De G-20 is achter de rug, de beurscrisis is ietwat gaan luwen. Toch gaan elke dag nog bedrijven failliet en verdwijnen er honderden banen. Neen, de crisis is nog niet voorbij. In Londen spraken de staatshoofden en regeringsleiders af dat ze nog eens 1.100 miljard Dollar in de economie gaan pompen. Iemand zal dat geld ooit moeten terugbetalen. We weten nu al wie dat zullen zijn: de arme landen en de gewone mensen in de rijke landen.
De nieuwste besparingsrondes staan al in de steigers. Nooit eerder in de afgelopen zestig jaar is een coherent, overtuigend links programma zo dringend nodig geweest. Nooit eerder in de afgelopen zestig jaar lagen de kansen voor de linkerzijde zo voor het grijpen. Het kapitalisme staat met de rug tegen de muur en de kapitalisten zijn bang. Maar de linkse partijen in Vlaanderen staan vooral met de mond vol tanden. De sociaal-democraten, SPa-Rood en de PVDA schreven elk hun voorstellen neer in een boek. Het is geen vrolijke lectuur: aan analyses geen gebrek, aan alternatieven des te meer.
Het is evident dat in tijden van economische crisis men voorstellen verwacht om die crisis aan te pakken. Wie echter pleit voor socialisme of sociaal-democratie zal daar in de 21ste eeuw geen genoegen kunnen mee nemen. De economie en de maatschappelijke verhoudingen zijn de afgelopen vijftig jaar grondig veranderd en daar moet ook de politiek rekening mee houden. De sociale bescherming moet worden hervormd, niet enkel om de neoliberale maatregelen ongedaan te maken, maar ook om nieuwe behoeften en realiteiten in aanmerking te nemen. De ecologische crisis en de klimaatverandering verplichten de linkerzijde om ook daar een sociaal duurzaam antwoord op te vinden. De Europese integratie en de mondialisering maken het noodzakelijk om over de grens te kijken en te zien hoe we democratisch en sociaal met andere landen en volken kunnen samenleven. Tenslotte zijn burgers ook veel mondiger geworden en is de representatieve democratie al evenzeer in crisis als de economie. Het betekent dat participatie, gendergelijkheid en diversiteit eveneens op de agenda moeten staan.
In hoeverre beantwoorden de drie pas verschenen boeken met hun programma’s aan deze criteria? ‘Links zit in de hoek’, zo stelt Carl Devos, maar links is ook lui en ‘verdient een trap onder de kont’. De drie werkjes bevestigen dat.
Een gebrek aan verbeeldingskracht
Echte oplossingen voor de huidige crisis worden er niet geboden in de drie boeken, misschien omdat de auteurs zich te onzeker voelen in deze elke dag veranderende situatie. Misschien ook omdat de voorstellen voor een openbare bank en voor ‘de sleutelsectoren onder publiek eigendom’ van Erik De Bruyn en Peter Mertens als unieke oplossingen worden voorgesteld. Echter, hoe positief dat uitgangspunt ook mag zijn, zonder nieuwe economische logica en andere machtsverhoudingen kan het niet veel uit halen. Of gelooft men dat Didier Reynders zal beletten dat er wordt gespeculeerd met het spaargeld van de mensen? Natuurlijk niet, maar waarom geven de auteurs dan niet wat meer uitleg bij de economie die ze willen zien ontstaan? Of het nationaliseren van banken en sleutelsectoren oplossingen biedt, hangt af van de logica van het economisch en politiek systeem waarin deze sectoren actief zijn. Essentieel voor een socialistisch programma lijkt mij de plaats die de markt wordt toebedeeld en de mate waarin de maatschappij die markt kan inperken, sturen en controleren. Erik De Bruyn blijkt het met die stelling eens te zijn, maar zomin als de anderen gaat hij er verder op in.
Die gebrekkige visie op de crisis en op de economie van de toekomst is ook al gebleken tijdens diverse debatten die de afgelopen maanden plaats vonden en het geeft aan hoe slecht voorbereid de linkerzijde is. Jarenlang al wordt over een ‘socialisme van de 21ste eeuw’ gesproken, nu het ogenblik is gekomen om enkele ideeën concreet te maken, blijken ze gewoon hol. Het enige wat overblijft zijn ideeën uit het socialisme van de 19de eeuw.
