In de zoektocht naar een socialisme van de 21ste eeuw wil ik deze maand Atilio Boron aan het woord laten. Hij is Argentijn, politoloog en was Uitvoerend Secretaris van CLACSO, de Latijnsamerikaanse Raad voor sociale wetenschappen. Momenteel staat hij aan het hoofd van PLED, een programma voor afstandsonderwijs in de sociale wetenschappen. Hij is een goede vriend van Fidel Castro en ontving in 2009 de Unesco Prijs José Marti.
Dat de Latijns-Amerikaanse landen, na bijna twee eeuwen onafhankelijkheid, nog steeds ‘onder-ontwikkeld’ zijn, moet tot nadenken stemmen. Zelfs de meest vooruitstrevende landen zoals Argentinië, Brazilië, Chili en Mexico hebben nog steeds te kampen met structurele problemen zoals een onevenwichtige sociaal-economische structuur, armoede en sociale uitsluiting, grote ongelijkheid, externe kwetsbaarheid, zwakke staten, regressieve belastingen en een falende democratie. Het lijkt er op dat Argentinië en Brazilië voor eeuwig en altijd de ‘landen van de toekomst’ zullen blijven.
Wat we hieruit moeten leren is dat het kapitalisme geenszins de weg naar ontwikkeling kan zijn. Zelfs al hebben deze en andere landen verschillende periodes van hoge groei gekend, ontwikkeling werd het niet. Vijftig jaar groei, zoals in Argentinië van 1880 tot 1930, hebben het land wel op weg geholpen, maar toch is het mislukt. In feite is er slechts één enkel land in de hele wereld dat er in geslaagd is zich echt te ontwikkelen: Zuid-Korea, weliswaar met een beleid dat haaks stond op wat de internationale instellingen voorschreven. Misschien denkt U: hoe zit het dan met landen als Spanje, Portugal, Griekenland, Ierland? Wel, zij werden geholpen door de Europese Unie en in feite heeft men ze nooit als ‘onder-ontwikkeld’ beschouwd. Want ‘onder-ontwikkeling’ is een relationeel begrip, het geeft aan dat men tot de periferie behoort, dat men afhankelijk is van een kapitalistisch centrum en dat men een grote externe kwetsbaarheid kent.
Vandaag wordt elke kapitalistische ontwikkeling bovendien onmogelijk gemaakt met de mondialisering. De economische, sociale, politieke en militaire voorwaarden zijn volledig verdwenen voor een autonoom beleid. De afhankelijkheid is nog groter geworden en de ‘onder-ontwikkeling’ wordt bestendigd.
Een autonome kapitalistische ontwikkeling is onmogelijk
De moderniteitsdenkers van na de tweede wereldoorlog zagen enkel een ‘tijdskloof’ tussen ontwikkelde en ‘onder-ontwikkelde’ landen. Die laatsten moesten hun ‘achterstand’ inhalen en men zag geen enkele structurele hinderpaal om dat te doen. Rostow bood hiervoor het theoretische model. In de jaren ’60 ontstonden er in heel Latijns Amerika revolutionaire bewegingen, maar, met uitzondering van Cuba, werden ze een voor een verslagen. De ‘ontwikkeling’ onder leiding van de nationale burgerij kon beginnen. Het is mislukt. En vandaag is zelfs die nationale burgerij verdwenen want ze is opgegaan in de mondialisering. De vrijhandelsakkoorden hebben de nationale industrie de das om gedaan.
Wie vandaag over ontwikkeling wil spreken moet dus over socialisme durven spreken. En dat is niet gemakkelijk, want de uitdaging is zeer groot. Wie vandaag over socialisme spreekt moet kunnen uitleggen en aantonen dat er alternatieve oplossingen bestaan en dat een overheidscontrole op de economie niet wil zeggen dat men terug wil naar een Sovjetsysteem.
Het tweede probleem is dat er helemaal geen modellen zijn. Geen enkel land kan worden ‘nagebootst’. We kunnen zeker veel leren van landen als China, Vietnam of Cuba, maar toch zal elk land zijn eigen weg moeten zoeken. Zoals Simon Rodriguez het ten tijde van Bolivar al zei: ‘o inventamos o erramos’ (we zijn creatief of we zitten fout).
Is er leven na het neoliberalisme?
