Lucas Catherine, Morisco’s – Een vergeten etnische zuivering in Andaloesië, uitg. EPO, Berchem, 2009, 256 blz., €17,50
In het najaar van 1991 werd in Madrid een nepvredesconferentie voor het Midden-Oosten georganiseerd. Dit om de Arabische landen te plezieren die begin van dat jaar de westerse troepen geholpen hadden de troepen van de Iraakse president Saddam Hoessein uit Koeweit te verjagen. Uiteraard niet om Israël uit de Palestijnse gebieden weg te krijgen. Van Spaanse kant wees men er fier op dat Spanje bij uitstek de geschikte plaats was voor zo’n conferentie, want daar hadden moslims, joden en christenen in de middeleeuwen in verdraagzaamheid en vrede samengeleefd.
Dat was misschien een beetje zo onder de Arabische overheersing. Maar hoe men het ook draait of keert, joden en christenen waren officieel wel tweederangsburgers, ook al konden ze hoge functies bekleden. Voor moslims en joden verslechterde de situatie dramatisch toen de christenen oprukten en uiteindelijk in 1492, Granada, het laatste bolwerk van de Arabieren, veroverden. “Reconquista” (herovering) heet dat nog altijd in Spanje, maar Lucas Catherine accepteert dat niet in zijn jongste boek. Volgens hem gaat het gewoonweg om “conquista” verovering, want de veroveraars kwamen niet hun verloren bezit opeisen maar gebied dat hen vreemd was veroveren.Uiteindelijk werden joden en moslims helemaal uit Spanje verdreven omdat de katholieke koningen één land met één godsdienst wilden. In 1609 besloot Filips III de morisco’s, moslims die zich officieel wel tot het christendom bekeerd hadden, maar hun islamitisch geloof bleven belijden, massaal te deporteren. Het ging om honderdduizenden mensen. Verdraagzaamheid, waarnaar de Spanjaarden in 1991 refereerden, is wel iets helemaal anders.
Nochtans hadden een aantal morisco’s in de voorafgaande jaren met vervalste “oude” documenten – een perkament en zgn. “loden boeken” – die op de Sacromonte bij Granada werden “ontdekt” proberen te bewijzen dat christenen en moslims best konden samenleven. Een van de morisco’s die daarbij betrokken was, was de rond 1575 geboren Ahmad al Hajari, een merkwaardige figuur, die nog voor de grote verdrijving naar Noord-Afrika vertrok en diplomatieke missies naar Frankrijk en de Noordelijke Nederlanden vervulde voor de Marokkaanse sultan. Bovendien zette al Hajari alles netjes op papier – in de bibliografie van Lucas Catherine, die hem overvloedig citeert, ontbreekt wel een verwijzing naar de gebruikte uitgave van dit uitzonderlijke document.
Een groot deel van het boek is gewijd aan deze al Hajari, die een uitzonderlijk intellectueel met een scherpe geest was. Het boek begint met een zoektocht naar de plaats Hajar al Ahmar (Rode Rots), waar al Hajari schrijft vandaan te komen. Maar het blijft onzeker waar die zich bevond. Lucas Catherine moet het dus houden bij een toeristische beschrijving van de plaatsen die in aanmerking komen. Op het einde van het boek geeft hij overigens ook nog een aantal mogelijke toeristische routes aan in Andaloesië met de beschrijving van de bijzonderste bezienswaardigheden. Een nuttig boek ook dus voor wie wil rondneuzen in het boeiende zuiden van Spanje.
Op elke bladzijde blijkt de eruditie van de auteur. Zo bv. wat betreft de Andaloesische bibliotheken. Men vindt die niet alleen in het mythische Timboektoe in Mali of het Escurial, het door Filips II gebouwde klooster en paleis bij Madrid, maar ook in het seminarie in Brugge, waar de bibliotheek van de verdwenen Duinenabdij berust.
Typische bekende producten van het Iberische schiereiland zijn de Portugese fado en de Andaloesische flamenco. Lucas Catherine geeft hierover een uitleg die men niet in de traditionele boekjes vindt. Fado komt volgens hem van het Arabische hadu dat herderslied betekent en de bekende fadowijk Alfama in Lissabon is een vervorming van Al Hamma, de vroegere badenwijk van Lissabon. De Portugezen hebben echter problemen met de uitspraak van de Arabische h, die daarom tot f werd veranderd. En de saudade die onverbrekelijk met de fado verbonden is is afgeleid van sawdat, het Arabische woord voor melancholie. Flamenco heeft niets met Vlamingen te maken, die destijds, in de 16de eeuw door onze keizer Karel V – Karel I in Spanje – in groten getale werden meegenomen naar Spanje. Wel is het woord afgeleid van het Arabische fellah manju of boeren zonder land, landarbeiders dus – een beroep dat werd uitgeoefend door arme morisco’s en zigeuners.
(Uitpers, nr. 111, 10de jg., juli-augustus 2009)
U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:
en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!
De link:
http://www.groenewaterman.be/anne/index.dll?webpage=index.htm&inpartcode=289667&refsource=uitpers