Het is makkelijk om met een paar goed gevonden formuleringen hoop te doen ontstaan (‘een economisch beleid in functie van sociaal-ecologische criteria in plaats van in functie van het winstbejag’ – De Bruyn, p. 131), er zou op zijn minst kunnen geprobeerd worden ook iets concreets in het vooruitzicht te stellen, een toekomstperspectief te bieden, een paar ideeën te lanceren voor een ‘andere economie’.
Ook op het vlak van sociale bescherming en arbeid is er een duidelijk gebrek aan verbeeldingskracht. De neoliberale logica heeft ook in Europa en in Vlaanderen lelijk huis gehouden, maar blijkbaar stelt men enkel een ‘terug naar vroeger’ in het vooruitzicht. Erger nog, in ‘Rood zonder roest’ kijken de meeste auteurs naar het heden en zien dat het goed is. Crombez en Schrooten stellen terecht dat de sociale zekerheid tot de kerntaken van links behoort en dat een solidaire financiering ‘beschikbaar moet blijven’ (p. 228). Ze stellen echter ook dat sociale – individuele – zekerheid niet noodzakelijk gebaseerd is op een solidair schema en bekijken de hele kwestie vanuit louter budgettair oogpunt. Of met andere woorden, zij sluiten zich aan bij de neoliberale logica die sociale bescherming als een afgeleide van de economie ziet in plaats van een stimulans ervoor. Idem voor de bijdrage van Becquaert over pensioen die uitgaat van het driepijlersysteem en van meet af aan stelt dat het wettelijk pensioen ‘steeds bescheiden [zal] blijven’ (p. 230). De voorstellen van Vanthuyne over ‘flexicurity’ zijn ronduit angstwekkend: een loopbaanspaarrekening die budgettair neutraal moet zijn en een vermindering in de tijd van de werkloosheidsuitkering. Flexibiliteit is niet in strijd met zekerheid, zoals Peter Mertens ten onrechte stelt, het is perfect mogelijk om mensen meer mogelijkheden te geven in het leven om te reizen, te studeren, voor de kinderen te zorgen, en zo meer, en hen tegelijk rechten en zekerheid te bieden. Maar dat gebeurt in ‘Rood zonder roest’ helemaal niet. Over zekerheid en rechten is weinig sprake. Fret en Coenegrachts pleiten van hun kant voor een ‘sociaalactiverende verzorgingsstaat’ (p. 275) en ook al geven ze toe dat er grenzen zijn aan de activering, hun verhaal over universele rechten die voorwaardelijk zijn doet de wenkbrauwen fronsen.
Hoe De Bruyn en Mertens de toekomst van de sociale bescherming zien, komen we alweer niet te weten. Dat is doodjammer, want het is van die visie op bescherming en zekerheid dat de aantrekkingskracht van elk socialistisch project zal afhangen. Zoals Jacques Delors vroeger zei in verband met de eengemaakte Europese markt van 1992: mensen worden niet verliefd op een markt, en ook niet op een openbare bank of op een vermogensbelasting. Er moet de mensen ook iets geboden worden waar ze kunnen naar uitkijken, waar ze kunnen naar verlangen, waar ze kunnen in geloven en waar ze kunnen aan werken.
Geen vernieuwend socialisme
Het zal niemand meer verbazen dat de andere, nieuwere thema’s die ooit op de agenda stonden van het socialisme van de toekomst, niet echt worden besproken. Gendergelijkheid komt in de drie boeken zelfs niet ter sprake, het nieuwe socialisme heeft geen vrouwen nodig. Ik heb geen vertrouwen in een maatschappij die wordt gemaakt door mannen die vrouwen blijven miskennen en discrimineren. Dit totaal miskennen van de problematiek zegt veel over hun maatschappijvisie en alles over hun onwil om macht te delen. Vandaar dat hun socialisme eigenlijk geen toekomst heeft.