Velen in Europa denken met nostalgie aan de keynesiaanse verzorgingssstaat terug. Dat was veruit het beste wat het kapitalisme te bieden had. Maar ook dat is nu afgelopen. Vandaag zitten alle landen in een neoliberaal keurslijf en we zijn op weg naar een post-democratische samenleving. We kunnen van het kapitalisme niet verwachten dat het geeft wat het niet heeft: een vierkante cirkel. En de ideologische boodschappen die voortdurend worden rondgestuurd stellen het voor alsof we moeten kiezen tussen Blair en Pol Pot, tussen Bill Gates en Abimael Guzman, tussen Vicente Fox en Enver Hodja. Gelukkig klopt dat niet, maar het is wel moeilijk om een alternatieve stem te laten horen. Want het kapitalisme mag dan niet hervormbaar zijn, hervormingen zijn wel degelijk nodig en we kunnen daarvoor lessen trekken uit het verleden.
We moeten goed beseffen dat de geschiedenis nooit volgens een vooraf uitgetekend plan verloopt. Dat was in de Sovjet-Unie niet zo en dat was in Cuba niet zo. ‘Modellen’ zijn altijd sterke vereenvoudigingen en in feite is het slechts in de praktijk – al doende – dat een model zich kan aftekenen : ‘se hace el modelo al andar’.
Wat leert de geschiedenis ons?
Ten eerste moeten we definitief afscheid nemen van de ‘Washington Consensus’ die over de hele lijn heeft gefaald. Dat betekent ook meteen dat we de strijd tegen het kapitalisme niet mogen opgeven en dat we ook de strijd om de macht niet mogen vergeten. Nooit mogen we ons neerleggen bij het huidige model, hoewel sommigen, zoals Hardt en Negri of Holloway dat wel voorschrijven.
Ten tweede moeten we een nieuwe staat proberen opbouwen. We zitten vandaag in een zware crisis en dat betekent dat we niet mogen wachten op het socialisme om nu al in actie te schieten. We mogen niet toelaten dat mensen blijven sterven van armoede en honger. We moeten dringend met hervormingen beginnen, proberen controle te krijgen over de markt, proberen mensen mondig te maken, enz. We moeten dringend de sociale strijd organiseren.
Ten derde moet de buitenlandse schuld meteen worden kwijt gescholden. Latijns Amerika heeft zijn schulden al vijf tot zes keer terugbetaald maar zit nog steeds met handen en voeten aan de financiële markten gebonden. De schuldenlast is een instrument om landen in de pas te doen lopen.
Ten vierde is er een bestrijding van de armoede nodig in plaats van tegen de armen. Het betekent dat er een ernstig inkomensbeleid moet gevoerd worden.
Ten vijfde moet de fiscaliteit grondig worden hervormd. Latijns-Amerika is het continent met de grootste ongelijkheid ter wereld en de belastingsdruk is er nauwelijks 18 %, tegen over 40 % in de Europese Unie en 35 % in de Oeso-landen. Goed bestuur betekent dat men werkt met en voor het volk, en niet met en voor de elites.
Verder zijn er overheidsinvesteringen nodig, zoals in Cuba, en moet er een landhervorming komen met technische en financiële bijstand voor de boeren.
Uiteraard moet de markt gereguleerd worden, met op de eerste plaats de financiële markt. Iedereen weet dat de Tobintaks geen socialistische maatregel is, maar hij is wel nodig om de financiën onder controle te krijgen.
En uiteraard is er een nieuwe ontwikkelingsstrategie nodig. We moeten goed beseffen dat geen enkel land zich ooit heeft kunnen ontwikkelen op basis van een exportbeleid. Er moet een eind worden gemaakt aan de dictatuur van de markt.
Er is vandaag in Latijns Amerika erg veel aan het veranderen. Een aantal regimes proberen nieuwe formules uit, maar de tegenkanting is groot. Staatsgrepen liggen weliswaar niet meer voor de hand, maar de media zijn in handen van de kapitalisten en meer en meer moeten we spreken van ‘marktgrepen’.
Echter, al deze hervormingen mogen ons niet in de verleiding brengen te denken dat hiermee de kous af is. De sirenenzang van het reformisme brengt niets goeds. Kijk naar wat er in Brazilië is gebeurd nadat Lula aan de macht is gekomen. Men probeert het dan voor te stellen alsof er echt geen andere mogelijkheden zijn. Als Brazilië niet verder kan gaan dan dit, wie zou het dan wel kunnen?
We moeten zeer goed beseffen dat de leidende klassen en hun bondgenoten nooit of te nimmer hun voorrechten en hun macht welwillend zullen afstaan.
