In een onlangs verschenen rapport met de veelzeggende titel ‘Ready, Aim, Foreign Policy’ (Klaar, Richt, Buitenlands beleid)(1), spreken drie mensenrechtenorganisaties(2), die zich vooral op Latijns-Amerika focussen, hun terechte bezorgdheid uit over de groeiende macht van het Pentagon op het buitenlands beleid van de Verenigde Staten.
Militaire coördinatie
In een belangrijk strategisch document(3), opgesteld door het Southern Command (Southcom) -de militaire organisatie die alle militaire operaties in de Caraïben en Latijns-Amerika overziet- staat te lezen dat de werking van alle belangrijke buitenlandse Amerikaanse organisaties en departementen, dus ook civiele organisaties, onder de coördinerende leiding van de Southcom zou moeten komen: “om alle regionale opdrachten aan te kunnen. Het Southcom voert nu militaire operaties uit om de Amerikaanse strategische belangen te vrijwaren…Tegen 2016 moet er een duurzaam partnerschap tot stand komen dat meer veiligheid, stabiliteit en welvaart in de regio moet brengen”.
Admiraal James Stavridis ziet de strijd tegen armoede, ongelijkheid, corruptie, misdaad, drugs, wapentransport en terrorisme als de grootste uitdagingen voor dit nieuwe partnerschap, waarin de Southcom de uiteindelijke coördinerende rol zou moeten spelen. In het document spreekt de admiraal ook over de beveiliging van de handelsscheepvaart door het Panamakanaal, waarvan 66% een Amerikaanse haven als eind- of beginpunt heeft. Door het Panamakaal vaart jaarlijks 12% van de Amerikaanse handelsvloot en er liggen honderden Amerikaanse oorlogsschepen die, volgens een neutraliteitsverdrag met Panama, bij een bedreiging onmiddellijk mogen optreden. Tijdens een ontmoeting met de pers liet admiraal Stavridis ook blijken dat volgens hem de contacten tussen de Venezolaanse president Chavez en de Iraanse president Ahmadinejad, een bedreiging vormen voor de stabiliteit en de welvaart in de regio.
De admiraal wil “een duurzaam partnerschap voor de Amerika’s met alle betrokken partijen in de Zuid-Amerikaanse landen…We willen een grote klittenband zijn waar de andere organisaties zich aan kunnen vasthechten, zodat we gemeenschappelijk kunnen uitvoeren wat er in de regio te doen valt”. Begin dit jaar was hij iets duidelijker over de doelstellingen van dit duurzaam partnerschap: “De Verenigde Staten moeten een goede concurrent zijn op de economische markt in dit deel van de wereld. We moeten aantonen dat onze ideeën beter zijn…en betere resultaten voortbrengen” doelend op het kapitalisme, vrije handelsovereenkomsten, democratie en vrijheid. De lessen van Irak en Afghanistan dringen blijkbaar nog altijd niet door.
Machtsverschuiving
De drie mensenrechtenorganisaties, die gedurende het laatste decennium jaarlijks rapporten uitbrengen over trends in de Amerikaanse militaire hulp in deze regio van de wereld, besluiten dat wat nu gebeurt in Latijns-Amerika een indicatie is van wat er in de andere regio’s van de wereld ook gebeurt: “Onze organisaties focussen zich op Latijns-Amerika, dus onze voorbeelden komen uit deze regio, waar voor het eerst werd begonnen met militaire hulpprogramma’s”. Het rapport citeert veranderingen inzake de wetgeving over militaire aangelegenheden en militaire hulp voor veiligheid die het Pentagon de feitelijke leiding geeft in de Amerikaanse antidrugsoorlog.
Deze militariseringtrend slaat toe op de wereldwijde Amerikaanse buitenlandse politiek, zegt het rapport dat meteen een beroep doet op het Amerikaans parlement en de toekomstige nieuwe regering om de civiele controle te verzekeren. “Indien die trend zich voortzet, zal de controle van het Congres, van het publiek en zelfs van de diplomaten voor een groot deel tenietgedaan worden; het zal de geloofwaardigheid van de mensenrechten in onze betrekkingen met de rest van de wereld onderuithalen en het zal nogmaals de indruk vergroten dat de Amerikaanse globale invloed vooral op militaire macht is gesteund”, luidt de conclusie.