Aan duurzame ontwikkeling wordt wat lippendienst bewezen. De auteurs beseffen dat er ‘iets’ moet gebeuren maar doen er alles aan om de consument duidelijk te maken dat het allemaal zijn of haar schuld niet is. Op dit vlak maakt ‘Rood zonder roest’ de positieve uitzondering. Verschooten geeft een goed en kort overzicht van wat moet en van wat kan, maar stelt ontgoocheld vast dat de SPa er niets aan doet.
Europa en de mondialisering krijgen enkel in ‘Rood zonder roest’ wat ernstige aandacht. Er wordt op gewezen dat de sociaal-democratie hier een corrigerende invloed kan uitoefenen en daar hebben de auteurs zeker gelijk in. Mertens komt niet verder dan wat cliché-matige en vaak totaal onjuiste kritiek op de Europese Unie, terwijl De Bruyn eveneens bewijst niets van de Europese dynamiek te begrijpen. In een citaat van Debunne wordt nochtans duidelijk gesteld dat we moeten vermijden ‘dat de Europese Unie verwatert tot een grote zone van vrijhandel’, wat toch impliceert dat ze dat vroeger niet was, maar hoe we als burgers actief het beleid kunnen beïnvloeden weten de auteurs duidelijk zelf niet zo goed.
Tenslotte is er het erg interessante punt van de participatie. De Bruyn stelt dat mensen ‘van onder uit’ de maatschappij weer in handen moeten nemen. Mertens maant mensen aan: ‘Neem je lot in eigen handen’. Devos en Vander Weyden pleiten in ‘Rood zonder roest’ voor een democratischer partijwerking. Los van dat laatste punt vernemen we niet echt hoe onze samenleving echt democratischer kan worden gemaakt, hoe mensen beter kunnen voorgelicht worden, hoe hun partijen en sociale bewegingen hun emanciperende rol beter kunnen vervullen. Dat is bijzonder jammer, niet enkel omdat dit thema het allerbelangrijkste voor de directe toekomst wordt, maar ook omdat het succes van elk links project ervan afhangt. In de andersmondialiseringsbeweging werd al een flink stuk weg afgelegd naar zelforganisatie en niet-hiërarchische structuren. Ik vraag me af of de diverse auteurs daar ooit over hebben nagedacht. Het hangt natuurlijk samen met het punt over gendergelijkheid en diversiteit. Hoe kan je meer mensen insluiten in je politieke en maatschappelijke activiteiten? Hoe kan je mensen echt kansen geven om hun stem te laten horen, zonder paternalisme? Hoe kan je mensen warm maken voor je politieke project, voor je maatschappijvisie? We komen het niet te weten.
Er is ook positiefs
De boekjes van Mertens en De Bruyn zijn geschreven voor de verkiezingen. Misschien biedt dat een stukje verklaring voor de gebrekkige standpunten. ‘Rood zonder roest’ wilde denkwerk leveren, ‘geen bestuurdersretoriek maar principes’ aanleveren, een antwoord geven op de vraag of het socialisme al dan niet zijn beste tijd heeft gehad, geen vrijblijvende academische oefening maar wel argumentatiekaders bieden. Het is daar niet in geslaagd. Er zitten enkele erg goede hoofdstukken in (Denys, Vanneste, Loobuyck, De Decker, Van Evercooren…), maar al bij al biedt het geen nieuwe droom, schetst het geen nieuwe utopie.
Precies daar is nochtans dringend behoefte aan en de kansen lagen nooit zo goed als vandaag. Het is hemeltergend dat de auteurs dat niet beseffen en niet te rade gaan bij de andersmondialiseringsbeweging die al zo veel goede artikelen en boeken heeft gepubliceerd.
Socialisme is een bevrijdingsideologie, zo stellen Carl Devos en Erik De Bruyn in koor. Socialisme is een middel en geen doel, voegt De Bruyn er aan toe. Bij Devos wordt dat het sociaal gecorrigeerd kapitalisme, hoewel het socialisme ‘niet bang mag zijn om het kapitalisme in twijfel te trekken’. Over ideologie wordt te weinig gesproken, zegt Peter Mertens. Dat klopt allemaal. Is het echt zo moeilijk om dat allemaal concreet te maken?
