloniale aanspraken van één de lidstaten zijn voor de hele Europese Unie schijnbaar een ernstige crisis waard. Spanje kreeg ook de steun van de NAVO, toen het op 17 juli met de steun van drie fregatten, twee korvetten, twee onderzeeërs, Cougarhelikopters en verkenningsvliegtuigen het rotsachtige eilandje bestormde en er een dozijn Marokkaanse gendarmen in de kraag vatte. De crisis werd opgelost met militaire middelen. Maar voor de doorbraak op diplomatiek vlak sprongen de Amerikanen in. Dank zij een bemiddelingspoging van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Colin Powell, werden de contacten tussen Rabat en Madrid weer hersteld. Voor de Europese leiders was dit het nieuwste en zoveelste signaal. Over strategieën, allianties en conflicten wordt er slechts op één plaats in de wereld beslist, in Washington.

De operettevertoning rond het rotsblok Leila zou de aandacht van dezelfde Europese leiders nog op een ander probleem kunnen vestigen: in Noord-Afrika is het dekoloniseringsproces nog steeds niet afgerond. Ceuta, Melilla en de enkele "Spaanse" eilanden voor de Marokkaanse kust dateren uit het koloniale tijdperk, dat met een teruggave van deze gebieden, definitief zou kunnen worden afgesloten. Ook de Westelijke Sahara staat nog altijd op het lijstje van de Verenigde Naties van te dekoloniseren gebieden. Ook dat kan via de diplomatieke weg, op voorwaarde dat het recht op zelfbeschikking van de plaatselijke bevolking eindelijk wordt gerespecteerd. Het grote probleem blijft echter dat de Westelijke Sahara, in tegenstelling tot Ceuta, Melilla of het Eiland Leila, bijzonder rijk is aan fosfaten en petroleum. En dat weet men in het koninklijk paleis van Rabat en in de hoofdkwartieren van de grote multinationals ook.

(Uitpers, nr. 33, 4de jg., september 2002)

Relevant

Sahel-Exit

Mali, Burkina Faso en Niger vertrekken uit regionaal blok ECOWAS Mali, Burkina Faso en Niger kondigden eind januari aan dat ze uit ECOWAS stappen, de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse…

Turkije breidt invloed in Afrika uit

Economische motieven vormen een belangrijke drijfveer, maar daar blijft het zeker niet toe beperkt. In toenemende mate vertaalt de Turkse aanwezigheid zich in Afrika ook vanuit militair-strategische motieven waardoor…

Opflakkering van geweld en jihadisme in Sahel-regio

Terwijl wij al enige tijd geveld worden door dé grote dreiging, Covid-19, strijden enkele Afrikaanse landen noodgedwongen aan verschillende fronten. Naast de aanhoudende druk van de pandemie die de…

Laatste bijdrages

Waarom laait het geweld terug op in Syrië?

Een fors offensief van de Syrische gewapende oppositie doet de burgeroorlog die het land al 13 jaar in zijn greep heeft, terug oplaaien en brengt het conflict opnieuw onder…

Wat wil BRICS?

Sinds de 16de vergadering van de BRICS-landen (Brazilië, Rusland, Indië, China en Zuid-Afrika) in het Russische Kazan heeft deze groep een ietwat aparte plaats ingenomen als multilaterale organisatie. Het…

Argentinië. In gesprek met Atilio Boron

FM: Verkozenen van uiterst rechts zijn al lang geen uitzondering meer. Toch blijft het voor veel buitenstaanders moeilijk te begrijpen dat iemand als Javier Milei kon verkozen worden als…

Straatnamen: een brok geschiedenis

You May Also Like

×