Volgens studies zal er tegen 2030 een bijkomende 120 miljoen hectaren landbouwgrond moeten gevonden worden om aan de wereldvraag naar voedingsproducten te kunnen voldoen. Landen en ondernemingen zijn actief op zoek om landbouwgrond op te kopen, voornamelijk in Afrika. Een recent rapport van de Wereldbank meent dat dit een goede zaak kan zijn, op voorwaarde dat een en ander beter zou worden gemanaged.
De zoektocht naar (andermans) rijkdom is al eeuwen bezig. De strijd om grondstoffen bijvoorbeeld, is een fenomeen dat al lang aan de gang is. Het belang van water in binnenlandse en buitenlandse relaties van zovele landen is een gekend thema. De strijd om grond is ook niet nieuw. In Latijns-Amerika bijvoorbeeld zijn de conflicten tussen de kleine boer en de grootgrondbezitter niet uit de geschiedenis weg te denken of spelen vandaag nog een cruciale rol (de strijd van de FARC in Colombia). Of kijk naar Zuidelijk Afrika. Vandaag zijn we op weg naar een nieuwe vorm van deze strijd om land, en zien we op verschillende plaatsen steeds meer landen en ondernemingen landbouwgronden opkopen.
De Wereldbank schat dat er nu wereldwijd zo’n 46 miljoen hectaren land geleased worden aan buitenlandse investeerders, voornamelijk in Afrika. Bij de voornaamste opkopers vinden we Zuid-Korea, China en De Golfstaten. Terwijl in Saoedi-Arabië, Qatar en de Emiraten de graanproductie blijft zakken zal de bevolking er in 2030 tot 60 miljoen mensen aangroeien, een verdubbeling ten opzichte van het jaar 2000. De gronden worden op het Afrikaans continent vooral gekocht in Soedan, Ethiopië, Mozambique, Madagascar en ook Congo. Saoedi Arabië kocht 500.000 hectaren in Tanzania voor voedselproductie. Qatar wil in ruil voor 40.000 hectare in Kenia een diepwaterhaven bouwen op het eiland Lamu. Dubai gaat in Zambia rijst en graan telen. In Azië worden de gronden voornamelijk gekocht in Cambodja, Laos, de Filipijnen en Indonesië. Ook Oekraïne verschijnt in de overzichten. Volgens satellietbeelden zou 80% van de nog beschikbare bebouwbare gronden zich in Afrika en Zuid-Amerika bevinden: Angola, Democratische Republiek Congo, Soedan, Argentinië, Bolivië en Colombia. Van de 807 miljoen hectare grond in Afrika geschikt voor landbouw, zou er slechts een kwart in gebruik zijn.
Naar verluidt gaat het eerder om privé-ondernemingen dan om overheden die landbouwgronden in het buitenland opkopen. Enkele voorbeelden. In Soedan zijn zowat 400.000 ha eigendom van het Amerikaans Jarch Capital, en 30.000 ha behoren het Abu Dhabi Fund for Development toe om er graan en alfalfa te telen. In Tanzania heeft de Britse Cams Group 44.000 ha voor biobrandstof en zoete sorgho. In de DR Congo legt de Chinese onderneming ZTE beslag op 2,8 miljoen hectare om er palmolie voor biobrandstof te exploiteren en de Zuid-Afrikaanse boerenbond AgriSA heeft er zo’n 10 miljoen ha. Het Zweedse Skebab controleert 100.000 ha in Mozambique voor biobrandstoffen en de Duitse firma Flora EcoPower 13.000 ha in Ethiopië ook weer voor biobrandstoffen. Dit is maar een greep uit een veel langere lijst.
Afrika
De rechten van de lokale bevolking worden in vele landen te weinig gerespecteerd bij deze transacties. We herinneren ons nog wellicht de problemen in Madagascar twee jaar geleden, toen straatprotesten de president tot aftreden dwongen. Inderdaad de voormalige president had met de Zuid-Koreaanse onderneming Daewoo een contract van 99 jaar getekend voor de leasing en uitbating – export naar Korea van mais en palmolie (biobrandstof) – van 1,3 miljoen hectare (100 hectare is 1 vierkante kilometer), d.i. zowat 40% van het totale Belgische grondgebied. Deze privé toe-eigening van voorouderlijke gronden, en van zowat de helft van Madagascars landbouwareaal – in een land dat nauwelijks genoeg voedsel produceert voor de eigen consumptie – hebben aanleiding gegeven tot grote protesten, en zeker ook bijgedragen tot de val van president Marc Ravalomanana. De nieuwe president Andry Rajoelina heeft deze deal onmiddellijk afgeblazen maar de NGO Rainforest Rescue meent dat Daewoo clandestien nog steeds zo’n 218.000 hectare landbouwgrond zou bezitten. Rajoelina zegde ook een contract op met het Indische Varun International.