Het boek van Devos en Vander Vennet blinkt uit door zijn schitterende bedoelingen. Het geeft het best weer wat eigenlijk nodig is, maar maakt de beloften niet waar. Mertens en De Bruyn geven zeer goede analyses van wat er de afgelopen decennia is fout gegaan. Ze leggen de vinger op de gekende wonde van de woekerwinsten, de graaicultuur, de coördinatiecentra en de notionele interesten en de schandelijke aanval op de rechten van werknemers. Maar verder dan de verdediging van een status quo ante komen ze niet. Enkel De Bruyn laat hier en daar zien wat nodig en mogelijk zou moeten zijn, zoals economische democratie. Hij is de enige die hier en daar aangeeft dat hij de klok én de klepel toch wel weet hangen. ‘Ja, we kunnen het’, stelt hij, maar er is een gebrek aan geloof in onze eigen mogelijkheden’ (p. 178). Het is dat obstakel dat dringend uit de weg moet worden geruimd.
Er is al veel gespeculeerd over de toekomst van SPa-Rood binnen de SPa. Zoals er al veel is geweeklaagd over de hopeloze versplintering van de linkerzijde links van de SPa. De beste oplossing zou er wellicht in bestaan dat de SPa een draai naar links neemt, maar zoals De Bruyn terecht stelt, dat wil men niet. En met de huidige generatie van leiders kan het ook niet. Misschien dat een barslecht verkiezingsresultaat daar verandering in brengt? De pogingen van enkele mannen links van de SPa om tot een nieuwe linkse beweging te komen zijn bewonderenswaardig maar tot mislukken gedoemd als ze de oude gewaden niet kunnen afleggen. Dat betekent een programma en een praktijk die insluitend en participatief zijn en open staan voor alle nieuwe thema’s. Wie de aantrekkingskracht wil vergroten, zal verder moeten kijken dan ‘nationalisaties’ en ‘openbare bank’. Maar dat sommigen dat vandaag nog steeds niet hebben begrepen, zegt alles over de toekomstkansen van sommige nieuwe initiatieven.
Er is een enorm potentieel in de huidige maatschappij. De mensen zijn niet dom. Ze weten dat het huidige economische systeem heeft gefaald en zich niet kan herstellen. Zoals ze ook weten dat het ‘reëel bestaande socialisme’ heeft gefaald. Er is een vraag naar nieuwe voorstellen, naar nieuwe programma’s, naar een verdieping van de democratie, naar meer gelijkheid en zekerheid. We hebben de plicht daar verder naar te zoeken. We hebben de plicht daar meer aan te doen.
Het ‘socialisme van de 21ste eeuw’ is hier duidelijk nog niet geboren, ondanks de crisis. Het ziet er ook niet naar uit dat het van de SPa zal komen. SPa Rood geeft aan wel te weten welke richting het uit moet, maar heeft de bocht nog niet genomen. De PVDA+ zal zijn vernieuwingsproces moeten verder zetten.
Ondertussen is de verkiezingscampagne volop bezig. SPa-Rood en PVDA+ krijgen weinig kansen om aan de grote debatten deel te nemen. Kleinrechts daarentegen mag zijn boodschap wel overal verkondigen. Het betekent dat het publiek slechts in zeer beperkte mate kennis kan nemen van de interessante analyses die Mertens en De Bruyn maken. Het betekent ook dat er veel te weinig debat is over de ideologie van links en van rechts. Dat moet veranderen. Want wat is het democratisch gehalte van politieke debatten zonder echte alternatieven? Misschien moeten we uit protest tegen de blindheid van rechts massaal voor Mertens of De Bruyn stemmen? En zo de machtsverhoudingen beginnen veranderen?
(Uitpers, nr. 109, 10de jg., mei 2009)
C. Devos en R. Vander Vennet (red.), Rood zonder Roest. Een sociaal-democratie voor de 21ste eeuw, Van Halewijck, 2009; E. De Bruyn, Rooddruk voor een nieuw socialisme, EPO, 2009; P. Mertens, Op Mensenmaat. Stof voor een socialisme zonder blauwe plekken, EPO, 2009.
De boeken van Erik De Bruyn en Peter Mertens werden besproken in vorig nummer van Uitpers.