Het rapport is het laatste in een reeks van publicaties die allemaal waarschuwen voor de toenemende militarisering van de Amerikaanse buitenlandse politiek, vooral dan onder de huidige regering.
In mei vorig jaar publiceerde het Center for Public Integrity (CIP) op haar website gegevens die ze had verzameld met betrekking tot de miljarden dollars die het Pentagon beheert en gebruikt om bepaalde regeringen onder controle te houden: Pakistan, Djibouti, Oezbekistan, Ethiopië. “Praktijken”, zegt het CIP, “die de regering onmogelijk zou kunnen hebben goedgekeurd, gezien de mensenrechtenschendingen in die landen.”
Een rapport van het SFRC (het Senaatscomité voor Buitenlandse Betrekkingen) beschrijft de verschuiving van de civiel-militaire machtsbalans, die op drie manieren verloopt:
1. De poging om het jaarlijks budget van het Pentagon bestemd voor militaire hulp van 300 miljoen dollar -gekend onder de ‘sectie 1206’-, om te zetten in een permanent globaal fonds van bijna één miljard dollar om te spenderen aan militaire hulp voor de bondgenoten.
2. Voorstellen van Condoleezza Rice om een Bureau voor Coördinatie voor Buitenlandse Hulp op te richten. Het Bureau zou een overkoepelend orgaan worden dat alle buitenlandse hulp, zowel militair als civiel, zou overzien en minder onderhevig zou zijn aan parlementaire controle.
3. Het voorstel van de militaire leiding om een coördinerende rol op te nemen tussen alle overzeese instellingen zoals voorgesteld in “Southcom’s Command Strategy 2016”.
Hulp wordt militair
Volgens Jim Lobe(4) is een deel van de stijgende militarisering te wijten aan de financiële mogelijkheden van het Pentagon, dat met een jaarlijks budget van 600 miljard dollar alle andere militaire budgetten in de wereld overstijgt. Dat budget betaalt de lonen van 1,68 miljoen geüniformeerde personeelsleden. Ter vergelijking: het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken (US State Department) heeft volgens een schatting met een budget van 30 miljard dollar minder buitenlands personeel op zijn loonlijsten staan dan het aantal muzikanten dat tewerkgesteld wordt in alle militaire fanfares. Die ongelijkheid is glashelder in Irak: het Pentagon deed herhaaldelijk zijn beklag over het feit dat het VS State Department en andere civiele organisaties over onvoldoende mankracht en expertise beschikten om de reconstructie aan te pakken. Als resultaat zijn er miljarden dollars voor economische hulp terechtgekomen bij het “Army Corps of Engineers” en niet bij USAID. In andere ‘oorlogen tegen terrorisme’, vooral in Afrika en Azië zijn de militairen meer en meer betrokken bij het boren van waterputten en het bouwen van scholen, activiteiten die traditioneel onder civiel toezicht staan. Het risico bestaat, schrijft Lobe, dat de veiligheidsdimensies in de bilaterale betrekkingen zwaarder gaan doorwegen, ten koste van andere overwegingen zoals mensenrechten, ontwikkeling en een democratisch rechtssysteem. Daar bovenop komt de nadruk meer te liggen op het behoud en het opbouwen van lokale legers, die corrupt en repressief kunnen zijn, wat op zich contraproductief kan werken. “De Amerikaanse militaire hulp -een gevaarlijk beleidsinstrument in de ontwikkelende wereld- wordt meer en meer gebruikt in antwoord op beperkte defensieprioriteiten terwijl diplomaten en leden van het Congress uit het plaatje worden gesloten”.
(Uitpers, nr 98, 9de jg., mei 2008)
Voetnoten:
(1) www.wola.org/media/LAWG-Combo-ForeignPolicy-6.pdf
(2) Washington Office on Latin America (WOLA), het Center for International Policy (CIP) en het Latin America Working Group Education Fund (LAWG)
(3) http://www.southcom.mil/AppsSC/files/0UI0I1175252190.pdf
(4) Jim Lobe: Foreign Policy Increasingly Flows Through Pentagon. IPS 6 maart 2008