Hoog op de lijst van landen waar gronden kunnen worden gekocht staat Soedan. Zuid-Korea heeft er 690.000 hectare landbouwgrond gekocht om er graan te telen. De Arabische Emiraten bezitten 378.000 hectare voor de bouw van mais, alfafa, aardappelen en bonen. De Arabische Organisatie voor Landbouwontwikkeling zetelt al sedert 1970 in Khartoem. Ze meent dat Soedan op zich de Arabische vraag kan bevredigen qua graan, suiker, en andere basisgewassen. Qatarese staatsondernemingen zoals de Zad Holding Company of het Dubai World conglomeraat hebben participaties in holdings die in Soedan actief zijn rond de voedselproductie en export naar de Arabische landen. Soedan is de derde handelspartner van China, maar niet alleen wat de petroleumsector betreft. Beide landen tekenden in 2009 een akkoord om hun samenwerking op het vlak van de landbouw te verhogen waarbij China zich verbindt om kapitaal, irrigatiesystemen, wegen en technologie aan Soedan te leveren. Hoe een ander verder zal evolueren is nog niet zo duidelijk, volgens experts van de Food and Agricultural Organisation (FAO) heeft de Chinese Nationale Commissie voor Ontwikkeling besloten dat de aankoop van gronden in het buitenland geen duurzame oplossing biedt voor de voedselveiligheid van China, op een uitzondering na: soja in Brazilië. U leest niets nieuws als hier geschreven wordt dat China een bijzondere interesse aan de dag legt voor Afrika, ook voor de aankoop van landbouwareaal. Maar ook India is er actief: in Ethiopië hebben Indische ondernemingen 1,5 miljard dollar geïnvesteerd in landbouwprojecten waarvan de oogst zal worden geëxporteerd als voedsel voor de Indische consument maar ook voor de veeteelt.
Biobrandstof
Uit het voorgaande blijkt dat het belang van ‘vrije’ gronden voor de rijke landen hem niet alleen schuilt in de productie van levensmiddelen, maar ondernemingen gaan ook het pad op van de grondspeculatie, en zeker voor wat Afrika betreft is men op zoek naar de productie van gewassen voor biobrandstof. Sommige onderzoekers hebben het hier over agrarisch neokolonialisme et vrezen dat regenwouden, en bebouwbare gronden zullen worden omgevormd tot graasweiden en ethanolreserves. Hoewel er intussen heel wat kritiek is gegroeid op de duurzaamheidswaarde van de biobrandstoffen is de wagen al aan het rollen. Het suikerconglomeraat Kenana, een joint venture tussen de Soedanese overheid en Arabische fondsen, heeft vorig jaar een eerste transport gerealiseerd naar Rotterdam van 5 miljoen liter ethanol voor de Europese markt ter waarde van 3,3 miljoen dollar. Het suikerriet werd tot ethanol verwerkt in een staatsbedrijf aan de Witte Nijl, 250 km ten zuiden van Khartoem. In juni 2009 kondigde de Soedanese president Omar el-Bachir aan – bij de voorstelling van een uitgebreid programma voor transformatie van suikerriet naar biobrandstof – dat zijn land de ambitie heeft om wereldleider te worden op het vlak van de ethanolproductie. De Kenana-groep plant om binnen de periode van drie jaar een jaarlijkse productie te bereiken van 200 miljoen liter ethanol. Het Braziliaanse onderneming Dedini tekende in september 2010 een investeringscontract van 500 miljoen dollar met Kenana om een nieuwe biodieselfabriek te installeren. I
Het officiële discours
De Wereldbank en heel wat politieke leiders zien deze ontwikkelingen als positieve ‘grootschalige investeringen’ die wel door een aantal principes voor verantwoorde grondaankopen zouden moeten worden geleid, een zogenaamde gedragscode. Het idee van opkopen van gronden door buitenlandse publieke of privé investeerders wordt op zich niet in vraag gesteld. Kwestie van een ‘win-win’-situatie te creëren, heet het. Hier wordt gesteld dat grootschalige investeringen waar kleinere eigenaars bij betrokken worden via een reeks joint-ventures, een belangrijke uitweg uit armoede inhouden. Dergelijk beleid zou immers zorgen voor meer tewerkstelling in en rond de landbouw, het inkomen doen stijgen van de kleine landeigenaar, technologie-overdracht verzekeren, de voedselproductie verhogen, zorgen voor ruarale infrastructuur, de toegang verbeteren tot basisdiensten en exportmogelijkheden openen.