Een discussie over het socialisme van de 21ste eeuw
We mogen dus niet berusten in enkele oppervlakkige hervormingen, hoe nodig ze ook zijn. In 2005 lanceerde Chavez een oproep voor een ‘socialisme van de 21ste eeuw’. Ondertussen zijn er op Google 995.000 pagina’s onder die titel te vinden, maar nog steeds weet niemand precies wat er mee wordt bedoeld. Wat we wel weten is dat ‘socialisme’ opnieuw wordt besproken, net zoals het imperialisme, uitbuiting en klassenstrijd.
Waarover moet de discussie gaan? Volgens mij moeten we drie punten duidelijk van elkaar onderscheiden. Ten eerste de kernwaarden en principes van elk socialistisch project, ten tweede het programma van een socialistisch project en ten derde het historisch subject.
Voor de waarden is het eigenlijk makkelijk om te verwijzen naar de vier punten die François Houtart heeft voorgesteld: de invoering van de gebruikswaarde in plaats van de ruilwaarde, een nieuwe relatie ten opzichte van de natuur, een algehele democratisering, ook van het economische leven, en interculturaliteit, een besef van en respect voor de grote verscheidenheid in deze wereld.
Wat socialisme niet kan zijn is populisme of een nieuw staatsdenken. Socialisme zal ontstaan uit de praktijk, er is geen voorafgaande theorie over nodig. Socialisme kan ook nooit totalitair zijn. Wel moet de logica van het kapitalisme hardnekkig worden bestreden.
Wat het socialistisch programma betreft moeten we goed beseffen dan een gecentraliseerde planeconomie niet de enige mogelijke weg is. Socialisme kan nooit de toepassing zijn van een recept dat vooraf werd geschreven. Een levendig socialisme zal zichzelf voortdurend moeten herdenken en dus ook hervormingen binnen het socialisme mogelijk maken. En tenslotte moeten we verschillende vormen van maatschappelijke eigendom voor mogelijk houden. Nogmaals, kant-en-klare recepten bestaan niet, maar we moeten vernieuwend durven denken en handelen.
Het historisch subject tenslotte zal meervoudig zijn. De arbeidersklasse blijft een centrale rol spelen maar zal daarnaast ook moeten samenwerken met andere groepen. De historische subjecten vinden we bij het volk, het volk aan wie niets zal gegeven worden maar dat alles zal moeten doen, dat zal moeten vechten voor zijn vrijheid. En dat kan, want nooit eerder waren zoveel mensen onderdrukt door het kapitalisme. Die verschillende historische subjecten nemen echter ook niet weg dat de klassenstrijd even centraal blijft staan als vroeger.
Tenslotte wil ik nog iets kwijt over partijen en sociale bewegingen, die dikwijls tegenover elkaar worden gesteld. Dat is jammer, want in feite vullen ze elkaar aan. We mogen ons niet laten verdelen en verlammen door valse problemen en discussies.
Waar beiden moeten aan werken is aan het revolutionair bewustzijn. Ze moeten zich op een aantrekkelijke manier kunnen organiseren, het verzet kunnen omkaderen en didactisch kunnen optreden om een kritisch denken te veralgemenen. Doen ze dat niet dan vervallen ze in een revolutionaire retoriek.
Conclusie
In Bolivia, Ecuador, Nicaragua en Venezuela worden vandaag projecten in de praktijk gebracht die laten zien wat een ‘socialisme van de 21ste eeuw’ kan worden. Kunnen ze nog iets meer doen? Zeer zeker, maar tegelijk moeten ze voorzichtig zijn, niet enkel omdat de druk vanuit het kapitalisme zeer groot is, maar ook omdat men het revolutionair bewustzijn niet mag overschatten. Het is niet makkelijk om exacte antwoorden te vinden op de vraag waar dat bewustzijn precies staat, en juist dat is ontzettend belangrijk. Toen de revolutie begon in Rusland en in Cuba was het geenszins de bedoeling om een socialisme in te voeren, het is er slechts gekomen met de praktijk, op een ogenblik dat het revolutionair bewustzijn inderdaad aanwezig was.
Het belangrijkste om nooit te vergeten is dat het socialisme nooit zal kunnen ontstaan zonder revolutionair proces. Het kan beginnen met reformisme maar zal een langetermijnperspectief moeten hebben. Het socialisme vereist dat op zeker ogenblik wordt gebroken met het kapitalistische verleden. Dat is van essentieel belang, anders staat de nederlaag al van te voren in het programma ingeschreven.
(Uitpers, nr. 112, 11de jg., september 2009)
A. Boron, Socialismo Siglo XXI. Hay vida despuès del neoliberalismo? Buenos Aires, 2008, Ed. Luxemburg.