Dus voor de Wereldbank moet beter landmanagement zorgen voor meer orde en een oplossing bieden voor problemen rond grondbezit en conflicten. Land dat op dit eigenste ogenblik niet in bebouwing is wordt gezien als reserve landbouwgrond die beschikbaar ligt voor rurale ontwikkeling. En een uitgebouwd risk-management moet de gevaren die verbonden zijn aan de massale opkopen inperken.
In het managen van deze risico’s wil de Wereldbank dat er een nationaal beleid is dat vooreerst de rechten van eenieder erkent, dat het om vrijwillige overdracht gaat, dat het om een transparant proces gaat, en dat het project technisch en economisch leefbaar is alsook ecologisch en sociaal duurzaam. Daarnaast moet een internationale instelling de internationale land-contracten opvolgen om zowel de lokale bevolking als het winstgevend karakter van de ‘deal’ een plaats te geven. De magische uitweg lijkt gevonden.
Maar…
Is het fenomeen wel zo eenduidig? Een beter management van de grond is niet noodzakelijk beter voor de rurale bevolking. Zo erkennen de voorstanders van het massaal opkopen van gronden en grootschalige landbouwinvesteringen dat er ook wel mogelijke nadelen zijn op sociaal en ecologisch vlak. Risico’s worden ze genoemd, en ook hier moet het managen een oplossing brengen. We spreken over het negeren van de traditonele grondgebruikers, over de afwezigheid van consultatie, over corruptie, milieuschade, gewelddadige conflicten, polarisatie en instabiliteit. Voedselzekerheid wordt niet gegarandeerd en de leefomgeving van zovelen wijzigt fundamenteel. Daarnaast worden er steeds veel beloftes gedaan qua lokale jobs, infrastructuur of compensatie, die echter in de praktijk zelden worden nagekomen.
Volgens Olivier de Schutter de speciale VN-rapporteur voor het recht op voeding, zijn deze ontwikkelingen heel dubbel. Als braakliggende gronden gebruikt kunnen worden is dat positief. De investeringen kunnen nieuwe infrastructuur en werkgelegenheid creëren, maar anderzijds moet er rekening worden gehouden met de kwetsbaarste bevolkingsgroepen. Boeren riskeren van hun gronden te worden verdreven. In Afrika is het gebruik van het land en de waterbronnen een oude conflictstof tussen boeren en nomaden die leven van de veeteelt. “Braakliggende” gronden wil nog niet zeggen dat ze niet op een of andere wijze wel gebruikt worden. In Ethiopië en Somalië worden de nomaden die ‘lege’ gronden ‘gebruiken’, geschat op zo’n zeven miljoen mensen; in Soedan op 4 miljoen. De Schutter neemt de verdediging op zich van de lokale producent, en hij wijst op de gevaren vat een hoog gemechaniseerde agro-businness, en roept op dat niet de hele productie voor de export zou worden gereserveerd.
Alternatieven
Centraal probleem is echter dat er geïnvesteerd wordt in grootschalige projecten en in exportgerichte monoculturen die niet bijdragen tot de voedselveiligheid van de lokale bevolking. Honger in de wereld heeft niets van doen met een te lage productie, maar is het gevolg van enorme armoede zowel op het platteland als in de steden. De migratie naar de steden en de aangroei van de arme stadsgedeeltes is het gevolg van de uitzichtloosheid in de kleinschalige landbouw. Nu mikken op grootschalige, sterk gemechaniseerde landbouwpraktijken zal dit probleem niet oplossen, eerder omgekeerd. Dit beleid van ‘uitverkoop’ van landbouwgronden helpt de ontwikkeling ten gunste van de lokale bevolking niet vooruit. Ook het model van gesubsidieerde meststoffen en zaden heeft zijn negatieve kanten: het is gericht op de korte termijn en is niet duurzaam omdat de prijs van de meststoffen vasthangt aan de (steeds hogere) prijs van olie. Er moet geïnvesteerd worden in “publieke goederen” zoals een betere infrastructuur, versterking van de lokale markt, toegang tot krediet en het uitbouwen van opslagcapacititeit. Wat ontbreekt is een globale ontwikkelingsvisie om de noodzakelijke investeringen in landbouw te leiden, aldus nog Oliver De Schutter. Hij meent dat we zowel te snel van stapel lopen als te traag de zaken aanpakken. “Het fenomeen van groeiende commerciële druk en landspeculatie neemt aan een hoog tempo toe zonder dat de internationale gemeenschap gecoördineerde richtlijnen heeft ontwikkeld. Dus hier zijn we te traag. Anderzijds wordt er te snel geageerd door het feit dat we verantwoorde investeringen in landbouw willen aanmoedigen, terwijl elke investering in een bredere context moet worden gezien, als een onderdeel van een bredere strategie.”
Via campesina
Verschillende boerenorganisaties klagen deze evolutie aan. Op het Wereld Sociaal Forum dat begin februari 2011 plaats vond in Dakar, werd door de internationale boerenbeweging een oproep gelanceerd tegen dit opkopen van landbouwgronden. “Om staats- of privé-belangen te dienen worden miljoenen hectaren grond opgekocht voor voedselproductie, energie-winning, mijnexploitatie, milieu of speculatieve redenen of omwille van geopolitiek. Vele lokale gemeenschappen, inheemsen, boeren , herders en artisanale vissers worden op die manier van hun broodwinning beroofd. Ze krijgen immers minder toegang tot de natuurlijke hulpmiddelen, of mogen niet langer hun eigen productiewijze toepassen. Deze toestanden vergroten voor vrouwen de ongelijke toegang en controle op de gronden”, zegt het communiqué. Ze eisen een verscherpte controle vanwege de nationale overheden en verzetten zich tegen de richtlijnen van de Wereldbank hieromtrent. Ze willen dat er investeringen komen in de landbouw die een alternatief vormen voor de overdracht van gronden naar de agro-industrie, en die de familiale landbouw versterken.
Besluit
De huidige ontwikkelingen van het opkopen van landbouwgrond lijken werkelijk op kruissnelheid te komen en grijpen snel om zich heen. Steun vanwege grote instellingen is er alom, met een correctie door op te roepen voor een noodzakelijke, realistische regulering van deze ‘landroof’ via een gedragscode en een reeks principes van ‘verantwoord landverwerven’. Dat is wat de Wereldbank in haar rapport van september vorig jaar deed. Maar kennelijk is niet iedereen overtuigd van de weldaden van deze ontwikkelingen. Heel wat betrokkenen leggen zich niet neer bij de teneur dat management en regulering een oplossing bieden. We verwezen reeds naar de oproep van het Wereld Sociaal Forum in Dakar, en op vele plaatsen organiseren de lokale betrokkenen – gemeenschappen, boerenfamilies – stevig protest; in Kameroen, Kenia, Ethiopië, maar ook in Uruguay en Peru. Internationale niet-gouvernementele organisaties zetten het onderwerp in de schijnwerper. De internationale boerenfederatie Via Campesina is bijzonder alert. Zal dit sociaal protest erin slagen om de aard en de snelheid van het opkopen van landbouwgrond fundamenteel te veranderen of in te perken?
Deze honger naar land is deel van onze wijze van produceren en leven waarin het rijke gedeelte van de wereld de oplossing voor zijn voedselveiligheid delocaliseert en ‘profiteert’ van andere regio’s in de wereld voor de eigen behoeftebevrediging. De sterke economische groei in landen met een grote bevolking zal dit proces nog versnellen. Onze productiewijze en ons consumisme stellen de aarde ten dienste van de koopkrachtige delen van de wereld, ten nadele van de anderen. Ons economisch systeem – het kapitalisme – is overduidelijk fundamenteel niet duurzaam.
(Uitpers nr. 129, 12de jg., maart 2011)
Deze tekst is voor een deel gebaseerd op een artikel dat een jaar geleden in het tijdschrift Vrede werd gepubliceerd (Vrede nr 402, pp.46-47), en nu werd geactualiseerd en bewerkt.